Guido Vanheeswijck
‘Peter Thiel en de bekering van JD Vance: hoe het gedachtegoed van René Girard geofferd werd op het altaar van de Amerikaanse politiek’
In dit essay staan Guido Van Heeswijck en Marx Adams stil bij politieke misbruik van het gedachtengoed van Girard door conservatief Amerika. ‘Wat zegt de Frans-Amerikaanse antropoloog, literatuurwetenschapper en filosoof daadwerkelijk, en wat doet JD Vance ermee?’
Het zal de aandachtige lezer niet zijn ontgaan: JD Vance, de Amerikaanse vicepresident, vindt veel inspiratie in zijn katholieke geloof. Een hoogtepunt in zijn religieuze leven moet ongetwijfeld zijn ontmoeting met de paus tijdens het voorbije Paasweekend zijn geweest.
Vance groeide op in een sfeer van een sluimerend, niet-institutioneel protestants-christelijk geloof, maar beschouwde zichzelf na zijn diensttijd in Irak een tijdlang als atheïst. In een inmiddels bekend essay uit 2020, gepubliceerd onder de titel How I Joined the Resistance in het online tijdschrift The Lamp (een “katholieke versie van The New Yorker”), beschrijft hij zijn bekering tot het katholicisme als een proces dat zich over meerdere jaren “langzaam en ongelijkmatig” voltrok. In 2019, op 35-jarige leeftijd, werd hij gedoopt.
Een van zijn inspiratiebronnen is de Franse katholieke filosoof en literatuurwetenschapper René Girard (1923-2015), die tot aan zijn dood vooral in de Verenigde Staten doceerde. Vance maakte in 2011 kennis met Girards gedachtegoed, toen hij als student aan de prestigieuze Yale Law School een lezing bijwoonde van Peter Thiel — destijds een nog relatief onbekende venture capitalist. Thiel, inmiddels een bekende tech-miljardair, was medeoprichter van PayPal (samen met onder anderen Elon Musk) en een van de eerste investeerders in Facebook. Hij werd later een van de belangrijkste sponsors van Donald Trump. Thiel had zelf gestudeerd bij Girard aan Stanford University.
In zijn lezing uit 2011 betoogde Thiel dat veel hoogopgeleiden gevangen zaten in eindeloze professionele competities, die leidden tot lange werkuren, sociale vervreemding en zinloos werk. Tegelijkertijd, stelde hij, liet Silicon Valley echte technologische vooruitgang — bijvoorbeeld op het gebied van energie, transport en geneeskunde — links liggen. In plaats daarvan kregen triviale technologieën, zoals sociale media, de overhand. De daaruit voortvloeiende dubbele crisis van professionele leegte en technologische stagnatie zag hij als nauw met elkaar verbonden.
De lezing maakte diepe indruk op de jonge Vance. Hij begon zijn eigen competitieve drijfveren kritisch te bevragen en stapte uiteindelijk uit de ratrace van het juridische bestaan. Vooral belangrijk was echter dat Thiel voor Vance het stereotype doorbrak dat intelligente mensen per definitie atheïstisch zijn, en gelovigen dom. Thiel, die openlijk getuigde van zijn christelijk geloof en zijn schatplichtigheid aan René Girard, liet zien dat geloof en intellect hand in hand kunnen gaan. Thiel, die invloed heeft op Trump, wordt nog steeds gezien als een mentor van Vance en is ook in financiële zin medeverantwoordelijk voor zijn politieke opkomst.
Girards theorie over menselijke begeerte en zijn zondebokmechanisme — waarover hieronder meer — gaf, via Thiel als een soort buikspreker, blijkbaar woorden aan wat Vance intuïtief reeds aanvoelde. Zij bracht hem ertoe zijn kijk op het christendom te herzien en zich uiteindelijk dus te bekeren tot het katholicisme.
