‘Vaak denk ik: ik zou een terrorist kunnen zijn’

'Het heeft jaren geduurd voor ik enigszins normaal met mensen kon omgaan. Ik heb nooit een vaste relatie gehad.' © Timothy Allen / Vyne

Ze ging op haar 17e het klooster in, maar Karen Armstrong beschouwt zich allang niet meer als katholiek. Toch werd ze met boeken als A History of God een pleitbezorger van een renaissance van religie. Dezer dagen wijdt ze haar leven aan de kern van alle godsdiensten: compassie. ‘Heb uw naaste lief heeft niets met sentiment te maken. Het gaat om dóén.’

Ze heeft de avond voor onze ontmoeting de laatste hand gelegd aan haar nieuwste boek, Fields of Blood, over de rol die godsdienst speelt in geweld. Wellicht wordt het weer een bestseller, zoals A History of God uit 1993, waarmee de ex-non haar reputatie als een van ’s werelds meest vooraanstaande denkers over religie vestigde. Goed voor één miljoen verkochte exemplaren, alleen al in de VS. We ontmoeten Karen Armstrong dan ook in Islington, Centraal-Londen: een dure buurt met hippe restaurants en Georgian huizen. ‘Ja, ik kon dit huis kopen van de opbrengst van A History of God‘, zegt ze. ‘Ik zeg altijd: God heeft me dit huis gegeven, haha!’

Op tafel staan schalen met sandwiches. ‘En hier is kaas. Eet! Er is genoeg! Ik heb uren in de keuken gestaan om ze te maken. Nee joh, natuurlijk niet: ik ben vanmorgen naar Marks & Spencer gegaan. Koken gaf ik op toen ik hier kwam wonen, tot opluchting van mijn vrienden; een van de redenen waarom ik in deze buurt kwam wonen, zijn de vele restaurants. Now eat, my child, je hebt straks nog een lange reis voor de boeg!’

‘Religie is de oorzaak van alle grote oorlogen in de geschiedenis, dat is de mantra’, zegt ze. ‘Maar tegenover die mantra staat dat de Eerste en de Tweede Wereldoorlog níét werden uitgevochten vanwege godsdienst. Daarom spreek ik liever van een inherente gewelddadigheid van de staat. Kijk, alle premoderne beschavingen bestonden bij gratie van een surplus van landbouwproductie. Een aristocratie die 5 procent van de bevolking uitmaakte, wrong de overige 95 procent uit en dwong ze tot onder het bestaansniveau. Maar geen enkele premoderne staat kon zichzelf in stand houden zonder continue oorlogvoering. Klieken van aristocraten wilden zich telkens weer meester maken van de macht. Daarom bevinden vroege staten zich in een bijna permanente staat van burgeroorlog – en de enige manier om de vrede te handhaven, is een sterk rijk vormen. Het noodzakelijke inherente geweld van de staat is in elke premoderne staatsideologie gebed in religie. Maar dat is niet het hele verhaal. Godsdienst daagt de bestaande staatsmacht ook uit. Zelfs het christendom begint met Jezus die de machthebbers uitdaagt. Hij bouwt “het rijk Gods”, niet een koninkrijk van deze aarde. Er zijn altijd mensen die het tij van hun tijd proberen te keren en aan alternatieven bouwen.’

In Fields of BloodReligion and the Role of Violence (dat pas in november in het Nederlands verschijnt) baant Armstrong zich een weg van het oude Mesopotamië via het Jodendom, het christendom en de islam naar Al-Qaeda. ‘Het is niet zo simpel als mensen vaak beweren’, zegt ze. ‘We dénken dat we weten wat religie is, maar geen enkele andere cultuur hanteert ons westerse idee van religie als een set van dogmatische geloofswaarheden en ethische concepten, georganiseerd in een godsdienst die meer of minder is gescheiden van onze overige activiteiten. Die perceptie ontstond voor het eerst bij mensen als John Locke, in de zeventiende eeuw, en was deel van onze modernisering. In het Arabisch hebben ze niet eens een woord voor “religie”. Alle andere godsdiensten in de wereld hebben veeleer te maken met dingen dóén.’

