Kolonel Luc Marchal schreef zijn relaas van de bloedige Rwandaûgeschiedenis. Maar de frustratie blijft.

Doch in april 1994, na de dood van de tien Belgische para’s en na zijn verplichte terugkeer uit Rwanda, werd kolonel Luc Marchal met alle zonden Israëls beladen. De familieleden van de para’s stelden hem persoonlijk verantwoordelijk. De legertop liet hem in de steek. Politici zochten een zondebok voor hun mislukte Rwanda-avontuur. En Marchal leek hen geschikt voor die rol.

Marchal werd voor een militaire rechtbank gedaagd _ het was de eerste keer in de Belgische geschiedenis dat een officier zich moest komen verantwoorden voor zijn bevelvoering op het terrein. De aanklacht luidde: ‘Onopzettelijke doding door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg’. Het militair hof sprak hem vrij.

Nadien moest Marchal zich, samen met anderen, verantwoorden voor een onderzoekscommissie van de Senaat, bevolkt door opgewonden senatoren die het koste wat het kost wilden scoren. Het werd een schabouwelijke vertoning, een vernedering voor Marchal en anderen die zich hadden ingespannen om in Rwanda te redden wat er te redden viel. Wat hem deed besluiten zijn versie van het Rwanda-drama neer te schrijven. Hij gebruikte daarbij zijn logboeken en die van enkele collega’s-officieren, die met hem tijdens de afschuwelijke aprildagen van 1994 aanwezig waren op de commandopost in Kigali.

Het is het relaas van een episode waarvan niemand ooit kan genezen. Wat Marchal daarna in België onderging, heeft zijn geloof in alles wat hij heel zijn leven verdedigde _ het leger, de militaire ethiek _ diep geschokt.

Luc Marchal: Weet je, ik had de Rwandese minister van Arbeid Landoald Ndasingwa aan de telefoon op het moment dat hij en zijn familie uitgemoord werden door de presidentiële garde. Hij schreeuwde om hulp. Ik hoorde via de telefoon hoe de milities zijn huis bestormden. Hij wist nog net uit te brengen: ‘ C’est trop tard…‘ Een ontploffing en geratel van automatische wapens. En dan niks meer. De schaamte en de schuldgevoelens die me toen overvielen, die vergeet ik nooit.

Generaal Dallaire heeft het Rwanda-drama ook niet verteerd. Tot twee keer toe ondernam hij een zelfmoordpoging en hij staat nog steeds onder psychiatrisch toezicht. Heeft u aan zelfmoord gedacht?

Marchal: In tegenstelling tot Dallaire die kampte met een extreme vorm van post-traumatic stress disorder, had ik ‘het geluk’ dat ik me op verschillende momenten heb moeten verantwoorden. Hij had dan wel een batterij advocaten ter beschikking, werd door het Canadese leger afgeschermd, kreeg een woordvoerder. Maar hij kreeg nooit de kans om z’n verhaal te doen. Dat heeft hem gekraakt. Hij bleef ook veel langer in Rwanda en heeft het hoogtepunt van de slachtingen meegemaakt. Hij zat letterlijk in de hel.

Dallaire was voordien nooit met een gewapend conflict geconfronteerd geweest. Hij zei ooit: ‘Ik voelde me als een brandweerman die nooit voor een vuur heeft gestaan.’ Speelde dat gebrek aan ervaring hem parten?

Marchal: Het is makkelijk om achteraf, zoals enkele leunstoelstrategen, vanuit de losse pols aanbevelingen mee te geven, mensen te beoordelen. Ik heb generaal Dallaire in die dagen meegemaakt. De man moest zowel de militaire als de politieke situatie onder controle zien te krijgen. De speciale VN-gezant, de Senegalees Jacques-Roger Booh-Booh, was immers afwezig, teruggetrokken in residentie, want het was te gevaarlijk in Kigali. Vooral de politieke situatie vergde veel aandacht, waardoor Dallaire zich onvoldoende op zijn militaire kwesties kon toeleggen. Maar dat is geen kritiek. Iedereen zou in de plaats van Dallaire hetzelfde hebben gedaan. Want niemand wist wie in die situatie de bovenhand zou krijgen, de Rwandese militairen of de politici. Dallaire heeft gedaan wat hij moest doen. En niemand heeft het recht hem te oordelen.

