Ze acteert al meer dan vijftig jaar, schitterde in dertig televisieproducties en bijna evenveel bioscoopfilms. Maar in haar huis vind je niets wat daar verband mee houdt: ‘Anders zou ik de patatjes laten aanbranden.’ Een gesprek met de Grote Dame van het Vlaamse theater.

‘Als je de werkelijkheid wilt zien zoals die buiten is, moet je ergens een candid camera neerzetten. Theater heeft te maken met poëzie. Mijn goede vriend Ivo Van Hove zegt: je speelt de realiteit van je ziel. Dat vind ik wel mooi verwoord.’

Dora Van der Groen acteert meer dan vijftig jaar. Vlak na de Tweede Wereldoorlog behoorde ze tot de eerste lichting studenten van de pas opgerichte Studio van Herman Teirlinck _ de grote mentor die haar zou leren ‘kathedralen te bouwen en die weer te laten instorten’. Eind jaren vijftig begin jaren zestig was ze de steractrice van de Antwerpse én de Brusselse stadsschouwburg. Bekend bij het grote publiek werd ze eind jaren zestig, met haar rol als Vrouw Coene in het historische Vlaamse televisiefeuilleton Wij, Heren van Zichem.

Wat er nog volgde: meer dan dertig televisieproducties, waaronder De vorstinnen van Brugge, Zonderlinge Zielen, Langs de kade, Moeder, waarom leven wij en Terug naar Oosterdonk; en bijna dertig bioscoopfilms, waaronder Het Dwaallicht, Dokter Pulder zaait papavers, De Vlaschaard, L’Oeuvre au noir, Antonia en Pauline & Paulette. Ze regisseerde zelf zes toneelstukken, waaronder Thyestes en De Kus van de Spinvrouw. Daarnaast was ze sinds het einde van de jaren zeventig de bezielende kracht achter de toneelopleiding aan het Antwerpse Conservatorium _ die vorig jaar onder dwang is gefuseerd met Studio Herman Teirlinck.

Over haar acteerprestaties wordt alleen in superlatieven gesproken. Als theaterdocente wees ze grote namen als Luk Perceval, Lucas Vandervost, Warre Borgmans, de spelers van STAN en die van De Roovers de weg. Het leverde haar het epitheton ‘Moeder van de Vlaamse theatergolf’ op. Het voorbije najaar won ze twee prestigieuze prijzen: de Thersitesprijs van de Vlaamse theaterrecensenten, voor haar hele oeuvre, en de Plateau-filmprijs, voor haar rol in het ook in Cannes gelauwerde Pauline & Paulette van Lieven Debrauwer. Maar een diva in de roes van haar eigen succes is Van der Groen nooit geworden. ‘Ik heb een absolute scheiding gemaakt tussen mijn leven als Dora Van der Groen en mijn werk voor het theater’, zegt ze. ‘In mijn huis vind je niets wat verband houdt met theater. Dat is ook niet nodig. Anders zou ik de patatjes laten aanbranden.’

U hebt dit jaar zowel de Thersites- als de Plateau-prijs in ontvangst mogen nemen. Wat kunnen die prijzen, na zovele jaren van succes, nog voor u betekenen?

Dora Van der Groen: Die jaren, daar gaat het niet om. Maar wat betekent zo’n prijs nu eigenlijk? Het is een gebaar van vriendelijkheid. Mensen geven je een prijs, en geven is vriendelijk. Waarom doen ze dat? Omdat ze denken je te begrijpen. De prijs is ook een beetje van degenen die hem toekennen: ze concretiseren wat ze van henzelf in jou herkennen in het geven van een prijs. Ja, dat is dan toch wel fijn.

Maar ik vind dat iedereen een prijs zou moeten krijgen. Een mens wordt geboren met een bepaald pakket aan mentale, lichamelijke en emotionele mogelijkheden, en in een bepaalde context. Daarmee zul je het je hele leven moeten doen. Volgens de omstandigheden zullen sommige mogelijkheden aangesproken worden, ontwikkeld, of juist niet. Je kunt wel keuzes maken, maar alleen binnen dat kader. Iedereen doet dus op elk moment van zijn leven, in elke situatie wat hij kan. Er is geen schuld. Eigenlijk verdient iedereen een prijs. Maar zo gaat het niet.

Het doet u niet denken dat u uitzonderlijk bent, of minstens een uitzonderlijk talent heeft?

Van der Groen: Ik kan dit. Een ander kan iets anders. Maar ik ben door mijn vak publiek bekend. Dus krijg ik zo’n prijs.

U bent niet ambitieus.

