Met “Engeland, Engeland” schreef Julian Barnes een meditatie over mythe en identiteit. En over de macht van het geld.
De Britse schrijver Julian Barnes heeft vast ooit het gokparadijs Las Vegas bezocht. De speelzalen van de casino’s daar zijn qua uitrusting allemaal zo goed als identiek. Wat verschilt, is de aankleding ervan. Vrijwel elk casino is gedecoreerd volgens een thema dat door de bezoekers als exotisch of spectaculair en dus aantrekkelijk wordt ervaren: het oude Rome, piraterij in de Stille Zuidzee, de wereld van MGM, de Sahara of, de recentste aanwinst, Parijs, een replica van de Eiffeltoren inbegrepen.
Wat daar quasi-levensgroot in staal en beton, piepschuim en bordkarton wordt gereproduceerd, heeft bitter weinig met historische of andere realiteiten te maken. Het beeldt de clichés uit, wat mensen zich voorstellen van de gerepresenteerde tijdvakken of locaties, zoals ze die meestal via de massacultuur hebben leren kennen. Het is bedrog natuurlijk, maar niemand voelt zich bedrogen. Veel belang heeft het ook niet, want niemand komt naar Las Vegas om iets te leren, wel om te gokken. De aankleding dient alleen als een prettig decor dat de bezoekers ertoe moet aanzetten om geld uit te geven.
Een van die casino’s heeft New York als thema, met een gevel die gebouwd is als een kleine bloemlezing van architecturale landmarks van de stad. Het toont New York zoals de stad eruitziet in films en tv-feuilletons – maar dan ook alleen daar. Het heet “New York, New York” en mogelijks haalde Julian Barnes daar de inspiratie haalde voor de titel van zijn nieuwe roman, Engeland, Engeland. Want daarin gaat het over een pretpark dat op dezelfde manier als de casino’s van Las Vegas een synthese wil uitbeelden, in dit geval van Englishness, Engelse gewoonten, geschiedenis, eigenaardigheden – en meer bepaald van wat mensen zich voorstellen van wat “typisch Engels” is.
LADY GODIVA RIJDT UIT
De werkelijkheid zelf is namelijk nogal onpraktisch. Wie haar wil bekijken of aanraken, heeft haar nooit handig in de buurt, maar moet er zich voor verplaatsen. En dan blijkt ze altijd anders, veelzijdiger en ingewikkelder te zijn dan verwacht. Er is ook vaak hier of daar een kleinigheidje wat tegenvalt en dus een teleurstelling dreigt op te leveren. De voorstelling die een mens zich van de realiteit maakt, komt nooit helemaal uit. Zelfs de mooiste vrouw heeft wel dat kleine eigenaardigheidje, een onverwachte karaktertrek, een bizarre gewoonte of een moedervlekje. Men kan daar creatief mee omgaan, door daarvoor open te staan en er net heel hard van te houden, want dat is wat haar individualiteit tekent, haar singulariteit of, met een modewoord, haar identiteit.
In Engeland, Engeland heeft de tycoon Jack Pitman daar wat op gevonden, ten behoeve van de toeristen toch. Omdat het zo omslachtig is om Engelands eigenaardigheden en dus bezienswaardigheden te gaan bezoeken, brengt hij replica’s daarvan samen op een overzichtelijke en beheersbare oppervlakte, het eiland Wight. Met de krijtrotsen van Dover, rode dubbeldeksbussen, spek-met-eieren, Buckingham Palace, Manchester United, zwarte taxi’s, beefeaters van de Tower, William Shakespeare, het graf van prinses Di, The Times, Robin Hood of het Harrods-warenhuis, tovert Pitman het eiland om tot een levensgroot pretpark. In een moeite door laat hij Wight, voortaan “England, England” ofte het Eiland geheten, zich afscheuren van wat nog overblijft van het Verenigd Koninkrijk. Logisch.
Op gezette tijden vaart de Mayflower weer met de eerste emigranten naar Noord-Amerika af, draaft Lady Godiva door de straten, demonstreert de Royal Air Force zijn dapperheid in de Slag om Engeland en stellen de Special Air Services nog eens een eind aan de bezetting van de Iraanse ambassade van 1980. Om het allemaal zo echt mogelijk te maken, heeft zelfs de Britse koning – we zijn ergens in het begin van het derde millennium en Elizabeth II heeft inmiddels het loodje gelegd – zich metterwoon op het Eiland gevestigd. Hij wordt er, zoals het past, vorstelijk voor betaald. En als hij even geen zin heeft om zich op het balkon te vertonen, staat daar wel een toneelspeler voor klaar. Zoals Lady Chatterly, de pittoreske boerenpummels op het veld of de SAS-commando’s ook tot leven komen dank zij een legertje acteurs, die zich allemaal van een nauwkeurig overdacht script bedienen.
In Barnes’ roman bezit dat Engeland in Disneylandversie een hoog satirisch karakter, maar toch minder dan op het eerste gezicht zou blijken. Zo is er onder meer dat voorbeeld van Las Vegas. Natuurlijk, de dirty little secrets die zovele nevenpersonages met zich meeslepen, krijgen van Barnes een wat grotesk karakter mee, maar ze vinden wel hun bron in al het lekkers dat de Britse tabloids hun lezers vrijwel elke dag serveren. Dat de koninklijke familie zich bedient van munttelefoons omdat de belastingbetaler niet langer voor de vorstelijke gesprekskosten wil opdraaien, is ook maar een uitvergroting van het huidige geknibbel op de koninklijke uitgaven.