Dallaire vertrok in de zomer van 1993 naar Rwanda met als enige documentatie over de situatie: een Michelinkaart van het land en een fotokopie van de Arusha-akkoorden. Hoe bestaat het dat een generaal, die bovendien de VN 5000 manschappen had gevraagd en er slechts 2500 kreeg, een dergelijke missie aanvat?

Marchal: Die kritiek is niet bestemd voor Dallaire, wel voor de Verenigde Naties, die hem in een dergelijke situatie hebben gedwongen. De VN nam de zending nooit ernstig. Bovendien werd er geëist dat we zowel op de voorbereiding als op de uitvoering van de missie besparingen doorvoerden.

In de Arusha-akkoorden, gesigneerd begin augustus 1993, stond dat de vredesmacht binnen de 37 dagen zou aantreden. Maar de beslissing om de troepenmacht te sturen, werd door de VN slechts begin oktober ondertekend. Pas midden november kwamen de eerste UNAMIR-troepen in Kigali aan.

De eerste die in Rwanda moest arriveren, was de vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal, Booh-Booh. Maar die landde een maand later.

Dallaire beschikte over geen enkele expert die hem kon uitleggen wat er in Rwanda aan de hand was. Ik had net hetzelfde beleefd. Toen er sprake was van de missie naar Rwanda nam ik contact op met de Gentse professor Ruddy Doom. Of hij bereid was de mensen die moesten vertrekken, voor te lichten over de Rwandese kwestie? Maar de legerstaf wou daar niet van weten. En we hebben gezien tot wat het heeft geleid. Misverstanden, incidenten allerhande met al te agressieve Belgische para’s.

Waarom aanvaardde de Belgische legerstaf de missie naar Rwanda?

Marchal: Om te beginnen, waren er ook doden gevallen bij het optreden van de Belgen in Somalië. De Belgische regering vond dat de factuur hoog genoeg was en wilde de troepen terugtrekken. Tegelijk waren er voorstellen, onder meer van de PRL, om de legereffectief te reduceren. Daarom moest het leger zijn nut op de internationale scène aantonen. Die missie naar Rwanda leek op de maat van de Belgen gesneden. En dus wou generaal José Charlier het koste wat het kost meestappen in de UNAMIR-zending.

Eens de politieke beslissing genomen, was het woord aan de militairen. Maar die lieten zich alles welgevallen. Finaal werden amper 450 manschappen uitgestuurd. Militair stelde dat niks voor. Maar dat is de verantwoordelijkheid van stafchef Charlier geweest. En we wisten precies waar we aan toe waren. In ex-Joegoslavië, in Somalië, telkens was gebleken dat onze troepen moesten worden versterkt. Telkens was de zaak onderschat. En in Rwanda maakten we net dezelfde fout.

Toen ik versterking vroeg, kreeg ik in Brussel als antwoord: ‘Waarover klaag je, je gaat naar de Club Med.’ Van bij het begin heb ik pantserwagens gevraagd en voldoende vuurkracht. Het 1ste bataljon heeft meermaals zijn wapens moeten gebruiken om zichzelf of om Rwandezen te beschermen. Eind januari 1994 waren er erg woelige demonstraties, in februari woedde vijf dagen lang een regelrechte burgeroorlog. In Brussel werden ze minuut na minuut ingelicht. Niemand reageerde.

Een hogere officier vertelde me achteraf: ‘Ze waren hier niet begaan met de Rwandese kwestie. Het probleem op dat moment was: hoe een wasmachine bij de troepen in Bosnië te krijgen.’

Wanneer besefte u dat de Rwandese missie compleet mis liep?

