Redactie Knack

Op de camping met Rutger Kopland

Sacha Blé bracht zijn vakantie op een camping in de Cevennen door in het goede gezelschap van wijlen Rutger Kopland die zijn poëtische leermeester was.

Nooit eerder zo hoopvol uit de zomer teruggekeerd dan dit jaar, nooit eerder dan deze juli gekampeerd te midden van zo vele beleefde, soms zelfs aarzelend formulerende Nederlanders in het uiterste zuiden van de Cévennes. Een camping met niets dan basissanitair, met veel fruit en nog meer groenten, met minder croissants en chocoladekoeken. Zonder televisies, radio’s et cetera, met klassiekere bikini’s, strandhanddoeken en zwembroeken. Hier geen voor dag en dauw ultrafitte antroposofische moeders met meer dan drie kinderen, hier geen twintigste-eeuws orkest van tegen elkaar op argumenterende universitairen, hier geen strips of boeken over de Krim en Congo.

Omdat volgens horden sociologen de huidige twintigers willen wat hun ouders al lang bezitten, denk ik dat het best zou kunnen dat de tieners van nu zullen willen eindigen als de prille veertigers die wij zijn. Mijn dierbaren werpen op dat ik mijn vaststellingen te selectief rooskleurig weergeef, dat ik de bitterheid, het defaitisme en de vermoeide blikken van de kampeerders ontken, dat dit nu al enkele jaren aan de gang is en dat dit toch niet moet blijven duren. Ook mijn nieuwe gedichten, zo morren ze, zijn van datzelfde laken een broek.

Als gestoken door een wesp protesteer ik. Ik verwijs naar enige volgens mij briljante, goddelijke pennen en geesten die ik persoonlijk als voorbeeld neem en die mijns inziens de zichtbare werkelijkheid, de dagelijksheid probeerden weer te geven. Zo declameer ik parmantig uit ‘Tot het ons loslaat’ (1997) van de vorige maand gecremeerde Rutger Kopland- de dichter die mijn vulkaan was – die hier trouwens in de buurt soms maanden na elkaar resideerde. Ik haal in het bijzonder ‘Kaart van een Grieks eiland’ aan uit mei 1997, heel concreet neergeschreven in de dagen onmiddellijk volgend op de doodssmak in het Zuiden van zijn vriend Herman de Coninck, toen het Kopland duidelijk werd dat hij niet meer tijdig in Antwerpen zou raken voor de uitvaart.

Maar mijn naasten twijfelen heel gemeend. Ze verweren zich. Van de nog levende poëten verwachten we nu poëzie over de financiële crisis. Over de sluimerende energiearmoede, de moslims in Europa, Sierre en Bart De Wever, leggen ze uit. In extremis diep ik Koplands essay ‘Het mechaniek van de ontroering’ op uit de jaren negentig, dat ik toch maar opnieuw in de reistas had verstopt en laat het mijn geliefden lezen. Voor mij was dat boekje een openbaring. Alleen al omdat ik nooit had vermoed dat het schrijven van een nieuw gedicht een zo productief godenkind als Kopland zoveel courage kostte en getob. Daarbij kwam dat ik opnieuw leerde dat de insteek van een buitengewoon gedicht een zeer tastbare en niet-spectaculaire aanleiding, zeg maar de dagelijksheid kon verdragen. Twee jaar terug, toen ik voor ‘Zie maar’ stilaan wanhopig de juiste bundeltitel zocht, scheelde het geen haar of ‘Zie maar’ was ‘Alles combineren tot een mechaniekje’ geworden, op die manier speels alluderend op zijn ‘Het mechaniek van de ontroering’ . Maar die allusie werd het dus niet.

Nadat ze het essay in een mum van tijd uit hadden, gebeurde wat ik niet meer had verwacht : mijn naasten geven me wat mijn poëzie betreft voortaan het voordeel van de twijfel. Daarom ben ik nooit eerder zo opgewarmd en zonnig naar mijn vaderland teruggereden als deze maand.

Happy days in France,

Sacha Blé, half augustus 2012.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content