Olifanten kennen geen glazen plafond

In Stoor nooit een vlooiende aap reikt Constanze Mager, bioloog en hoofd educatie bij Koninklijke Burgers’ Zoo, de lezer oplossingen aan uit het dierenrijk voor dagdagelijkse problemen en uitdagingen op het werk. Knack biedt u graag een passage uit het boek aan.

In de zinderende hitte van de Afrikaanse savanne doemt in de verte een groep olifanten op. Rustig komt de hele kudde dichterbij, met voorop het grootste dier. Het straalt natuurlijk leiderschap uit en heeft het duidelijk voor het zeggen. Omdat er droogte heerst, is voedsel schaars. Maar de topolifant heeft vele jaren ervaring en weet heel goed welke kant de groep op geleid moet worden om bij een waterput te komen waaromheen nog gras te vinden is. Het is een majestueus plaatje, zo’n grote, dominante olifant die de kudde aanvoert. En kijk, daar vlak bij de leider loopt een heel jong olifantje, met enorme flaporen. Komt die even buurten bij papa? Nee, het kleintje tilt zijn slurf op, duikt tussen de voorpoten van de reus en… probeert een tepel te pakken te krijgen. De alfa is namelijk een vrouwtje, en ze is ook nog eens een kersverse moeder!

Menig mensenvrouw zal met jaloezie kijken naar zo’n indrukwekkende olifantenbazin. In de politiek en het zakenleven stuiten succesvolle vrouwen helaas regelmatig op een ‘glazen plafond’ en een echte toppositie lijkt buiten bereik. Met name in wat conservatievere sectoren en organisaties heerst – al dan niet zichtbaar – nog altijd een machocultuur. Hoe anders is dat in een olifantenmaatschappij, bij de doodshoofdaapjes of de ringstaartmaki’s: daar zijn de vrouwen de baas. Van gelijkheid tussen de seksen is bij dieren in elk geval géén sprake. Naargelang de soort zullen altijd de mannetjes óf de vrouwtjes aan de top komen. Heb je het ‘verkeerde geslacht’, dan kun je nog zo briljant, slim en handig zijn, je kans om leider te worden is nul. Seksediscriminatie alom dus, in het dierenrijk! Waarom dat zo is, heeft te maken met de verschillende belangen bij en de investering van de seksen in de voortplanting. ‘Voortplanting, dat is puur biologisch en heeft niks met menselijke carrièremogelijkheden en glazen plafonds te maken,’ zul je misschien denken. Na het lezen van dit hoofdstuk denk je daar wellicht toch anders over…

‘Succes’ wordt in de biologie gemeten aan de hand van het aantal overlevende kleinkinderen van een individu. Dat niet het aantal kinderen, maar het aantal kleinkinderen relevant is, geeft aan dat het voor dieren niet het belangrijkst is om voor kortetermijnsuccesjes te gaan. Een dier kan immers veel jongen hebben, maar als deze onvruchtbaar zijn, niet in staat zijn om een partner te vinden of hun eigen kroost te verzorgen, houdt de genetische lijn toch op. Als biologen moeten inschatten welke dieren in hun levensmissie beter zijn geslaagd dan andere, moeten ze dus een generatie verder denken.

Nageslacht als maatstaf voor levenssucces: in de biologie draait het leven nu eenmaal met name om overleving en voortplanting. Zelfs het eigen overleven is in veel gevallen in de eerste plaats alleen maar nodig om je later alsnog te kunnen voortplanten. Hoe zit het bij dieren dan met de levensfase nadat ze kinderen hebben gekregen? Feit is dat er extreem weinig diersoorten zijn die in de natuur een lange postreproductieve fase kennen. Een soort menopauze hebben biologen bij zoogdieren alleen ontdekt bij beermarters en een enkele stokoude apin in een dierentuin. Al de andere zoogdiervrouwtjes – van wrattenzwijn tot giraf, van aardvarken tot zeehond – planten zich doorgaans voort tot aan hun dood.