Marchal: Op 9 april moest ik naar het centre hospitalier om de Belgische para’s te identificeren. Daar lagen talloze lijken, zwaar toegetakelde lijken, opeengestapeld. Stapel na stapel. Die dag werd in de kerk van Gikondo een Tutsi-menigte afgeslacht. Een VN-vertegenwoordiger was daar getuige van. Hij maakte foto’s om de buitenwereld van de ernst van de situatie te overtuigen.

U heeft destijds de fameuze informant Jean-Pierre ontmoet die de wapenopslagplaatsen van de Interahamwe aanwees. De fax van Dallaire naar VN-generaal Maurice Baril in New York is bekend. Daarin sprak Dallaire van zijn plannen om de wapens in beslag te nemen. Maar New York verbood elke interventie. Waarom?

Marchal: We mochten niets ondernemen, tenzij de informatie aan president Juvénal Habyarimana bezorgen. En die geloofde het niet. We hadden de beweringen nochtans gecontroleerd. De opgeslagen wapens, in de kelders van het gebouw van de MRND ( Mouvement Révolutionnaire National pour le Développement) waarover Jean-Pierre sprak, die hebben we gezien. Ik heb Dallaire voorgesteld om tijdens een MRND-meeting een actie te ondernemen. Dallaire stelde opnieuw de vraag aan de VN, maar uit New York volgde alweer een categoriek njet. We kregen niet eens de toelating om de overige clandestiene opslagplaatsen te inspecteren.

Tot 9 april dacht ik dat we de situatie onder controle konden krijgen. Want we hadden nog contact met de Rwandezen, van wie de meerderheid echt vrede wilde. Maar dan hernam het FPR, het patriottisch front, de vijandelijkheden. Toen wisten we dat het afgelopen was. Want het FPR had geen ander doel dan het grijpen van de macht. De slachtingen waren voor hen slechts een voorwendsel, waardoor ze bovendien plots in een mooie rol konden stappen.

En toch. Op 12 april, zes dagen na de aanslag op het vliegtuig van Habyarimana, tekenden tal van Rwandese Hutu-militairen een manifest waarin ze afstand namen van de interimregering en de internationale gemeenschap vroegen om tussenbeide te komen. In volle oorlog, te midden van de gruwel, trachtten ze het probleem onder controle te krijgen. Ze hebben dat met hun leven bekocht.

U moest voor het krijgshof verschijnen, daarna voor de onderzoekscommissie van de Senaat. In hoeverre heeft u zich daar kunnen verdedigen?

Marchal: Het krijgshof deed z’n werk. Toen de zittingen afgelopen waren, had ik echt de indruk dat ik voor het eerst de gelegenheid had gekregen om mijn rol in de evenementen en de dood van de tien para’s toe te lichten. Dat is ook de enige keer dat ze me niet namen voor de commandant van het Belgische bataljon _ wat ik niet was. Iedereen spitste de aandacht toe op de tien doden. Iemand was daarvoor verantwoordelijk. In de zoektocht naar de waarheid heeft men nooit het algehele kader van de VN-missie _ waarin ik niet alleen verantwoordelijk was voor de Belgen, maar ook voor Tunesiërs, voor Bengalezen en Ghanezen _ voor ogen genomen. Het Belgische bataljon had een eigen staf, die functioneerde en die dergelijke problemen kon en mocht oplossen.

Op het moment dat luitenant Thierry Lottin en zijn mannen gevangen werden genomen, trachtten we andere VN-soldaten vrij te praten. Die waren al van de avond voordien ontwapend en zaten gevangen. Tunesische VN-waarnemers zaten tussen twee vuren, tussen de presidentiële wacht en het FPR.

Er waren zaken waarvan ik niks afwist. Ik wist niet dat kolonel Jo Dewez, de overste van de para’s, geen reserve achter de hand hield om tussen te komen in geval van nood. Elke officier, op alle echelons, weet dat je zoiets altijd moet voorzien.