Van der Groen: Nee.

Maar om op de planken te willen staan heb je toch een zeker ego nodig. Hoe bent u dan in het theater terechtgekomen?

Van der Groen: Ik ben opgegroeid in een onwaarschijnlijk lieve familie. Als heel klein kindje, ik kon nog niet lopen, werd ik al op de tafel gezet, en dan deed ik kunstjes. En dan klapten ze in de handen, ons Doke, dat is er toch nogal eentje … Waarschijnlijk heb ik onbewust gevoeld dat als je voor een publiek kunstjes opvoert, dat je dan graag gezien wordt. En mijn vader was cellist _ als hij oefende, moest mijn moeder met mij gaan wandelen, ik kon die emotie niet aan. Maar ik ben dus ook erg vroeg naar de opera en naar concerten beginnen te gaan. Die keuze voor toneel was eigenlijk bijna vanzelfsprekend. Mijn vader heeft mij wel gewaarschuwd. ‘Je moet weten dat het alleen mooi is als het doek open is’, zei hij.

Over het repertoiretoneel dat u in het begin van uw carrière speelde, wordt vandaag vaak wat neerbuigend gedaan.

Van der Groen: Ja maar, dat hoorde bij die tijd. Als je nu bijvoorbeeld sportartikels leest in de kranten van die tijd, dan merk je ook dat er toen een andere taal gesproken en geschreven werd. Wij vonden die taal, in die tijd in orde. En dus ook dat theater. Zoals we nu in orde vinden wat er nu wordt gespeeld, en dat over vijftien jaar verouderd zal zijn. Theater loopt parallel met de tijd. Maar het is wel te danken aan dat zogenaamd ouderwetse toneel dat wij nu het theater kunnen maken dat we maken. Wij vinden dat niet zomaar uit, wij zijn het resultaat van een ontwikkeling die ergens begonnen is. Dat mag wel eens gezegd worden.

U was een steractrice, maar op uw zesendertigste al hield u het theater voor bekeken.

Van der Groen: De omstandigheden waarin wij moesten werken, waren vrij frustrerend. We hadden korte repetitietijden. Geen regisseurs. In de KNS in Antwerpen speelden we om de drie weken een nieuw stuk, de Brusselse collega’s in de KVS wisselden aanvankelijk zelfs iedere week. Ik had drie kinderen, die ik veel te weinig zag. Op een bepaald moment heb ik de dingen eens in de weegschaal gelegd. Ik kwam tot de conclusie dat er een onevenwicht in mijn leven was. Dus ik ben uit het toneel gestapt.

Vier maanden wist ik niet wat ik zou gaan doen. Toen ben ik achter de microfoon gaan staan. Bij het Dramatisch Gezelschap van wat toen nog de BRT heette. Ik heb dat heel graag gedaan. Geluid is een van mijn geliefkoosde stokpaardjes. Als je toneel speelt, probeer je via je sound je bewogenheid door te geven. In de tekst ligt alles wat je zult spelen, maar ook alles wat je niet zult spelen. Belangrijker dan de woorden is het geluid dat jij met die woorden maakt. Jij bent de zender, het publiek is de ontvanger. Als je ongeveer op eenzelfde frequentie kunt vibreren met de toeschouwers of luisteraars, zullen ze het prachtig vinden. Als je elkaar niet vindt, hebben ze er niks aan. Er is geen goed theater en geen slecht theater. Er is theater waar je van houdt en theater waar je niet van houdt.

Hoe doe je dat, die bewogenheid doorgeven? Wat is acteren voor u?

Van der Groen: Bij mij is het iets dat van binnenuit naar buiten gaat. Wij hebben in onszelf een oneindig aantal deelpersoonlijkheden. Eén daarvan leven we in ons gewone, dagelijkse leven. Die ben je, die kun je niet spelen. Acteren is: die andere deelpersoonlijkheden, of een combinatie ervan toelaten. En dan proberen het Ogenblik te worden. Als je op het toneel gaat staan, moet je je vak kennen, je moet liefdevol zijn, en je moet loslaten. Je moet worden. Je moet daar met open, lege handen staan en spelen op intuïtie en vertrouwen. En soms lukt het dan. De opsplitsing houdt op, je denkt niet meer, je laat toe. Het is een soort orgasme. Je kunt dat maar seconden of hooguit enkele minuten aanhouden. Maar als je een ketting van zulke momenten kunt maken, speel je een superprachtige voorstelling.

Hebt u daar de magie van een schouwburg voor nodig? Nee, want u speelt liever film.