Het doel is dus om veel en kwalitatief hoogwaardige nakomelingen te produceren. De mogelijkheden hiervoor lopen voor mannetjes en vrouwtjes sterk uiteen. Bij zoogdieren kan een vrouwtje maar een beperkt aantal jongen baren en grootbrengen. Draagtijd en zoogperiode komen qua tijdsinvestering altijd voor honderd procent voor rekening van het vrouwtje en dat beperkt de mogelijkheden. Een vrouwtje kan de hoeveelheid jongen die ze krijgt niet eindeloos opschroeven, maar ze kan wel voor kwaliteit gaan. Een moederdier kan het eindresultaat – het aantal overlevende kleinkinderen – onder meer beïnvloeden door haar partner zorgvuldig te kiezen, zodat haar kroost goede genen krijgt. De kans op succes kan ook vergroot worden door te baren in het meest geschikte jaargetijde en te investeren in de opvoeding van elk jong. Stopt het vrouwtje er te weinig tijd en moeite in, dan daalt de overlevingskans van haar nageslacht. Laat ze het jong echter heel lang van borstvoeding profiteren en besteedt ze veel tijd aan hem, dan zal het langer duren voordat er een nieuw jong geboren wordt en zal ze gedurende haar hele leven minder kinderen krijgen.

Er zijn slechts weinig soorten zoogdieren waarbij de hulp van een vader echt noodzakelijk is voor het overleven van de jongen. Daarom hebben ook weinig soorten zoogdieren monogame relaties.

Kan het mannetje bij zoogdieren ook een bijdrage leveren aan het overleven van zijn jongen? Het wijfje kan de verwekker eventueel inschakelen voor indirecte hulp tijdens de dracht of in de zoogperiode. Zo kan een mannetje bijvoorbeeld tijdens de zwangerschap het territorium veiliger maken, of hij kan na de bevalling een deel van de zorgtaken en opvoeding voor de jongen op zich nemen. Bij de meeste zoogdiersoorten zien de mannetjes hier echter weinig heil in, omdat het jong van één vrouwtje langdurige zorg geven een mannetje belemmert in het optimaliseren van zijn eigen voortplantingssucces. Er zijn slechts weinig soorten zoogdieren waarbij de hulp van een vader echt noodzakelijk is voor het overleven van de jongen. Daarom hebben ook weinig soorten zoogdieren monogame relaties. Mannetjes verzamelen óf een hele harem vrouwtjes om zich heen, óf ze gaan er na de paring weer vandoor om elders naar vruchtbare vrouwtjes te zoeken. In de voortplantingsdaad investeren zoogdiermannetjes ook niet bepaald veel tijd en energie. Kortom: zij gaan vooral voor kwantiteit en willen veel nakomelingen. Als gevolg daarvan zijn ze ook wat minder kieskeurig in hun partnerkeuze. Of het vierendertigste bronstige hertenvrouwtje waarmee een hertenmannetje in één paarseizoen zich voortplant werkelijk een uitmuntend immuunsysteem heeft, is voor het mannetje van ondergeschikt belang. Het hertenvrouwtje, dat na de paring een jaar lang voor één jong of hooguit een tweeling zorgt, kiest daarentegen wel heel zorgvuldig wie het sperma levert.

Heel uiteenlopende randvoorwaarden dus, bij de mannetjes en vrouwtjes in het dierenrijk. Een gevolg ervan is dat alle vrouwtjes ongeveer evenveel jonkies baren. Er zullen ook nauwelijks vrouwtjes zijn die zich helemaal niet voortplanten.

Bij mannetjes loopt het aantal jongen veel meer uiteen. Bij veel zoogdiersoorten zullen de meeste mannetjes geen of heel weinig nageslacht verwekken en een klein percentage mannetjes juist heel veel. En dit heeft weer consequenties voor onder meer de risicobereidheid van mannetjes en de ambitie om er vol voor te gaan. Blijft een mannetje in de safe zone van het leven, dan zal het geen succes behalen. Als een vrouwtje voorzichtig is, dan zal ze mogelijk iets minder succes hebben dan haar seksegenoten, maar voor haar is het geen kwestie van ‘alles of niets’. Omdat er voor mannetjes meer op het spel staat in de jacht naar biologisch succes, hebben zij dus meer drive en ambitie, en dit zou kunnen verklaren waarom zij volledig gaan voor een dominante positie.