Waarom is de islam van nu zo intolerant?

KARENARMSTRONG: Dat isgoeddeels te wijten aan de wat eigenaardige vorm van de postkoloniale staat – staten die uit de grond werden gestampt door mensen zoals wij. Na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog trokken we bizarre grenzen in het zand en zetten we onverenigbare volkeren bij elkaar. Denk aan India en Pakistan, geschapen uit de puinzooi van 1947. En we zeiden tegen ze: ‘Nu gaan jullie samen een natiestaat vormen.’ Terwijl ze niet het flauwste benul hadden van het concept nationaliteit.

Dus niet religie is de bron van alle kwaad?

ARMSTRONG: Fundamentalisme is een religieus antwoord op modernisering. Overal ter wereld waar een moderne seculiere maatschappij is opgericht, zie je dat er tegelijkertijd een religieus-cultureel tegenprotest groeit. De eerste fundamentalistische beweging ontstond in de Verenigde Staten in de jaren twintig – wat toch het uithangbord van moderniteit was. De islam is de laatste religie die nu een fundamentalistische beweging ontwikkelt, want de moderne tijd heeft in die landen geen voet aan de grond gehad tot in de jaren zestig. Dus deze religieuze reactie, die vaak gewelddadig wordt, is deel van het antwoord op de moderniteit. En je kunt zeggen: de Amerikaanse christenfundamentalisten gaan niet vaak over tot geweld. De reden daarvoor is dat ze het de laatste decennia niet slecht hadden. Ze hebben geld, ze werken middels democratieën.

Kijk eens naar wat er in Israël gebeurt, naar de kolonisten, naar het religieuze zionisme. Er zijn daar mensen die de Rotskoepelmoskee willen opblazen. En is het christendom altijd zo tolerant en vredelievend geweest? Denk aan de kruistochten. Ik heb er een boek over geschreven: ze slachtten in Jeruzalem grote groepen mensen af, schreven vol trots dat de rivieren rood kleurden van het bloed, en zeiden dat dit de bekroning van het christendom was. Ze stonden rond Jezus’ graf in hun bebloede kleren en zongen de Liturgie van de Verrijzenis. En – hoe interessant! – te midden van die afgrijselijke taferelen stichtten ze de eerste westerse kolonies: vijf kruisvaardersstaten in het Midden-Oosten. Vijftig jaar lang keerden de moslims niet terug. Ze sloten vredesverdragen met de kruisvaarders, accepteerden ze. En de kruisvaarders, op hun beurt, namen de moslimgebruiken over, leerden zich te wassen, baden te nemen en spraken ten slotte Arabisch. Toen kwamen uit het Westen weer nieuwe groepen kruisvaarders, intolerant en gewelddadig.

Nogmaals: waarom is de islam die we nu kennen zo gewelddadig?

ARMSTRONG: De Saudi’s kwamen. Een land dat sinds de jaren zeventig, en nog sterker sinds de Islamitische Revolutie, de oliedollars heeft om een bijzonder eigenzinnig en buitenissig soort islam te exporteren, door de hele moslimwereld heen – met de stilzwijgende instemming van de Verenigde Staten. Dit heeft weinig met de traditionele islam te maken, die veel meer pluralistisch is. Het is alsof een kleine sekte in de VS plotseling enorme rijkdom heeft en de mogelijkheid heeft om hulp te verlenen op voorwaarde van de invoering van Saudische geestelijken en Saudische architectuur.

Laten we het even over u hebben. U was 17 jaar toen u non werd.

ARMSTRONG: In 1962, ja.En daarwerd ik niet toe gedwongen, integendeel. Ik kwam uit een katholieke familie, maar we waren niet bijzonder religieus. Ik groeide op in Birmingham, de industriestad bij uitstek, en we werden allemaal geacht met beide benen op de grond te staan en niet met ons hoofd bij spirituele zaken te zitten. Mijn ouders waren ronduit geschokt toen ik aankondigde dat ik in het klooster wilde. Ze hadden gelijk: ik was erg jong, en veel jonger dan de zeventienjarigen van vandaag. Toch heb ik er geen spijt van, we zouden hier nu niet zitten praten als ik het niet gedaan had. Mijn leven was een soort van permanente zoektocht, die nog steeds doorgaat.

