In de Europese Unie erkennen momenteel tien landen de Palestijnse Staat: Slovenië, Zweden, Spanje, Ierland, Slowakije, Polen, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Cyprus. Het valt te verwachten dat die lijst weldra langer wordt.
Dat zo veel voormalige Sovjetlanden Palestina erkennen, is geen toeval. In 1988, het jaar waarin de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) de onafhankelijkheid uitriep, erkenden Hongarije, Polen, Roemenië en Bulgarije de Palestijnse staat – bijgevolg doen ze dat vandaag nog steeds.
Ook Tsjecho-slowakije en Oost-Duitsland erkenden Palestina, maar beide staten hielden intussen op te bestaan – Slowakije herbevestigde de erkenning in 1993 toen de twee diplomatieke banden aanknoopten, Tsjechië doet dat tot op de dag van vandaag niet.
Die erkenning van de toenmalige Oostbloklanden kwam er niet zomaar. Met de Verenigde Staten – de grote vijand – als bondgenoot van Israël was de keuze voor Palestina min of meer evident. Bovendien paste de erkenning van Palestina in een narratief van antikolonialisme waarmee het Rusland van toen een antiwesters sentiment probeerde aan te wakkeren.
Meer recent erkenden Zweden (2014) en Slovenië, Spanje en Ierland (2024) de Palestijnse staat.