Syrië heeft er nog nooit zo slecht voorgestaan als nu. Steeds meer partijen raken betrokken bij de oorlog, waardoor de situatie nog ingewikkelder wordt. En zoals altijd is het de bevolking die het gelag moet betalen. Een verslag vanaf de grenspost Bab al-Salam aan de hand van zeven getuigenissen.
1 SULEYMAN TAPSIZ, GOUVERNEUR VAN KILIS
De weg bij Bab al-Salam, de grensovergang naar Syrië in het Turkse plaatsje Kilis, is leeg. We staan voor het groene hek aan Turkse kant en zien geen vluchtelingen, geen ziekenwagens, niets. Iets verderop zitten tienduizenden mensen te wachten om over te steken. We zien ze niet, we horen ze niet, maar je kunt hun massale aanwezigheid bijna voelen. Met ruim 60.000 zijn ze. Ze zijn afkomstig uit de dorpen in het noordelijke deel van de provincie Aleppo en zijn sinds een dikke week massaal op de vlucht voor de almaar luider klinkende Russische bommen. De bewoners van de noordelijke regio zien zich langs alle kanten omringd door vijanden van de oppositie, die het gebied onder controle heeft: vanuit het zuiden rukken pro-regimestrijders op, aan oostelijke kant zit de Islamitische Staat en in het westen komen de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) heel dichtbij. De Russen steunen twee partijen met luchtbombardementen: het regime van Bashar al-Assad en de SDF – waarvan een groot deel bestaat uit Syrisch-Koerdische strijders (YPG). De weg van Aleppo tot aan de grensovergang Bab al-Salam, tot voor kort nog in handen van de rebellen, is inmiddels halverwege afgesloten door de regeringstroepen. Sindsdien zitten de bewoners in het gebied op een eiland. Ze kunnen geen kant meer op.
Af en toe openen de Turken de grens en laten ze een aantal vluchtelingen door die er erg aan toe zijn. Maar verder blijft de boel potdicht. ‘Onze deuren zijn niet gesloten,’ beweert Suleyman Tapsiz, gouverneur van Kilis, ‘maar we zien geen noodzaak om deze vluchtelingen nu op te nemen. We kunnen hen op Syrische bodem verzorgen.’ Er zit voor de massa mensen aan de grens dus niets anders op dan wachten. Al dagenlang. Bijeengedreven in het stadje Azaz, op een paar kilometer van Bab al-Salam en in de velden aan de grens.
2 SOUHAIL NASIF, INWONER VAN MENAGH
‘Ik slaap sinds een week buiten, met alleen een dekentje als beschutting’, zegt Souhail Nasif aan de telefoon. Souhail is een 47-jarige bewoonster van Menagh. Ze is maar een paar kilometer van ons verwijderd, maar voor haar voelt het alsof we op een onbereikbare planeet zitten, klinkt het gelaten. Het militaire vliegveld bij Menagh is nog maar net, in de nacht van 10 op 11 februari, door de Koerden heroverd op de rebellen nadat het gebied dagenlang bestookt werd door Russische bommen.
Sinds 2012 is er fel gevochten om de Syrische militaire vliegbasis. In de zomer van 2013 slaagde het Vrije Syrische Leger er samen met het toenmalige ISIS in het vliegveld uiteindelijk in handen te krijgen. Later nam de radicale militie Ahrar al-Sham de controle grotendeels over, en gebruikte ze de basis om de Koerden te bestoken.
‘Ik heb mijn huis halsoverkop verlaten, midden in de nacht’, vertelt Souhail. ‘Het dreunde zo hard dat het leek alsof de wereld verging. We waren totaal in paniek, mijn man en ik. We zijn weggerend zonder om te kijken, met alleen de kleren aan die we op dat moment droegen, verder niets. Geen geld, geen papieren, geen warme trui. We dachten maar aan één ding: wegwezen. Ook de weg werd gebombardeerd, dus renden we over de velden, blindelings, in het donker. Pas toen het geluid van de bommen ver weg klonk, zijn we gestopt. Ineens beseften we dat we daar stonden, in het midden van de velden, in het midden van de nacht, zonder jas, zonder iets. Maar aan terugkeren dachten we niet. We leefden nog, de rest deed er niet toe.’