In Vances essay vangen we echter maar een glimp op van Girards gedachtegoed, waarvan overigens heel wat werken ook in het Nederlands beschikbaar zijn (we vermelden De zondebok en De romantische leugen en de romaneske waarheid). Veel meer dan een alinea valt er niet over te lezen. Gezien de invloed die Girard blijkbaar uitoefent op enkele van de machtigste mensen ter wereld is het daarom aangewezen dieper op dat gedachtegoed in te gaan.
Wat zegt Girard daadwerkelijk en wat is misbruik van zijn gedachtegoed?
Nabootsende begeerte
Om het specifieke karakter van de menselijke cultuur te begrijpen, vertrekt René Girard in zijn werk vanuit het mimetische, ofwel nabootsende, karakter van menselijke begeerte. Gewoonlijk wordt begeerte gezien als iets vanzelfsprekends: er is een subject, een mens die iets wil en een object dat door die mens wordt begeerd; er bestaat dus een simpele rechte lijn tussen beide. In Girards denken blijft die rechte lijn weliswaar bestaan, maar boven die lijn bevindt zich een derde element: een bemiddelaar tussen subject en object. Ik wil die mooie auto niet, omdat ik die op zich mooi vind, maar omdat een buurman die ook heeft. De buurman is hier de bemiddelaar tussen mij en de auto, en stimuleert zo mijn begeerte.
Hoewel niemand ontsnapt aan deze driehoeksverhouding en mimetische begeerte dus universeel is, laat Girard zien hoe de vorm van begeerte in de westerse cultuur sinds de zestiende eeuw geleidelijk verandert. Hij stelt dat externe bemiddeling steeds meer plaats maakt voor interne bemiddeling.
Girard spreekt van externe bemiddeling wanneer de geestelijke afstand tussen het subject en de bemiddelaar zo groot is dat hun werelden elkaar niet raken.
Een bekend voorbeeld hiervan is Don Quichote, die zijn idealen baseert op avonturen uit ridderromans. De helden uit die verhalen fungeren als bemiddelaars die weliswaar zijn begeerten stimuleren, maar zij maken nooit echt deel uit van zijn eigen wereld.
Bij interne bemiddeling is de geestelijke afstand zo klein dat de invloedssferen van subject en bemiddelaar, zoals in het voorbeeld van de buur en de auto, elkaar gedeeltelijk overlappen; rivaliteit en afgunst komen dan in het vizier. Maar er is nog een tweede verschil: bij externe bemiddeling erkent het subject openlijk dat het een model navolgt. In het geval van interne bemiddeling wordt die navolging hardnekkig ontkend. Net omdat het model hier een directe rivaal kan worden, probeert het subject zijn afhankelijkheid ervan te verbergen.
Het offer van de zondebok
Girard beschrijft uitvoerig hoe het conflict dat voortvloeit uit menselijke begeerte een hele gemeenschap kan aantasten en haar samenlevingsvorm ondermijnen. Vanuit een drang tot zelfbehoud probeert de samenleving de dreigende agressie af te leiden door die te richten op één slachtoffer: de zondebok. Deze wordt zorgvuldig gekozen, bij voorkeur iemand die al gemarginaliseerd is — zoals een migrant, een gehandicapte of een crimineel, maar soms ook een koning, held of halfgod — zodat zijn of haar uitschakeling de vicieuze cirkel van wraak kan doorbreken.
Zodra de zondebok is gedood en het offer is gebracht, wordt de maatschappelijke orde hersteld. De oorzaak van de wanorde lijkt uit de weg geruimd. Tegelijkertijd slaat de vijandigheid tegenover het slachtoffer om in verering, en worden hem of haar allerlei eigenschappen toegeschreven die de gevaren van mimetische gelijkheid kunnen bezweren. Enerzijds wordt de zondebok verantwoordelijk gehouden voor de chaos, anderzijds verschijnt hij of zij als de magische grondlegger van de herstelde orde.