Het is de vraag hoe grotesk zo’n figuur als de megalomane sir Jack Pitman uiteindelijk wel uitvalt. Hoe uitzinnig het personage ook lijkt, het is ongetwijfeld gemodelleerd naar megazakenlui als Rupert Murdoch en vooral wijlen Robert Maxwell, met wie Pitman onder meer een wat duistere mitteleuropäische voorgeschiedenis gemeen heeft. Barnes toont Pitman als een archetypische speler in het hedendaagse neoliberale vrije-marktdenken, die zich met veel (bij voorkeur andermans) geld door de wereld bluft en zijn geloofwaardigheid vooral ontleent aan de gigantische sommen waarmee hij goochelt.
PRIMITIEF ANGLIA
In iemand als sir Jack verstrengelen zich economische controle, politieke invloed en zeggenschap over de media, waarbij het nooit zeer duidelijk is waar het hem eigenlijk om te doen is, de macht of het geld. Het geheim van zijn succes: geef de mensen wat ze willen, het enige wat ze willen is wat ze kennen, en wat ze kennen is vrijwel niets, op enige clichés en mythes na, zeker wat hun nationale geschiedenis betreft. Om hen iets verkocht te krijgen, moet het dan ook worden verpakt en ingekleed. Zo komt ook de geschiedenis tot haar einde: marketing en packaging huiveren van alles wat nieuw en onbekend is, maar bevestigen, reproduceren en recycleren alleen wat al bestaat, tot meerder heil van de consumptie en van hen die daaraan verdienen. Of liever, ze kopiëren alleen de bestaande vooroordelen en mythes.
Doorheen dit thema loopt in de roman een tweede verhaallijn, de geschiedenis van Martha, een sterke, zelfstandige vrouw zoals er wel meer in Barnes’ oeuvre rondlopen. De parallel ligt voor de hand: zij tracht uitzicht en greep te krijgen op haar eigen verleden, zoals de natie dat wil voor het hare. Tilt het Marthaverhaal de roman ondubbelzinnig uit de satire, technisch levert het een paar problemen op. De vertelperspectieven hangen soms uit de haak, de toon waarmee het “kwaliteitsgebeuren” op het Eiland wordt beschreven, botst met het indringende intimisme van Martha’s introspectie. De aantrekkelijkheid van Barnes’ proza ligt in de afwisseling van de nu eens directe, dan weer suggestieve formulering van welgekozen details en die wordt in Engeland, Engeland wel eens ondergraven door lange monologen en explicaties.
Niettemin blijft de kracht van Barnes’ schriftuur ook in deze roman overeind. Ze drijft op een in deze postmoderne tijden ouderwets aandoende kritiek op de manipulaties die alleen het geldgewin dienen, op het oppervlakkige, commerciële amusement, op een bestel waarin authenticiteit koopwaar is geworden en het engagement is ingeruildvoor politieke marketing. Die kritiek richt zich uiteindelijk op een omkering van waarden waarin, als gevolg van onwetendheid en gemakzucht, realiteit en identiteit de plaats hebben moeten ruimen voor schijn en mythologie.
Barnes leeft dan ook in een land waar een pretpark als de Millennium Dome als een maatschappelijk project wordt voorgesteld of waar een premier als Tony Blair regeert door spin doctors de opiniepeilingen te laten uitvlooien op zoek naar initiatieven en meningen die een meerderheid van kiezers niet tegen de haren in strijken. Dat laatste lijkt de triomf van democratie te zijn, maar het draait om in haar tegendeel: het onkritische consumeren van de grootste-gemene-deler-politiek, waarin de reële macht niet meer ligt bij wie het stemrecht, maar bij wie het geld bezit.
Hoewel Barnes er nooit expliciet naar refereert, ligt het voor de hand om de hedendaagse millenniumgekte te zien als het toppunt van het onvermogen of de onwil om doorheen het eendimensionele beeld de veel ingewikkelder werkelijkheid te ontdekken. Het verleden wordt alleen gecelebreerd als een curiosum, niet als datgene wat mensen en gemeenschappen heeft gevormd en een identiteit heeft gegeven.
Niet dat het eenvoudig of vanzelfsprekend is om door het beeld heen te breken. In een visioen laat Barnes de oud geworden Martha terugkeren naar het “echte” Engeland, het inmiddels in een soort pre-industriële toestand weggezakt “Anglia”, waar het wat primitiever aan toegaat, maar waar bijvoorbeeld ook het milieu minder wordt belast. Wie de ambivalentie en de complexiteit van de realiteit niet aanvaardt, zo lijkt Barnes te suggereren, is gedoemd om een slaaf van gemanipuleerde consumptie en hersenloos amusement te worden.
Julian Barnes, “Engeland, Engeland”, Atlas, Amsterdam-Antwerpen, 302 blz., 995 fr. (De originele editie verscheen bij Jonathan Cape en wordt in België verdeeld door AMP/PVD Buitenlandse Boekhandel.)
Marc Reynebeau