Souhail en haar man zochten hun toevlucht in Azaz. Net als de anderen waren ze op de loop voor de bommen.
‘De volgende dag hoorde ik dat ons huis was gebombardeerd. De halve stad zou verwoest zijn. Sindsdien zitten we hier in Azaz, tussen duizenden anderen. We slapen buiten. Er zouden tenten worden gebracht, maar ik zie ze niet. En de tenten die er zijn, zitten overvol. Ik geloof dat er veertig mensen in één tent liggen. Op elkaar gepakt als vee. Maar het is tenminste warm. Want dat is het ergste, de kou. Overdag gaat het nog, en hang ik wat rond. Maar ’s nachts is het zwaar. Ik kruip dan ergens in een hoekje om wat beschutting te vinden, uit de wind. Maar ik doe geen oog dicht. Het is meestal maar een paar graden boven nul. “Had ik maar een warme jas meegenomen”, verwijt ik mezelf telkens. Maar dan denk ik meteen aan onze buren. Ze waren met ons onderweg toen ze besloten terug te keren om wat spullen uit hun huis op te halen. Gisteren hoorde ik dat ze omgekomen zijn. Die nacht werd hun woning getroffen door de bommen. Ze liggen nog steeds onder het puin.’
3 NIZAR ABU BAKRI, MANAGER VLUCHTELINGENKAMP
In het kamp Bab al-Salam verblijven 3500 mensen in een tent. De rest van de 60.000 vluchtelingen is aangewezen op schoolgebouwen, leegstaande schuren, moskeeën, bewoners die een plaatsje in hun woning aanbieden en de openlucht. Nizar Abu Bakri, bekend als ‘burgemeester van Bab al-Salam’, is zonet de grens overgestoken. Hij moet straks overleggen met de Turkse Internationale Humanitaire Hulporganisatie (IHH) over hulpgoederen. De man kijkt ons vermoeid aan. ‘Ik slaap vier uur per nacht, ben constant in de weer. Elke dag komen er nieuwe mensen bij. Menagh is zo goed als leeg, de bewoners zijn allemaal naar ons gevlucht. Het merendeel heeft alleen de kledij die ze aanhadden, verder niets. Vandaag heb ik twee keer moeten huilen. De eerste keer toen een man hier aankwam met scherfwonden in zijn maag. Van een bombardement. Hij kwam uit IS-gebied. Hij wilde de grens oversteken, maar ze lieten hem niet door. Kennelijk was hij niet zwaar genoeg gewond. De grenspolitie duwde hem twee dekens in de handen en stuurde hem terug. Kort daarna kwam een man huilend mijn kantoor binnen. Zijn vrouw was buiten aan het bevallen. Of ik alsjeblieft kon helpen. Dat kind is geboren, maar wat een begin van een leven is dit. Als het zo doorgaat, zullen de mensen het niet lang volhouden. Een man is gestorven van de kou en steeds meer kinderen worden ziek. We kunnen nergens heen.’ Bakri schudt zijn hoofd, wrijft zijn handen tegen elkaar om het warm te krijgen en steekt zijn zoveelste sigaret op. Hij begrijpt niet dat de wereld toekijkt en niets doet.
4 ABU RIAD EN ABU FERA, REBELLENLEIDERS
Het loopt tegen het eind van de middag. De cameramannen die zich de hele dag voor het grenshek hebben geposteerd, blijven staan. Met uitzondering van een enkeling die uit Syrië komt afgezakt – een Turk die aan de grens zaken heeft gedaan en terugkeert -, blijft het stil. Rebellencommandanten worden wel doorgelaten. We ontmoeten generaal Abu Riad, leider van het operatiekwartier van het noordelijke deel van de provincie Aleppo. Hij is net de grens overgewandeld. ‘Sinds het regime tien dagen geleden met het offensief begon, hebben we het heel moeilijk. De bombardementen zijn hevig, onze mogelijkheden om terug te vechten beperkt. Daar heeft de YPG misbruik van gemaakt. Ook zij vallen ons aan.’