Volgens Girard vormt dit oergebeuren van het zondebokoffer de grondslag van menselijke cultuur en religie. De zondebok, die wonderbaarlijk genoeg de eenheid heeft hersteld, wordt vergoddelijkt. Via dergelijke vormen van sacraliteit konden premoderne maatschappijen steeds een zekere sociale orde en rust handhaven. Door hun gemeenschappelijk lot te verbinden aan de sacrale macht, brengen mensen binnen de gemeenschap zelf differentiatie en ordening aan. Ze worden niet langer direct door elkaar gefascineerd of bedreigd; hun verhouding tot het sacrale zet aan tot het vastleggen van regels, geboden en verboden om de verworven vrede te bewaren en een nieuwe uitbarsting van agressie te voorkomen.
Kortom: in hun streven naar overleving hanteren premoderne, extern bemiddelde samenlevingen steeds dezelfde ‘tactiek’. Ze kanaliseren het geweld, inherent aan de mimetische begeerte, via het zondebokmechanisme, dat — eenmaal vergoddelijkt — een funderende rol vervult.
Hoe het offer ook in de moderne cultuur doorwerkt
Wat in premoderne samenlevingen werd verboden en in de middeleeuwen als zonde werd beschouwd— afgunst, rivaliteit, ijdelheid en, in één woord, concurrentie—wordt in de zeventiende eeuw door de politieke filosoof Thomas Hobbes als min of meer neutrale menselijke eigenschappen gezien. In de vroeg-achttiende eeuw werd deze visie door Bernard Mandeville in De Fabel van de bijen zelfs verheven tot een burgerlijke deugd, later kernachtig samengevat in de slogan ‘vices privés, vertus publiques’. Adam Smith systematiseerde Mandevilles ideeën in zijn concept van de ‘onzichtbare hand’. Het is een thema dat ook in Hans Achterhuis’ Het rijk van de schaarste (1988) werd uitgewerkt.
In de moderne cultuur zoekt men inderdaad niet langer naar goden of offerpraktijken om intermenselijke agressie te bezweren, maar probeert men zelf een menselijke oplossing te vinden. Geleidelijk maakt de externe bemiddeling plaats voor interne bemiddeling, en wordt een op religieuze normen gestoelde maatschappij vervangen door een samenleving gebaseerd op economische principes.
De grondstelling die de liberale politieke economie schraagt luidt dat de schaarste van de voorhanden goederen het geweld tussen mensen veroorzaakt. Alles wat die schaarste overwint, zo gaat de redenering verder, voorkomt dus het geweld, leidt tot een vredevolle verstandhouding tussen mensen en moet daarom als goed worden beschouwd. Het geweld wordt in die optiek dus niet aan de mens zelf toegeschreven, maar aan de schaarste van de natuur. Zaak is nu die schaarste te overwinnen. Het standaardverhaal luidt dat de moderne westerse maatschappij daarin wonderwel is geslaagd.
Maar dit verhaal is volgens Girard een ideologisch construct. Wat gebeurt er namelijk? In plaats van de gevoelens die verbonden zijn met mimetische begeerte te kanaliseren, zoals in premoderne maatschappijen, kiest de moderne cultuur voor een andere strategie: ze geeft de mimetische begeerte net alle vrijheid. Dit principe omschrijven we vandaag als concurrentie. Afgunst neemt immers geen genoegen met minder dan wat een ander heeft, en in de moderne tijd heeft die afgunst een grotere invloed dan ooit tevoren.
