50 jaar na de Praagse Lente hebben communisten weer in de pap te brokken

Václav Havel omhelst Dubcek, november 1989. © Jaroslav Kucera

Vijftig jaar na het einde van de Praagse Lente hebben communisten in Tsjechië weer een stem in het bestuur.

Het is op 20 augustus precies vijftig jaar geleden dat troepen van het Warschaupact Tsjechoslowakije binnenvielen. Ze maakten daarmee brutaal een einde aan de poging van Alexander Dubcek en de zijnen om in Praag een ‘communisme met een menselijk gelaat’ vorm te geven. In het spoor van de tanks kwamen ook de aanhangers van een harde lijn terug en ze hielden hun koers daarna aan tot het bittere einde. De latere president Vaclav Havel werd zelfs eind jaren tachtig nog in de gevangenis gestopt.

Vijftig jaar later is de wereld veranderd. Het IJzeren Gordijn viel, het Warschaupact werd ontbonden en Tsjechoslowakije zelf bestaat niet meer. Tsjechië en Slowakije zijn ondertussen lid van zowel de NAVO als de Europese Unie. Al is het, als je hun leiders hoort, niet altijd duidelijk of ze daar wel gelukkig mee zijn. De Tsjechische president Milos Zeman won begin dit jaar een tweede ambtstermijn met een felle antimigratiecampagne en met veel pro-Russische en anti-Europese kreten. De Tsjechische regering wordt geleid door de rijke zakenman en mediabaas Andrej Babis van de anti-establishment- en anticorruptiepartij ANO, en dat is best merkwaardig omdat Babis zelf meer dan verdacht wordt van gesjoemel met Europese subsidies. Hij wordt weleens Babisconi genoemd – de vergelijking met Silvio Berlusconi ligt voor de hand.

Het is uitkijken naar de manier waarop de Tsjechische regering straks met de herinnering aan 1968 omgaat.

Babis zegt dat hij zijn kompas afstemt op Europa, maar hij kant zich tegelijk net zo fel tegen het Europese migratiebeleid als zijn Poolse en Hongaarse collega’s. ANO kwam eind vorig jaar als grootste partij uit de verkiezingen, maar het duurde tot net voor de zomer vooraleer Babis een regering op de been kreeg die voldoende vertrouwen genoot in het parlement. Hij blijft daar overeind met de steun van de Tsjechische communistische partij. Die partij is zowel Babis als Zeman niet onbekend: ze waren er allebei ooit lid van. Anders dan in andere landen in Centraal- en Oost-Europa bleef de communistische partij in Tsjechië altijd bestaan.

Ze haalt bij elke verkiezing ook nog altijd een kleine 10 procent van de stemmen, waarvoor ze zowel bij oude, hardleerse communisten als onder ontgoochelde jongere mensen rekruteert. Maar dat deze partij vijftig jaar na het einde van de Praagse Lente weer een rol van betekenis kan spelen, zegt veel over de politieke verwarring in een deel van Europa. Het is uitkijken naar de manier waarop de Tsjechische regering straks met de herinnering aan 1968 omgaat. Misschien toch niet met een bloem op de plek op het Wenceslasplein, waar de student Jan Palach zichzelf toen bij wijze van protest in brand stak.

Partner Content