Van der Groen: Bij theater moet je als acteur naar de mensen toegaan. Je moet een afstand overbruggen. Hoe groter een theater, hoe meer spelers in het spel, hoe moeilijker het is. Maar film is anders. De camera komt het uit je halen. Neem nu een extreme close-up, alleen van je ogen. In het echte leven is er niemand behalve je moeder en je geliefde die zo dicht bij je komt. Maar als je dan niet juist speelt, niet waarachtig bent, zie je het. Voor de camera kun je niet faken.

U heeft geen publiek nodig. U heeft er liever geen, zelfs.

Van der Groen: Film catcht het moment, maar ik ben er niet bij als hij uitgezonden wordt. Theater is voor mij een te intieme uitwisseling. Met een zaal vol mensen die ik helemaal niet ken, mijn deelpersoonlijkheden tot leven wekken, mijn duistere kanten beleven? Nee. Ik vind dat gênant. En de toeschouwers betalen er dan nog voor ook. Ooit was theater een spel, een heiliging… Maar gelukkig zijn er acteurs die er anders over denken. Zodat ik zelf wel naar theater kan gaan kijken.

Begin jaren zeventig bent u even teruggekeerd naar het toneel. U speelde toen in de oorspronkelijke versie van ‘Mistero Buffo’, in de Nationale Opera. Maar om het politiek engagement was het u niet te doen.

Van der Groen: Ik heb Arturo Corso, de regisseur van het stuk, eens horen zeggen dat we het geld uit de rijken hun zakken moesten kloppen. Dat vond ik een penibele uitspraak voor iemand die zelf in een chique wagen reed. Je dik te laten betalen om dan met hamer en sikkel in de hand te zwaaien en degene die u de kans geeft om te spelen, beledigen? Dat kon eigenlijk niet voor mij. Maar artistiek was het een fantastische ervaring. Hij heeft mij opnieuw met mijn voeten op de grond gezet. Als je jaren een vedette bent geweest, is dat zeer gezond. Zijn manier van werken heeft mij blijvend beïnvloed. Ik herinner me de verwarring bij het begin van de repetities. Iedereen moest maar alles spelen. En langzaam filterde zich vanzelf wel uit wie wat moest doen. Je werd niet aangesteld, je werd geboren in dat repetitieproces.

Pobeert u als docente bij uw leerlingen een soortgelijk wordingsproces teweeg te brengen?

Van der Groen: Toneelles geven is eigenlijk jongeren op weg zetten om zichzelf te leren kennen. Als ze op school aankomen, zijn ze door allerlei invloeden _ hun ouders, hun opleiding, de wereld _ geworden tot wie ze zijn. Maar ze zijn zichzelf niet. Een acteur heeft zichzelf als enig instrument om zijn vak uit te oefenen, en dus moet hij dat instrument ook goed kennen. Ik ken hen niet, ik weet ook niet hoe ze zullen spelen. Maar wat ik doe, is ze aan het nadenken zetten, over zichzelf, de ander, de wereld, de kosmos. Hen ingangen geven naar zichzelf. Eigenlijk is lesgeven: een bewustwordingsproces versnellen. Niet meer en niet minder.

Wat is het belang van techniek in een toneelopleiding?

Van der Groen: Ach, die techniek. Je moet natuurlijk verstaanbaar zijn, alert, ruimtelijk bewust, en zo verder. Maar er zijn ook acteurs die bijvoorbeeld helemaal niet wensen goed te spreken. Er wordt niet meer zoveel aandacht aan besteed. Persoonlijk hou ik er wel van als er soms nog eens van voor tot achter goed gesproken wordt in een stuk. Maar in een ander stuk is dat misschien helemaal niet nodig. Ik hoef ook niet altijd alles te verstaan. ‘k Zal dan wel door de emotie gegrepen worden. Dat is allemaal dik in orde.

Toneelrecensenten noemen u de moeder van de Vlaamse theatergolf…

Van der Groen: Ik lees dat ook. Het is een term die anderen achteraf hebben gebruikt. Ik ben daar niet mee bezig. De dingen gebeuren zoals ze gebeuren. Maar ik heb werkzame modellen uitgedacht om de zoektocht van beginnende acteurs te leiden. Die acteurs blijven herkenbaar. Dat kan niet anders, na al die gesprekken, al die intieme uitwisselingen. Ik zeg altijd: laten we die zes maanden cursus als een love affair zien. Dat is het ook: kort maar heel intens.

Is regisseren ook een soort van lesgeven, zoals een toneelcriticus het in een artikel over u ooit uitdrukte?