Die strategie leidt tot een hoogst paradoxale situatie. Enerzijds accepteert het democratische gelijkheidsbesef niet langer dat bepaalde groepen van nature meer bezitten dan andere. Hierdoor ontstaat interne bemiddeling, wat betekent dat rivaliteit en de daarbij behorende gevoelens van jaloezie, na-ijver en haat pas echt doorbreken wanneer de mogelijkheid van gelijkheid tussen subject en model wordt gecreëerd. Anderzijds heeft de moderne geldeconomie de accumulatie van rijkdom op een grotere schaal mogelijk gemaakt. Waar bezit vroeger materieel en concreet was, en men het verzamelde om ervan te genieten, biedt geld (ook in de vorm van cryptovaluta) nu de mogelijkheid om rijkdom eindeloos op te potten, omdat het een abstracte vorm van rijkdom is. Door deze twee aspecten heeft het door Girard beschreven afgunstmechanisme in de moderne cultuur zijn hoge vlucht genomen.
Hedendaagse offers
Het directe gevolg van dit alles is de opkomst van kunstmatig gecreëerde behoeftes: we ervaren iets als een behoefte omdat we ons met anderen vergelijken, en net die vergelijking stimuleert die behoefte. Hoewel het zondebokmechanisme zijn funderende rol in de maatschappij lijkt te zijn verloren, blijven allerlei vormen van het offer bestaan.
Ten eerste brengt de moderne Westerse cultuur offers aan de natuur. Wie kunstmatig verhoogde behoeftes heeft, moet deze bevredigen, wat leidt tot uitbuiting van de natuur. De mechanistische visie op de natuur, die sinds de zestiende eeuw dominant is, vormt de achtergrond hiervan. Tegenwoordig wijst de groeiende ecologische bewustwording op de onhoudbaarheid van deze visie.
Ten tweede brengt de moderne Westerling offers aan de ander. De kloof tussen rijke en arme landen, en tussen verschillende sociale klassen, wordt steeds groter. Objectieve informatie hierover heeft vaak weinig impact. In een cultuur van interne bemiddeling vergelijken mensen zich immers niet met wie veraf leeft en minder heeft, maar met wie dichtbij leeft en meer heeft.
Tenslotte offert de moderne Westerling aan zichzelf. Doordat hij intern bemiddeld is, verkleint de afstand tot de ander, waardoor het aantal bemiddelaars vergroot. Iedereen kan op elk moment model worden voor een ander, wat leidt tot een gefragmenteerd individu in een verbrokkelde maatschappij: modellen komen en gaan, worden bewonderd of gekraakt. We jagen telkens nieuwe modellen na, vaak te laat of met het gevoel bedrogen te zijn. Tegelijk ontkent het subject de invloed van de ander op zijn verlangens: het volhardt in de overtuiging autonoom te handelen, en zou zich beledigd voelen als iemand beweert dat zijn verlangens beïnvloed worden door de begeerte van anderen.
Een drievoudig alternatief
Girard suggereert alternatieven voor de drie offermechanismen waarmee de moderne mens respectievelijk de natuur, de ander en zichzelf belast. Allereerst stelt hij dat de intense begeerte waarmee mensen, in onderlinge concurrentie, naar objecten streven de natuur reduceert tot louter gebruiksmiddel. Slechts door de interne bemiddeling op te geven — dat wil zeggen het concurrentieprincipe in vraag te stellen – kan de verhouding van mens tot natuur wijzigen.
Omdat interne bemiddeling onvermijdelijk concurrentie creëert, en voor wie verliest: frustratie en ingehouden wraak, opent de ontmaskering van deze bemiddeling bovendien de weg naar heel andere gevoelens: bewondering en erkenning voor mensen die als gelijken afwijken en uitblinken; medeleven en aandacht voor mensen die als gelijken afwijken en achterblijven. De bekende parabel uit Matteüs over het gebruik van de talenten is hier illustratief: wie twee talenten heeft, moet er twee gebruiken; wie er vijf heeft, moet er vijf gebruiken. Hun loon in de hemel is echter gelijk. Deze parabel is een aanklacht tegen interne bemiddeling en onderlinge vergelijking.