En de laatste die contact had met Lottin was Dewez. Lottin heeft hem gezegd: ‘Kolonel, ik weet niet waar we zitten, maar ik denk dat ze ons gaan lynchen.’ Waarop Dewez hem antwoordde: ‘Ben je niet aan het overdrijven?’ En toen was het afgelopen.

Men liet de publieke opinie in de overtuiging dat de Belgische soldaten de enigen waren die geviseerd werden. Maar ook de Ghanezen hebben kwalijke momenten doorgemaakt. Ze zijn gered geweest door een Togolese kapitein, Kodjo Apdeo. Zo niet waren ze samen met de Belgen vermoord. Er waren ook Rwandese officieren die de gewonde Belgen te hulp snelden, maar zij werden door de muiters bedreigd. Dat werd er nooit bij verteld.

Waarom heeft de Belgische legerstaf zich nooit klaar en duidelijk uitgesproken over uw rol?

Marchal: Ik wil het graag weten. Er zijn voldoende onderzoeken geweest. Ze hebben gewoon gewacht tot ik veroordeeld werd. Het moest niet veel zijn, een kleine veroordeling. Daarmee was de kous af en moesten ze niet meer op heel die lamentabele affaire terugkomen.

De onderzoekscommissie van de Senaat heeft u ook niet gespaard?

Marchal: Die onderzoekscommissie diende een politiek doel: de regering-Dehaene omver krijgen. De ondervragingen draaiden uit op intellectueel sadisme. Officieren die samen met mij aanwezig waren op de commandopost in Kigali werden nooit ondervraagd.

U voelde zich beledigd?

Marchal: Zeg dat wel. Ik had nochtans gedacht dat de hele waarheid daar zou bovenkomen. Waarom heeft de commissie nooit onderzocht waarom Lottin, belast met de bescherming van eerste minister Agathe Uwilingiyimana, zijn mitrailleurs niet had meegenomen? Had Jo Dewez hen dat verboden, zoals sommigen beweren? Ik wilde daar het fijne van weten. Maar de onderzoekscommissie deed niet eens de moeite om dat te onderzoeken.

Het 2de bataljon para’s had geen enkele specifieke voorbereiding gekregen op de missie in Rwanda. Nochtans was kolonel _ nu generaal _ Jean-Pierre Roman in Kigali geweest. Hij wist wat er van hen werd verwacht. Maar zijn manschappen dachten dat ze met vakantie in Kigali kwamen. Dat is het echte drama van Rwanda.

Naderhand ging premier Guy Verhofstadt (VLD) zich in Kigali verontschuldigen tegenover de Rwandese leiders. Sommigen vonden dat een moedig gebaar.

Marchal: Die verontschuldigingen kostten niks en ze dienden alleen om de vorige regering een trap na te geven. Als je dan leest wat Verhofstadt daar allemaal heeft verteld. Hij veroordeelde zonder meer al wie daar op het moment van de feiten was en getracht heeft de chaos en de gruwel binnen de perken te houden.

Wij, westerlingen, staan altijd op de eerste rij om de goede boodschap over de rechten van de mens te prediken. Alleen als we dan gevraagd worden om die ook concreet, met de wapens, te verdedigen, dan geven we niet thuis. De westerse landen hebben meer troepen uitgestuurd om de eigen burgers uit Rwanda te evacueren dan om er de vrede te handhaven. De Belgische regering wist zich in 1994 geconfronteerd met nakende Europese verkiezingen en later op het jaar gemeenteraadsverkiezingen. Zonder die verkiezingen zou de regering allicht de para’s in Rwanda hebben gelaten. Nu hebben we niet eens een poging mogen ondernemen om de genocide te stoppen. We hebben de Rwandezen elkaar laten uitmoorden.

Rik Van Cauwelaert

Luc Marchal, ‘Aan de poorten van de Rwandese hel’, Van Halewyck, 798 fr. (OE 19,78).

‘In Brussel hadden ze op dat moment een ander probleem: een wasmachine in Bosnië krijgen.’

‘Kolonel, ik weet niet waar we zitten, ik denk dat ze ons gaan lynchen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content