Het ‘eiland’ van de oppositie in het noorden van de provincie Aleppo wordt langzaam ingesloten. De stad Azaz wordt door de Koerden beschoten vanaf de luchtbasis van Menagh, nauwelijks vijf kilometer verderop. Nog eens vijf kilometer ten zuiden van Menagh woedt de strijd tussen rebellen en Koerden in Tal Rifaat, op dat moment nog steeds in handen van de oppositiegroeperingen.
‘In Tal Rifaat kunnen we het nog aan,’ zegt Riad, ‘maar behalve met de Koerden hebben we ook te maken met regimestrijders die vanuit het zuiden oprukken. Ze zijn nog maar tien kilometer van Tal Rifaat verwijderd.’
Riad zucht diep wanneer we hem vragen hoe het nu verder moet. ‘Op dit moment is alles mogelijk. De Koerden willen in het noorden hun eigen staat, die zijn niet te houden. En de Russen bestoken ons nu al vijf maanden. Maar we zullen niet stoppen. Het is winnen of sterven. En met Gods wil winnen we. De revolutie is nog niet ten einde.’ Hoewel hij zijn best doet het te verbergen, klinkt de commandant behoorlijk onzeker.
De twijfel klinkt ook door bij andere rebellenleiders. In Kilis gaan we op de thee bij Abu Fera van de rebellenbeweging Shami Front. We spraken hem eerder in oktober vorig jaar, en toen was hij al heel pessimistisch over de komst van de Russen. ‘We hadden dit voorspeld’, zegt Abu somber. ‘We wisten dat dit kon gebeuren. Om de Russen beter de baas te kunnen, hadden we manpads nodig (een draagbaar luchtverdedigingssysteem, nvdr) en sowieso meer wapens. Nu is het te laat.’
In oktober sprak Fera over de bouw van tunnels in Aleppo als bescherming tegen de Russische bommen. ‘Daar zijn we ook mee bezig, maar het gaat langzaam. Toch zullen we ons in Aleppo wel redden. We houden rekening met een beleg zoals destijds in Sarajevo, maar ik geloof niet dat het regime Aleppo snel volledig zal kunnen heroveren. We hebben meer dan vijftien brigades in de stad, die krijg je niet zomaar weg. De vechtlust is groot, en de haat tegenover het regime zit heel diep.’
Volgens Fera zullen de troepen van Bashar al-Assad eerst het gebied ten noorden van Aleppo proberen te heroveren, daarna pas de stad zelf. ‘De weg van Aleppo naar Azaz is dan wel afgesloten, de route via Idlib naar de grens is nog open en daarmee ook onze bevoorradingslijn.’
In het ‘pauze in de vijandelijkheden’ die tijdens het Syrië-overleg in München werd overeengekomen, gelooft de woordvoerder van de rebellen niet. ‘We zijn bereid met iedereen te praten over vredesonderhandelingen, maar waar ze nu mee aankomen, is totaal onduidelijk. Wie moet wat doen? En denkt de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Kerry echt dat de Russen zich zullen houden aan een vage omschrijving als “pauze in de vijandelijkheden”? Ze zullen gewoon doorgaan met hun bombardementen in Aleppo, zogezegd om al-Nusra te verslaan. Intussen zijn de bewoners de dupe. We zetten ons dus schrap in Aleppo. Het zullen ongetwijfeld zware tijden worden. We hebben op dit moment nog steeds voldoende mankracht, al beseffen we dat we er helemaal alleen voor staan. Steeds meer landen bemoeien zich met het Syrische conflict, maar niemand helpt ons. We vechten al lang niet meer tegen de regeringstroepen. We vechten tegen Iraniërs, Irakezen, Afghanen, Libanezen en Russen. Iran en Rusland maken de dienst uit, niet Bashar al-Assad.’