Deze vernieuwde houding tegenover natuur en medemens hangt volgens Girard samen met een specifieke relatie tot God. De demythologiserende functie van het christendom — waardoor het geweld in religie wordt ontmaskerd — doet het mysterie van Gods transcendentie niet verdwijnen. Integendeel: het leven van Jezus onthult juist de ware diepte van die goddelijke transcendentie. Vanuit deze lezing van het Evangelie, Girard heeft het over een welbegrepen christendom, staat niet het ‘sacrale’ (dat het geweld bezweert door nieuw geweld op te roepen), maar de God van de liefde centraal.
Even scherp is de tegenstelling tussen de moderne cultuur en een welbegrepen christendom. Waar in de moderne samenleving de interne bemiddeling en de competitieve geest de menselijke verhoudingen aansturen, plaatst het christendom daar naastenliefde tegenover. Zoals het christelijke Godsbeeld — waarin God tegelijk transcendent én immanent is — elke louter externe of interne bemiddeling uitsluit, zo laat de christelijke houding geen ruimte voor de wraak van mythische religies, noch voor de verholen afgunst van elkaar beconcurrerende individuen en groepen die de moderne cultuur kenmerkt.
Thiel en Girard
Aan de samenvatting die Vance geeft van het gedachtegoed van Girard in zijn eerder genoemde essay valt door de beknoptheid ervan nauwelijks iets aan te merken, maar is het eveneens moeilijk te achterhalen hoe diepgaand zijn vertrouwdheid ermee werkelijk is. Peter Thiel, die Vance met Girard in contact bracht en algemeen als intelligent wordt beschouwd, lijkt daarentegen wél goed ingevoerd in Girards denken. Maar ook gaat hij ermee op de loop in een richting die Girard nooit zou volgen.
Een fascinerende beschrijving van Thiels intellectuele evolutie op dit punt vind je in het artikel From Philosophy to Power, gepubliceerd in het online tijdschrift Salmagundi. Daaruit blijkt dat Thiels interpretatie Girard op een cruciaal punt fout weergeeft. Waar Thiel ervan uitgaat dat de mens intrinsiek slecht is — een opvatting die beter aansluit bij denkers als Leo Strauss en Carl Schmitt, over wie Girard zich expliciet kritisch uitlaat — ziet Girard dat anders. Mimetische begeerte kan weliswaar rivaliserend en moorddadig zijn, maar ze vormt ook de basis van onkreukbaarheid en van toewijding aan en mededogen voor anderen. Geweld en offers zijn volgens hem allerminst noodzakelijke, maar net zichzelf versterkende uitwassen van menselijke interactie. Mimetische begeerte kan voor hem ook leiden tot de navolging van Jezus.
Voor Girard — zelf overigens een katholieke bekeerling — doorzag Jezus het mimetische, gewelddadige karakter van de menselijke cultuur. Door zijn woorden en houding confronteerde hij velen met situaties die als paradoxaal worden ervaren omdat ze breken met het heersende denken. Overduidelijk bleek dat Jezus onschuldig was en dat zijn offerdood een schreeuwend onrecht was. Door het geweld tot het einde toe te ondergaan, legde hij het grondpatroon van iedere mythische religie bloot. Op deze manier werd de waarheid achter het zondebokmechanisme onthuld. Kortom, het christendom probeert het geweld, dat inherent is aan de mimetische begeerte, te ontmaskeren door net te wijzen op de onschuld van de zondebok.
En JD Vance?
Op zondag 20 april had JD Vance een audiëntie bij paus Franciscus. Inclusief binnen- en buitengaan in het Vaticaan, duurde die slechts een kwartier. Wat er tussen de twee werd besproken weten we niet, maar het is zonneklaar dat Franciscus vragen had over de manier waarop Vance in de afgelopen jaren zijn katholieke inspiratiebronnen heeft ingezet. In een brief aan de Amerikaanse bisschoppen, gedateerd 10 februari van dit jaar, sprak hij zijn bezorgdheid uit over de crisis die zich momenteel in de Verenigde Staten voltrekt. Hij was bijzonder kritisch over hoe sommige politici — zonder namen te noemen — het katholieke geloof instrumentaliseren voor hun eigen agenda.
