Na vier jaren vluchten en wachten geven de mensen stilaan de moed op: het verhaal van een vergeten vluchtelingenkamp in Zambia.

Nadat Rwanda en Burundi tussen oktober 1993 en april 1994 door genocide en oorlog waren door elkaar geschokt, werden er zo’n tweehonderdduizend vluchtelingen geteld in de dan nog Zaïrese Kivu-provincie. Het merendeel waren Hutu’s. Ze bleken niet meer welkom in eigen land, en niet graag gezien in de Kivu. Dus verhuisden ze naar oostelijk Zaïre, waar het Internationale Rode Kruis voor hen een kamp installeerde.

Maar uitgerekend in die streek ving Laurent-Désiré Kabila zijn bevrijding van Congo aan. Ook het kamp van het Rode Kruis werd daarbij omsingeld en aangepakt. Dat daar gruwelijke moorden zijn gebeurd, werd ondertussen door een VN-rapport bevestigd.

Een groep mensen uit dat kamp sloeg andermaal op de vlucht en bereikte na een lange tocht Angola. We schrijven dan mei 1997. Langs de grens met Zaïre zet het VN-commissariaat voor de Vluchtelingen een kamp op. De mensen worden in Angola geregistreerd als vluchteling.

De gebeurtenissen in Congo-Zaïre – de snelle opmars van Kabila en de hulp die hij krijgt van de regeringen in Rwanda, Uganda en Zimbabwe – hebben zo hun weerslag in Angola. Met Mobutu Sese Seko verliest de Angolese rebellenbeweging Unita haar steun en toeverlaat. De lucratieve diamant-, goud- en wapensmokkel via Congo is lamgelegd. Daardoor krijgt in Angola het in 1994 ondertekende maar nog altijd niet uitgevoerde vredesakkoord van Lusaka een kans. Dat akkoord voorziet, onder meer, de integratie van de Unita-soldaten in het reguliere Angolese leger.

De rebellen zien dat echter niet zitten. In de grensstreek met Congo rijden ze zichzelf klem. Aan de ene kant botsen ze tegen het leger van Kabila – grotendeels Rwandezen – op, aan de andere kant wacht hen het Angolese regeringsleger. Alle hulp is dus welkom, vandaar dat de rebellen geregeld in de kampen vluchtelingen “rekruteren.” Mannen en kinderen dienen als lastdrager, vrouwen als prostituee.

De Hutu-vluchtelingen zitten weer tussen hamer en aambeeld. Ze willen weg van de Unita-rebellen, maar worden door hun enige mogelijke toevlucht – het regeringsleger – wegens hun nationaliteit beschouwd als potentiële verraders en bondgenoten van Unita. Dus blijft er hen geen andere keuze over dan opnieuw te vluchten. Zo’n zeshonderd mensen stappen te voet van Angola naar het noordwesten van Zambia. Eén op de vier is jonger dan twaalf. Een twintigtal kinderen heeft geen ouders of verwanten, ze zijn in de opeenvolging paniekerige vluchtpogingen op een bepaald ogenblik met de verkeerde meegelopen.

Rond het voetbalveld van het Zambiaanse stadje Mwinilunga trekken ze hutjes op. Officieel handelt het om een VN-kamp, hoewel een lutherse groep voor hen zorgt. Of niet zorgt. Want er is in het kamp geen sanitair, één kraantje moet alle vluchtelingen bedienen. De stad staat alleen een gebouw af, waar de vluchtelingen kunnen vergaderen. Medische zorgen krijgen ze toegediend door Belgische artsen uit het lokale ziekenhuis, maar die weten hun voorraad geneesmiddelen ontoereikend voor zeshonderd extra mensen die niemand wil.

WACHTEN OP WAT KOMEN ZAL

Immers, Zambia weigert omkadering te geven, omdat het officieel gaat om vluchtelingen geregistreerd in Angola. Maar naar Angola en de streek, waar de Unita-rebellen zich ophouden, willen de vluchtelingen in geen geval terug. Volgens westerse diplomaten, die liever anoniem willen blijven, zet Rwanda de Zambiaanse regering onder druk. Kigali wil dat de vluchtelingen terugkeren, maar die wantrouwen het Tutsi-regime van Paul Kagame. De geruchten dat naar Rwanda teruggekeerde vluchtelingen worden afgeslacht, zijn ook tot in Zambia doorgedrongen.

En dus zitten ze rond het voetbalveld, knappen wat karweitjes op bij de plaatselijke boeren en wachten op wat komen zal. Het plan bestaat om ze gewoon vijftien kilometer verder te deponeren, uit het zicht van al die blanken die hun verhaal colporteren naar ambassades, vluchtelingenorganisaties en kranten. Het verhaal dus, dat u zopas hebt gelezen. Via de plaatselijke vertegenwoordiger bevestigt het VN-Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen (UNHCR) in Genève in grote lijnen deze lezing van de feiten.

Er waren toen al problemen met de voedselbevoorrading, de medische verzorging, en met de plaatselijke bevolking. Het regende klachten.

Het is ondertussen erger geworden. Sinds de oorlog in Angola weer werd aangezwengeld, stromen de vluchtelingen toe. Er is nu een opvangkamp. Dat is nog niet helemaal in orde, maar er staan tenminste tenten en hutten, en de vluchtelingen krijgen water en voedsel. De twee artsen van het Mwinilunga-ziekenhuis verzorgen de vluchtelingen, de VN verstrekt medicijnen.

Naar Angola kunnen de vluchtelingen voorlopig niet terug: daar wordt weer gevochten. Naar Rwanda willen ze niet terug. De UNHCR is begonnen met het uitzoeken of ze de status van vluchteling kunnen krijgen. Voorwaarde nummer één is dat ze niet schuldig mogen zijn aan misdaden in eigen land, inclusief genocide. Maar dat is een ander verhaal.

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content