5 YASSIR DARWICH, HULPVERLENER
Van de 300.000 overgebleven bewoners van het zieltogende Aleppo zouden er inmiddels alweer zo’n 70.000 de benen hebben genomen, zegt Yassir Darwich, hoofd van de Free Aleppo Health Directory. Hij zit zelf vast in Azaz nu de weg naar Aleppo geblokkeerd is, vertelt hij aan de telefoon. En hij kan niet via Idlib het land binnen, hij heeft alleen toestemming om bij Bab al-Salam over te steken. ‘Maar ik hoor mijn collega’s in Aleppo elke dag. Nu de weg is afgesloten, wordt het erg moeilijk om medische benodigdheden naar Aleppo te vervoeren. Maar de elf ziekenhuizen in de stad zijn nog altijd operationeel. De bombardementen blijven aanhouden. Er zijn er niet meer, maar ook niet minder. De gewonden blijven binnenstromen. Meer dan negentig procent van hen zijn burgers. We hebben een noodplan klaar voor als de stad straks daadwerkelijk belegerd wordt. Er wordt zo veel mogelijk brandstof en medisch materiaal ingeslagen. We proberen genoeg bijeen te krijgen om de elf hospitalen een tijdlang op de been te houden. Voorlopig hebben we genoeg voor zes maanden.’
6 WAEL AADEL, ACTIVIST
Wie zijn die laatsten der Mohikanen in Aleppo? We vragen het aan activist Wael Aadel. Hij werkte als verslaggever bij de vrije radio in Aleppo en is tegenwoordig vooral als videoverslaggever actief. Aadel (33) heeft zijn vrouw en kinderen van twee en drie ondergebracht in de provincie Idlib. Hij is zo lang mogelijk met hen in zijn huis in de wijk Bustan al-Qasr gebleven. ‘De laatste weken is het echt te erg geworden. Ik wil mijn gezin in veiligheid brengen. Nu wachten we om Turkije binnen te gaan. Maar ik kan het niet laten, ik moet telkens terug naar Aleppo. Ook nu ben ik er weer, voor een paar uur. Om mijn vrienden te zien, foto’s te nemen en te checken of mijn huis nog overeind staat.’
Hij is even stil. ‘En ook omdat het te diep zit. Ik bén van Aleppo, deze stad zit in mijn ziel, in mijn hoofd. Ik kan er niet wegblijven, ik zou de stad missen. Klinkt dat raar, terwijl de hele wereld dit helle-oord verlaat? Niet voor iedereen. Degenen die overblijven, zijn ofwel te arm om te kunnen vertrekken, ofwel willen ze niet. Er zijn nog anderen die net zo gehecht zijn aan deze stad als ik, en bij wie de afkeer van het regime even diepgeworteld is. Het zijn mensen die, zoals ik, nooit weg zullen kúnnen. Ik ben blij dat ik hier ben. Op dit moment is het rustig, alles gaat zijn gewone gang. In Aleppo is het leven tot nu toe altijd verdergegaan. Vandaag hebben we twee bombardementen gehad, in twee verschillende woonwijken. De bewoners van de getroffen appartementen liggen nog onder het puin, we weten niet hoeveel doden of gewonden er zijn. Voedsel is er voorlopig genoeg, de winkels liggen vol.’