Van der Groen: Neenee. Regisseren is iets heel anders. Daar lig je een jaar wakker van. Je maakt notities… Maar eigenlijk gebeurt het allemaal tijdens het repetitieproces. Ik werk vanuit het detail, daarin ligt het hele stuk. De dramaturg, die alle research heeft gedaan, vraag ik pas in de derde week. Dan vind ik dat razend interessant. Maar dan ben ik al op weg, dan is het proces al begonnen. En om dat proces is het mij te doen. Op de dag van de première is het voor mij afgelopen. Dan wil ik naar huis en iets anders gaan doen. Gelukkig denken de acteurs daar anders over. Schitterend toch, hoe die altijd weer spelen alsof het de eerste en de laatste keer is?

U bent al meer dan vijftig jaar uw eigen enig instrument. Kent u zichzelf dan goed? Wie is Dora Van der Groen?

Van der Groen: Ik ken mijzelf héél goed. Maar het zou te veel tijd vragen om mij uit te leggen. Ik heb gedurende vier jaar een opleiding in de psycho-energetica gevolgd. Dat was een scharniermoment in mijn leven. Teirlinck en de man die die lessen gaf: die hebben mij richting gegeven, die hebben mij een weg getoond.

En de oosterse filosofie?

Van der Groen: Nee, dat is nog iets helemaal anders. Ik ben vrij mystiek aangelegd. Al van kindsbeen af. Ik heb altijd met engelen geleefd. Engelen noem ik de energieën in de kosmos. Ik zie de engelen, ik voel ze, en dat is heerlijk. Daarnet kon ik bijvoorbeeld mijn autosleutel niet meer vinden. En dan is er een engeltje dat ervoor zorgt dat de conciërge van dit gebouw een zaklantaarn heeft en met mij mee buiten gaat om te zoeken. Was dat nu gisteren gebeurd, dan was ik nu misschien nog aan het zoeken, dan zat hier misschien een dame zonder zaklantaarn. En zo gaat dat de godganse dag. Dat stemt mij heel vreugdevol. De hele dag heb je redenen om dankbaar te zijn. Alleen al het feit dat je wakker wordt. In een bed nog wel. Dat je kunt opstaan. Enfin, ’t is eindeloos. Ik bid de hele dag.

Maar u heeft in uw leven ook vele tranen gestort.

Van der Groen: Oceanen. Terwijl ik applaus krijg op een prijsuitreiking, bevriezen er naast hun ouders kinderen in Afghanistan, dood. Dat is iets wat ik niet kan begrijpen. Ik las nog in de krant over die twee mensen die hun kinderen hebben vermoord. Het waren bodemloze mensen, die zelf nooit gekoesterd zijn, die geen liefde hebben gekregen, geen tederheid, geen aandacht. Dan word je een mens zonder gevoel, een robot. Maar als ik dan de harteloze uitspraken van die rechters lees, vraag ik me af wie de monsters zijn. Dan word ik heel boos _ nee, boos is niet genoeg. Erbarmen moet er zijn. ‘Erbarmen, Heer’, zoals in de Mattheuspassie.

Ik ben heel mijn leven zoekende geweest. In mij is er altijd een stil, dun verdriet aanwezig, dat ik maar af en toe aan de oppervlakte laat komen. Als je begrijpt, zijn de dingen zoals ze zijn, en als je niet begrijpt, zijn de dingen zoals ze zijn. De natuur is mijn redding. Ik heb eens met een vergrootglas van een filatelist in het hart van een bloem kunnen kijken. Als je dat hebt gezien, weet je dat er geen vragen te stellen zijn.

Welke verlangens hebt u nog op professioneel vlak?

Van der Groen: Ik heb geen professionele verlangens. Nooit gehad ook. De dingen overkomen mij. Ik probeer altijd eerder eronderuit te komen. Want eigenlijk wil ik niets.

Maar toch denkt u er niet over om helemaal met pensioen te gaan.

Van der Groen: U bedoelt dat ik ga zitten breien? Ik zou wellicht gaan tuinieren of zo. Maar mijn leven is één grote vakantie. Ik heb nooit iets tegen mijn zin gedaan. Ik doe alles graag behalve in de stad rondlopen en dingen moeten kopen _ winkelen, verschrikkelijk. Mijn leven is vakantie.

U bent nu 74. Dat is een leeftijd waarop men, zo hoop je als je jong bent, harmonie heeft gevonden.

Van der Groen: Wat verstaat u onder harmonie? Maar ik heb in het hart van een bloem kunnen kijken, en ik heb kunnen zien dat er geen vragen te stellen zijn.

Christine Albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content