De paus veroordeelde de marginalisering van grote groepen Latijns-Amerikaanse immigranten in de VS en sprak zich uit tegen de uitvoerders van ‘massadeportaties’ die de illegale status van veel migranten onterecht gelijkstellen aan criminaliteit. Hij onderstreepte dat veel van deze immigranten hun land ontvlucht zijn vanwege extreme armoede, onveiligheid, uitbuiting, vervolging of milieuproblemen. In zijn brief gebruikte hij krachtige taal en uitroeptekens, en benoemde ook de werking van het zondebokmechanisme (“offer”). Die kritiek werd herhaald tijdens de uitvaart van de paus op zaterdag 26 april.
We citeren één passage uit de brief:
“Dit is geen kleinigheid: een authentieke rechtsstaat wordt juist getoetst aan de waardige behandeling die alle mensen verdienen, in het bijzonder de armsten en meest gemarginaliseerden. (…) Dit belemmert echter niet de ontwikkeling van een beleid dat ordentelijke en legale migratie reguleert. Maar die ontwikkeling mag niet tot stand komen door het voorrecht van sommigen en het offer van anderen. Wat gebouwd is op basis van geweld, en niet op de waarheid van de gelijke waardigheid van elke mens, begint slecht en zal slecht eindigen. Christenen weten heel goed dat alleen door de oneindige waardigheid van iedereen te bevestigen, onze eigen identiteit als persoon en als gemeenschap tot volle wasdom komt. Christelijke liefde is geen concentrische uitbreiding van belangen die zich beetje bij beetje uitstrekken tot andere personen en groepen. Met andere woorden: de menselijke persoon is niet zomaar een relatief expansief individu met wat filantropische gevoelens!”
Vance heeft zich inmiddels toegelegd op het Trumpisme (of is het ‘Vancisme’?). Waar hij in zijn essay nog stelde dat Jezus ons confronteert met ons morele falen, dat we vervolgens gewelddadig projecteren op anderen, heeft hij sinds zijn bekering tot Trump een andere toon aangeslagen. In zijn uitspraken over migranten hanteert hij scherpe, veralgemenende taal.
Hij legt bij hen de schuld van economische problemen, zoals het verlagen van lonen en het opdrijven van huizenprijzen, en bepleit massadeportatie. Tijdens de verkiezingen beschuldigde hij migranten zelfs — zonder enig bewijs — van bizarre misdaden, zoals het eten van huisdieren. Zo stelt hij migranten verantwoordelijk voor bredere maatschappelijke problemen, een aanpak die nauw aansluit bij het klassieke zondebokmechanisme. Later gaf hij toe dat die bewering over huisdieren etende migranten onwaar was, maar dat leek weinig uit te maken: zijn kiezers waren bezorgd over deze zaak, en dus voelde hij zich geroepen dit standpunt te verkondigen.
De kwetsbaarheid van de ander wordt hier welbewust ingezet om politieke doeleinden te bereiken.
Wat we hier zien, is net een terugkeer naar het zondebokmechanisme, gekoppeld aan een (geo)politieke agenda, inclusief vredesonderhandelingen en klimaatbeleid, die louter in functie staan van een economische ‘deal’. Of de rust na het offer van de zondebok daarmee daadwerkelijk terugkeert, is echter maar de vraag.
Blijkbaar heeft het grimmige mensbeeld van Thiel ook Vance beïnvloed. Dat het gedachtegoed van René Girard intussen is geofferd op het altaar van de Amerikaanse politiek, doet blijkbaar weinig ter zake.
Maurice Adams is Hoogleraar aan de rechtenfaculteit van de Tilburg Law School.
Guido Vanheeswijck is Emeritus Hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Antwerpen en de KU Leuven.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier