‘Deze voorvallen versterken het gevoel dat Amerika zich in gevaarlijk vaarwater bevindt’, schrijft Nick Mertens na de moord op Charlie Kirk eerder deze week. ‘Maar wie de Amerikaanse geschiedenis kent, weet dat zulke periodes zich eerder hebben voorgedaan.’
Politiek geweld in de Verenigde Staten is vandaag opnieuw brandend actueel. De moord op de conservatieve activist en influencer Charlie Kirk op een universiteitscampus in Utah is helaas geen alleenstaand geval. De 31-jarige oprichter van Turning Point USA werd neergeschoten tijdens een publiek debat op Utah Valley University, slechts enkele maanden na een reeks andere gewelddadige aanvallen op Amerikaanse politieke figuren.
Een golf van geweld
In juni van dit jaar werden de Democratische volksvertegenwoordiger Melissa Hortman en haar echtgenoot vermoord in hun huis door een gewapende man die zich voordeed als politieagent. De dader had een dodenlijst bij zich met ongeveer 70 namen van politici, voornamelijk Democraten. In april werd de ambtswoning van Pennsylvania gouverneur Josh Shapiro in brand gestoken terwijl hij en zijn familie sliepen, slechts uren na hun Pascha-viering. En in juli vorig jaar was er natuurlijk de moordpoging op president Donald Trump.
Deze voorvallen versterken het gevoel dat Amerika zich in gevaarlijk vaarwater bevindt. Maar wie de Amerikaanse geschiedenis kent, weet dat zulke periodes zich eerder hebben voorgedaan.
De vraag is niet óf de Verenigde Staten ooit met politiek geweld hebben gekampt – dat is onmiskenbaar het geval – maar of het huidige moment een herhaling vormt van bekende patronen of een volledig nieuw hoofdstuk in de Amerikaanse geschiedenis inluidt.
Geweld als rode draad in de Amerikaanse geschiedenis
De Amerikaanse democratie werd geboren uit geweld. De onafhankelijkheidsoorlog tegen Groot-Brittannië (1775–1783) was een gewapende opstand, en het politieke experiment dat daaruit voortkwam, was van meet af aan kwetsbaar. Al in de vroege republiek grepen politici naar geweld: in 1804 doodde vicepresident Aaron Burr Alexander Hamilton, voormalig minister van Financiën en Founding Father, in een duel.
De negentiende eeuw levert nog meer voorbeelden. Toen de spanningen tussen abolitionisten en slavenhouders opliepen, werden fysieke confrontaties schering en inslag. Het beruchtste incident vond plaats in 1856: senator Charles Sumner werd in de Senaat aangevallen met een wandelstok door Preston Brooks, nadat Sumner een vurige antislavernijrede had gehouden. De aanval schakelde Sumner maandenlang uit en werd symbool van de diepe polarisatie die uiteindelijk tot de Burgeroorlog leidde.
Moorden en moordaanslagen op presidenten
De Amerikaanse politieke cultuur kent een donkere traditie van aanslagen op het hoogste gezag. Vier presidenten werden vermoord: Abraham Lincoln in 1865, James Garfield in 1881, William McKinley in 1901 en John F. Kennedy in 1963. Daarnaast overleefden Theodore Roosevelt, Franklin D. Roosevelt (hij was ‘president-elect’), Gerald Ford en Ronald Reagan moordaanslagen. Weinig westerse democratieën kennen een dergelijk gewelddadig trackrecord tegen staatshoofden
De moord op Kennedy in Dallas schokte in 1963 niet alleen Amerika, maar de hele wereld. Het incident maakte duidelijk dat zelfs in een tijd van economische welvaart en internationale macht de Amerikaanse democratie kwetsbaar bleef voor individuen die hun politieke of persoonlijke frustraties in geweld omzetten.
1968: het jaar van ontwrichting
Wanneer Amerikanen vandaag parallellen trekken, komt vaak 1968 naar voren als referentiepunt. Dat rampjaar werd gekenmerkt door politieke moorden en burgergeweld. In april werd Martin Luther King Jr. vermoord in Memphis, waarna in meer dan honderd steden rellen uitbraken. Enkele maanden later werd presidentskandidaat Robert F. Kennedy neergeschoten in Los Angeles. Tegelijkertijd woedde de Vietnamoorlog, met massale protesten en hevige polarisatie als gevolg. De Democratische conventie in Chicago eindigde in chaos en brute confrontaties tussen politie en demonstranten.
Voor velen roept de huidige situatie herinneringen op aan die periode: ook nu zien we een combinatie van diepe maatschappelijke polarisatie, woede tegen politieke elites en een toenemende bereidheid om geweld te gebruiken als uitdrukking van politieke frustratie.
De jaren zeventig: wantrouwen en radicalisme
Toch is er ook nog een ander historisch referentiepunt: de jaren zeventig. Na Watergate en het aftreden van Richard Nixon in 1974 groeide het publieke wantrouwen tegenover de overheid sterk. Tegelijkertijd waren er radicale groeperingen actief, zoals de Weather Underground en de Symbionese Liberation Army, die via bommen, ontvoeringen, aanslagen op eigendom en spectaculaire acties de maatschappij wilden ontwrichten. Politiek geweld in die jaren kwam niet zozeer van individuen, maar van georganiseerde bewegingen die de fundamenten van het staatsgezag zelf uitdaagden.
Een nieuw tijdperk?
De vraag blijft of de huidige golf van incidenten eerder lijkt op 1968 of op de jaren zeventig. Of dat we met iets geheel nieuws te maken hebben. Er zijn zeker parallellen: de diepe polarisatie en de verharding van het politieke discours doen denken aan 1968, terwijl de groei van extremistische groeperingen – van extreemrechts tot gewelddadig anarchisme – meer aan de jaren zeventig doet denken.
Toch zijn er ook nieuwe elementen. Ten eerste speelt de rol van sociale media een ongekende factor. Waar in het verleden politieke haat voornamelijk via pamfletten, kranten of televisie werd verspreid, kan vandaag elke burger via digitale weg ongefilterd bedreigingen uiten en gelijkgestemden vinden. De drempel tot radicalisering is daarmee aanzienlijk lager.
Ten tweede is de persoonlijke veiligheid van politici en bestuurders in het digitale tijdperk moeilijker te waarborgen. Hun agenda’s, locaties en zelfs gezinsleven zijn vaak publiekelijk beschikbaar, wat hen kwetsbaarder maakt voor doelgerichte aanvallen.
Ten derde zien we een zorgwekkende normalisering van geweld in het politieke discours zelf. Waar in het verleden politieke leiders meestal afstand namen van fysiek geweld, worden vandaag in sommige kringen gewelddadige retoriek en oproepen tot ‘strijd’ openlijk omarmd. Dit versterkt het gevoel dat de stap van woorden naar daden steeds kleiner wordt.
De kwetsbaarheid van de Amerikaanse democratie
Wat al deze historische momenten gemeen hebben, is dat politiek geweld steeds opduikt wanneer de Amerikaanse samenleving zich in een periode van diepe polarisatie bevindt. De Burgeroorlog, de strijd om burgerrechten in de jaren zestig, de crisis van vertrouwen in de jaren zeventig: telkens was er een gevoel dat de fundamenten van de democratie op losse schroeven stonden.
Vandaag is dat opnieuw het geval. Het electorale systeem zelf wordt in vraag gesteld, verkiezingsuitslagen worden door miljoenen burgers niet langer als legitiem beschouwd, en de politieke elite is hopeloos verdeeld. In zo’n context hoeft het niet te verbazen dat sommige individuen of groepen de weg naar geweld vinden.
De geschiedenis leert ons dat democratie veerkrachtig kan zijn, maar nooit vanzelfsprekend. Het is aan de Amerikanen zelf om te beslissen of ze deze nieuwe golf van geweld zullen laten ontsporen in chaos, of dat ze, zoals eerder, de kracht vinden om hun democratie opnieuw te versterken.
Nick Mertens is amerikanist en schrijft momenteel aan een boek over de VS dat zal verschijnen bij uitgeverij Ertsberg.