Maar waarom wou u non worden?

ARMSTRONG: Omdat ik zingeving in mijn leven wilde hebben. Ik keek naar de vrouwen om me heen: ze leken allemaal volkomen in beslag genomen door de zorg voor mannen. Er moest meer zijn dan dat, dacht ik. O ironie: zodra ik in het klooster was getreden, was het enige wat ik er deed boenen, schrobben en koken. Ik was hopeloos in dat soort dingen. Uren en uren zat ik achter de naaimachine. Ik was er niet goed in, en op het eind van de dag bracht ik mijn naaiwerk naar de assistent-novicemeesteres. Ze keek er dan naar en trok het simpelweg uit elkaar.

IJskoud.

ARMSTRONG: Ja. En hard. Ik maakte het oude systeem nog mee dat op z’n laatste benen liep. Het jaar dat ik intrad, kwam juist het Tweede Vaticaans Concilie in Rome bijeen, net met de bedoeling om aan zulke toestanden een eind te maken. Het grootste deel van de dag brachten we zwijgend door – men was vooral beducht voor ‘speciale vriendschappen’, dus je mocht nooit met z’n tweeën spreken. Als we op zaterdag recreatie hadden en je zat in de gemeenschapsruimte met maar één andere zuster, dan mocht je niet praten. Als er dan toevallig iemand langsliep, dan schalde het door de gang: “Zuster! Kom gauw binnen!”

Het was kil. Ik begon flauw te vallen. Ik heb temporaalkwab-epilepsie, en die was ongediagnosticeerd. Het is een geboortebeschadiging: ik heb een litteken op mijn hersenen. Ze hebben me nooit naar een dokter gebracht. Het is krankzinnig als je erover nadenkt: iemand verliest regelmatig het bewustzijn en het enige wat je tegen haar zegt is: stel je niet aan en hou op met die aandachttrekkerij! Als ze me toen naar een dokter hadden gebracht, zou mijn epilepsie niet zo ernstig zijn als nu, want telkens als je een aanval krijgt, wordt de hersenschade groter.

Na zeven jaar kloosterleven ben ik weggegaan. De wereld was onherkenbaar. Ik trad in 1962 in en ging weg in 1969. Ik hoorde mijn eerste Beatlesplaat in 1970. Ik had nog nooit van Vietnam gehoord, het wereldnieuws werd ons onthouden. Twee keer hebben ze ons nieuws meegedeeld. Het eerste was de Cubacrisis. Ze dachten dat – omdat de wereld op het punt stond te ontploffen – het beter was om het ons maar te vertellen. Alleen vergaten ze ons nadien te zeggen dat het voorbij was. En ze vertelden ons over de dood van John F. Kennedy, de katholieke president. Voor de rest niets.

Daar stond ik dan buiten, in 1969. Met een zware depressie die zes jaar zou duren, en met zelfmoordgedachten.

Hebt u toen hulp gezocht?

ARMSTRONG: Ik ben naar een dokter gegaan, die me doorverwees naar een psychiater. Want ik kwam uit een klooster, dús ik moest wel neurotisch zijn. Ook de psychiater zag de hersenschade niet. De symptomen werden erger, en ergens midden jaren zeventig ben ik in metrostation Baker Street van de trappen gevallen. Ik werd afgevoerd met de ziekenwagen.