Zodra hij zijn gezin naar Turkije heeft gebracht, wil Aadel meteen terug naar Aleppo. ‘Ik blijf tot het einde in Aleppo. Maar morgen wil ik eindelijk naar Turkije oversteken. We hebben het al zes keer via de illegale weg geprobeerd. Telkens werden we betrapt door het Turkse leger en moesten we teleurgesteld terugkeren. We huren een appartement in Khirbet al-Joz, vlak bij de grens. Het zit er vol vluchtelingen, en de huurprijzen zijn hoog. We betalen 250 dollar per maand voor drie kamers. In Aleppo kost een heel appartement tien tot twintig euro. We wonen met vijfentwintig man in die drie kamers, anders is het te duur. Ikzelf slaap in mijn auto. Gelukkig hebben we nog wat geld, maar de meeste vluchtelingen uit Aleppo hebben hun hele hebben en houden verkocht om hun uittocht te bekostigen. Meubels, juwelen, alles. De wanhoop is groot onder de vluchtelingen. Daarom wil ik terug naar Aleppo. Ik wil mijn huis zien, mijn foto’s, mijn léven.’
7 FOUAD ASIL, VRIJWILLIGER
Ook Fouad Asil (24), een student elektrotechniek, keerde voor enkele dagen vanuit Turkije naar Aleppo terug om zijn vrienden te zien. Voor hem liep het verkeerd af. In een bombardement verloor hij beide onderbenen. Op zijn Facebookpagina schreef hij: ‘Ik maakte een fout door mijn land te bezoeken. Ik pleegde een crimineel feit omdat ik een mens wilde zijn in Syrië. En de duivel heeft me gestraft.’ Hij zit op een stoel in een klein noodhospitaal in Kilis, met een deken over zijn benen. En hij lacht. Weliswaar wat wrang, maar toch. ‘Moet ik het mijn hele leven blijven betreuren dat ik de beslissing nam om terug te keren naar Syrië? Nee. Ik leef nog. Twee van mijn vrienden zijn vorige week gestorven tijdens hetzelfde bombardement dat me mijn benen kostte.’
Hij herinnert er zich weinig van. ‘We waren in het dorpje Kafeen, om via daar de vluchtelingen in Azaz te bevoorraden. Tijdens het avondgebed dropte een Russisch vliegtuig een bom. We waren buiten en hadden het vliegtuig niet gehoord. Het ene moment wandelde ik op straat, het andere lag ik op de grond. Ik keek om me heen en zag veel bloed en stof. Ik hoorde mensen schreeuwen. Toen keek ik naar mijn benen. De helft was eraf, zowel links als rechts. Pijn voelde ik niet. Ik ben rustig gebleven en kwam uiteindelijk in dit veldhospitaal terecht. Mijn wonden moeten genezen, maar dat komt wel goed. Ik wíl niet denken aan wat ik niet meer kan. Er gebeurt zo veel op dit moment, ik heb geen tijd om over mijn eigen ellende te piekeren. Mijn land verkeert in de zwaarste crisis sinds het begin van de oorlog. Mijn benen krijg ik terug, er zijn protheses. Mijn vrienden niet. En mijn land waarschijnlijk ook niet.’
Niemand die daar op dit moment antwoord op kan geven. Syrië is meer dan ooit een spil in een uiterst delicaat en complex raderwerk van conflicten. Turkije eist dat de YPG zich terugtrekt uit Azaz en bestookt de Syrische grensstad met artillerie. De Koerden luisteren vooralsnog niet. Gevreesd wordt dat Ankara beslist om zwaardere middelen tegen hen in te zetten. Tegen een grootmacht als Rusland is Turkije niet opgewassen, dat loopt sowieso slecht af. En nu ook Saudi-Arabië en Iran zich in het conflict mengen, is de oorlog in Syrië in een nieuwe, bijzonder explosieve fase beland.
DOOR JOANIE DE RIJKE
‘Een man wilde de grens over met scherfwonden in zijn maag, maar de Turken lieten hem niet door. Hij was blijkbaar niet zwaar genoeg gewond.’
‘Een pauze in de vijandelijkheden? Die omschrijving is veel te vaag. De Russen zullen ons gewoon blijven bombarderen.’
‘Ik ben blij dat ik in Aleppo ben. Deze stad zit in mijn ziel, in mijn hoofd. Ik kan er niet wegblijven, ik zou ze missen. Daarom keer ik terug zo vaak als ik kan.’