De symptomen zijn angstaanjagend. Je voelt doodsangst. Het treft het herinneringsdeel van het brein. Wanneer je in een spasme raakt, vergeet je elementaire dingen zoals hoe je een trap afgaat of hoe je een weg oversteekt. De hele wereld ziet eruit als dujamais vu, nooit gezien. Je doolt rond, je aan trapleuningen vastklampend en het kost je uren om naar beneden te komen. Je ziet eruit als een idioot en opeens wéét je: de angst maakt er deel van uit. Wanneer mensen sterven en letterlijk doodsangst uitstaan, raakt het brein in een soort van spasme. Op weg van A naar B vind je jezelf uren later op een totaal andere plaats in Londen terug, zonder dat je weet hoe je daar in godsnaam bent gekomen. Het is doodeng. Vaak dacht ik dat ik gek werd.

In het ziekenhuis stelde een neuroloog eindelijk de juiste diagnose. Nu heb ik medicijnen. Die helpen – meestal toch.

Bent u boos op de nonnen?

ARMSTRONG: Nee. Ze deden enkel wat ze zelf geleerd hadden. Omdat ze zelf veertig jaar of langer geen affectie hadden gekregen, konden ze die zelf ook niet opbrengen. Het was geen opzettelijk bedoelde wreedheid – ze zouden ontzet zijn bij het idee – ze dachten dat ze het deden voor mijn hogere goed. Het zou me sterker maken.

Het heeft jaren geduurd voor ik enigszins normaal met mensen kon omgaan. Ik ben bijvoorbeeld nooit getrouwd, ik heb nooit een vaste relatie gehad, met niemand. De laatste jaren komen we soms bij elkaar, de nonnen van toen, die nog over zijn. Dat helpt om te helen. Maar ik denk dat religie makkelijk kan ontsporen in kilheid en in wreedheid. Ik weet hoe lelijk ik was in mijn donkere jaren na het klooster. ‘Ik zou niet graag in de schoenen van je vijanden staan’, zei iemand me toen. ‘Realiseer je je wel dat je nooit maar dan ook nooit iets vriendelijks zegt over wie dan ook?’ We zijn wrede, agressieve mensen. Onze hersenen zijn geprogrammeerd om met geweld te antwoorden als we aangevallen worden. Het is aan ons om met die pijn te leren omgaan.

En hoe deed u dat?

ARMSTRONG: Ik at beaked beans en brood met schijfjes tomaat. En ik schreef aan A History of God. Boos en gefrustreerd, maar gestaag.

Doorgedreven compassie

Je kunt een speld horen vallen in het volgepakte auditorium van de universiteit van Nijmegen. Armstrong is ingevlogen voor een lezing over haar levenswerk: het Charter for Compassion. Dat ze net, voor het eerst sinds jaren, bekaf van het vele reizen, een aanval heeft gehad en huilend van ellende de zware koffer van de hoteltrap heeft gegooid, zal ze me pas later in Londen vertellen. De zaal zit vol in Nijmegen, het applaus is lang en zo ook de rij van mevrouwen van zekere leeftijd die wachten op een handtekening. Compassie, betoogt Armstrong, is het sleutelbegrip van deze tijd en de kern van al het religieuze en ethische denken. ‘Behandel altijd iedereen zoals je zelf behandeld wilt worden’: het is de Gouden Regel, ‘de kern van élke religieuze traditie’. Waarom zouden we mededogen hebben? Ze citeert haar vriend de dalai lama: ‘War once perhaps OK: you could get something from war. Not OK now! Because nobody win war.’ Het is iets praktisch, zegt ze: ‘Als we als wereld willen overleven, dan moeten we alle mensen min of meer behandelen zoals we zelf behandeld willen worden en uit onze geprivilegieerde bubbel komen. Doen we dat niet, dan zal het niet lang meer duren voordat iemand de hand legt op een of andere kernbom.’

In 2008 won Armstrong de prestigieuze TED Prize. ‘Dan mag je een wens doen voor een betere wereld. Ze kiezen je uit omdat ze vinden dat je iets zinvols te zeggen hebt en geven je 1 miljoen dollar om je idee handen en voeten te geven. Wel, elk boek dat ik geschreven had, zo bedacht ik me, voerde me terug naar het begrip compassie. Wat is er fout met fundamentalisme? Het verliest zijn mededogen. Alle wereldreligies hebben in hun kern die beroemde gouden regel: wat gij niet wilt dat u geschiedt / doe dat ook een ander niet.’

Ook fundamentalisme begint dus met compassie? ‘Jazeker’, vindt Amstrong. ‘De vraag is: waarom? Iedere fundamentalistische beweging die ik bestudeerd heb, is geworteld in een diepe angst: we worden aangevallen! We staan met onze rug tegen de muur, en daarom worden we agressief. Als je ze ontcijfert, zie je: stuk voor stuk zijn deze bewegingen geworteld in pijn. Ik was laatst op een wetenschappelijk congres van de British Academy,en al die hooggeschoolde collegae riepen om het hardst dat fundamentalisten inhoudsloos en belachelijk zijn. Maar je moet de pijn kennen die erachter zit. Ze willen goed doen en de wereld redden enzovoort, maar ergens onderweg verliezen ze de compassie en doen ze precies het tegendeel.’

‘Vaak denk ik: ik zou zomaar een terrorist kunnen zijn, als ik niet zo’n ongelooflijk bevoorrecht leven zou hebben. Ik leef als een koningin vergeleken bij de overgrote meerderheid van de mensheid. Vaak vraag ik me af hoe het zou zijn als ik als vrouw zou opgroeien in Centraal-Afrika, onder het bestaansminimum, uitgeput, zonder onderwijs, zonder de kans om vooruit te komen. Wat voor schrijnende agressie zou ik dan in me hebben?

‘Maar soms schrik ik van mezelf. Als ik aan sommige van mijn daden terugdenk, krimp ik ineen – het overkomt ons allemaal, en we zijn allemaal geneigd om te kijken naar de tekortkomingen van anderen en te vergeten wat we zelf hebben gedaan. Dan moet je bedenken: ieder mens is hetzelfde. Onze ervaring van pijn is het eerste dat we met z’n allen gemeen hebben. En zo ook de ervaring van onze ontoereikendheid. Om mededogen te kunnen hebben met anderen, moeten we mededogen kunnen hebben met onszelf. Als we te hard zijn voor onszelf, zullen we hard zijn tegenover anderen. We moeten de vreselijke dingen die we anderen hebben aangedaan onder ogen zien. En de hardheid van ons hart. We zijn allemaal breekbare, beschadigde mensen. En al zijn we platgegooid met de verhalen, er bestaat niet zoiets als een heilige. Ook moeder Theresa had haar manco’s.’

Ze speekt in Nijmegen over de tragedie De Perzen van Aischylos, en over hoe in Athene jaarlijks een drama werd opgevoerd dat aansloot bij wat de stad het afgelopen jaar had meegemaakt. ‘Het was een soort gemeenschappelijke meditatie over de stad. In Griekse tragedies zet de dichter een man of een vrouw op het toneel in een extreme staat van lijden. Wij zijn vandaag geneigd om ons lijden uit te bannen en ons af te keren van pijn, maar met regelmaat keerde de Griekse koorleider zich naar het publiek en riep: “Ween, nu! Ween om Oedipus! Die ieder taboe in het boek gebroken heeft. Een bezoedelde man. Ween om Heracles, tot waanzin gedreven door de godin Hera, die in een vlaag van razernij zijn vrouw en kinderen vermoordt, een besmette en vervloekte man!” En het publiek weende. En ze weenden luid, onbeheerst, omdat de Grieken geloofden dat samen wenen een band creëerde tussen mensen: ze voelden dat ze niet alleen stonden in hun lijden. De oudste van de overgeleverde tragedies is De Perzen. Zeven jaar na de Slag bij Salamis, waar de Griekse vloot de Perzen had verslagen – maar niet voordat Athene was geplunderd, de tempels op de Acropolis waren verwoest en vele burgers waren vermoord – zegt Aischylos: “Ween om de Perzen! Bekijk de Slag bij Salamis vanuit het perspectief van de verliezers! Denk aan de moeders van de Perzische jongens die gevallen zijn!” De Perzen worden voorgesteld als een volk in rouw, als mensen met pijn en verdriet. En Xerxes, de verslagen koning, wordt met de grootste waardigheid naar zijn paleis teruggeleid. Er is geen triomfalisme, geen tromgeroffel van wij-hebben-gewonnen en dit was een gerechtvaardigde oorlog. Perzen en Grieken, zegt Aischylos, zijn zusternaties, gelijk in kunnen en gratie.’

Geloof in globalisering

Nu is er dus Armstrongs Charter for Compassion, dat wereldwijd wordt uitgerold. Het handvest bevat een aantal basisregels; iedereen die het ondertekent, engageert zich om zich ervoor in te zetten: ‘Hij engageert zich om mededogen opnieuw de kern van moreel handelen en religie te maken. Om iedereen, zonder uitzondering, te behandelen met volstrekte waardigheid, billijkheid en respect. Om niet gewelddadig te handelen, geen haat te zaaien, en culturele en religieuze verscheidenheid te stimuleren.’

Armstrong: ‘Een van de goede dingen die de religies hebben gedaan en die ik tot nu toe nog niet bij een seculiere ideologie ben tegengekomen, is te benadrukken dat je je compassie niet alleen kunt beperken tot je eigen kring. “Heb je vijanden lief”, zegt Jezus. “Verwelkom de vreemdeling”, zegt Leviticus. “Ga naar alle stammen en naties”, zegt de Koran. “Spreid je mededogen uit naar alle vier de hoeken van de aarde”, zeggen de boeddhisten. “Je kunt niet alleen houden van je eigen koninkrijk en je eigen cultuur”, zegt Confusius. En dat is precies wat we nodig hebben: we moeten geloven in onze geglobaliseerde wereld.’

Het Handvest voor Compassie wordt gesteund door de dalai lama en door mediamagnaat Richard Branson, door primatologe Jane Goodall en rabbijn Awraham Soetendorp, door aartsbisschop Desmond Tutu en honderdduizend anderen. ‘Maar het is op geen enkele manier vrijblijvend’, benadrukt Armstrong. ‘Elke Compassionate City, bijvoorbeeld – in Nederland hebben Leiden en Groningen al getekend – verplicht zich ertoe haar wetgeving aan het charter aan te passen en in de praktijk te brengen. Als er haat gepredikt wordt, bijvoorbeeld, of anti-immigratieretoriek weerklinkt, ben je als stad verplicht daartegen op te treden.’ In Leiden hebben twintig vrijwilligers – op verzoek van het stadsbestuur – zich rond de belaagde pedofiele zwemleraar Benno L. geschaard, ‘om mensen die in de fout gegaan zijn niet los te laten’. Het gaat erom om tot in de haarvaten van de samenleving door te dringen, zegt Armstrong. ‘In Pakistan worden Compassionate Schools opgericht. Dat wil niet zeggen dat ze al compassievol zijn, maar dat ze zich er in de praktijk voor willen inzetten. Botswana wil zich tot eerste Compassionate Country uitroepen.Het leek eerst een krankzinnig luchtkasteel, maar vanuit het niets melden mensen zich aan. Ook zakenmensen: in Seattle een grote groep van Microsoft, niet bepaaldelijk religieus, en ze houden zich bezig met daklozen, ouderen, water, milieu. Het grondbeginsel van de wereldreligies, “Heb uw naaste lief”, heeft niets met sentiment te maken. Liefde is heel vluchtig. Het gaat er niet om dat je in vurige affectie je buurman in de armen valt, noch dat je tranen plengt voor de tv omdat het nieuws je zo aangrijpt. Het gaat erom jezelf bij de kladden te pakken en het verschil te maken. Compassie, net als religie, gaat niet om gevoelens. Het gaat om dóén.’

DOOR ROBERT DULMERS

‘De islam is zo gewelddadig geworden door de Saudi’s. Ze hebben de oliedollars om een buitenissig soort islam te exporteren – met de instemming van de VS.’

‘Religie kan makkelijk ontsporen in kilheid en wreedheid. Iemand zei me ooit: “Weet jij wel dat jij nóóit iets vriendelijks zegt over wie dan ook?”‘

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content