Maar zo simpel is het niet, want bij een heleboel zoogdiersoorten staan vrouwtjes wel aan de top. Deze diersoorten hebben totaal uiteenlopende sociale organisaties. Boliviaanse doodshoofdapen, bijvoorbeeld, leven in grote groepen van meer dan vijftig dieren. Er bevinden zich weliswaar mannetjes in de groep, maar deze zijn ondergeschikt. Ze hebben weinig interactie met vrouwtjes en houden zich meer aan de rand van de groep op. Deze apensoort kent een strikt paar- en geboorteseizoen. De vrouwtjes hebben geen hulp van mannetjes nodig bij het grootbrengen van hun jong, en mannetjes hoeven daardoor niet het hele jaar in de directe nabijheid van de vrouwtjes te zijn. Mannetjes hebben bovendien geen echte beschermingsfunctie. Doodshoofdapen hebben wel te maken met allerlei roofvijanden, maar zelfs een iets groter en sterker mannelijk aapje biedt voor vrouwtjes nog geen effectieve bescherming tegen kleine katachtigen of harpijen. De enige belangrijke rol van mannetjes is dus die tijdens de paar weken durende paartijd. Het lichaam van de volwassen mannetjes reflecteert dit op wonderbaarlijke wijze: alleen vlak voor het paarseizoen komt de hormoonhuishouding op gang. De testikels maken zaad aan, de mannetjes worden in die periode wel twintig procent zwaarder en ze ogen door extra water en vet in de spieren veel sterker. Hun stoere gedrag komt dan ineens naar boven en ze proberen de vrouwtjes te imponeren en te verleiden. Buiten de paartijd zijn de vrouwtjes echter niet gediend van deze stoerdoenerij en zwaardere mannetjes zouden alleen maar meer eten nodig hebben, dus ‘krimpen’ de mannen weer en houden ze zich koest. Het zijn de vrouwtjes die de dienst uitmaken, met name de oudere vrouwtjes die veel vrouwelijke nakomelingen hebben en zo een hele clan om zich heen hebben opgebouwd. Die clanleden steunen hun moeder/oma/oudtante door dik en dun.

Bij een aantal diersoorten zijn vrouwtjes het hoogste in rang omdat alleen volwassen vrouwen en hun nog niet geslachtsrijpe jongen deel uitmaken van een vaste groep. Heel logisch dus dat een vrouwtje dan aan de top staat. Net zo logisch als dat een schaatswedstrijd in de discipline 1000 meter vrouwen een winnares heeft. Of dat de leidinggevende binnen een nonnenklooster een vrouw is. Hier kunnen vrouwelijke werknemers in bedrijven met collega’s van beide seksen dus weinig carrièretips van afkijken. Behalve misschien hoe deze dominante vrouwtjes het moederschap en het invullen van een leidinggevende positie verenigen, iets wat voor veel mensenvrouwen best lastig is.

Bij een aantal diersoorten zijn vrouwtjes het hoogste in rang omdat alleen volwassen vrouwen en hun nog niet geslachtsrijpe jongen deel uitmaken van een vaste groep.

Olifanten zijn een voorbeeld van een diersoort waarbij de groep alleen uit vrouwtjes en hun jongen bestaat. Een van de olifantenkoeien is de baas, en dat is altijd het oudste en tegelijkertijd vaak het grootste dier. Binnen een groep zijn de meeste volwassen vrouwtjes familie van elkaar, en soms is het alfadier de stammoeder van de hele familie. We spreken bij olifanten dan ook van een matriarchale structuur.

Oudere olifantenmatriarchen kunnen heel dominant zijn en hebben vaak een pittig, eigenwijs karakter. De leidende koe bepaalt onder meer de looprichting van de kudde en ze heeft veel invloed op de activiteiten die de groep onderneemt. De persoonlijkheid van een alfakoe bepaalt of zij altijd haar zin krijgt, of dat andere volwassen dieren ook inbreng hebben.

Volwassen mannetjes, ‘bullen’ genoemd, leiden een meer solitair en zwervend bestaan. Ze sluiten zich tijdelijk aan bij een kudde als een olifantenkoe ’tochtig’ is. Na de vruchtbare periode van het vrouwtje verliest het mannetje snel zijn interesse en gaat hij er weer vandoor, op zoek naar een volgend vrouwtje.

Olifanten hebben een lange dracht en een vrouwtje stopt in elk jong jaren aan zorg en opvoeding. Dat alles zonder enige ondersteuning van de vader van de betreffende telg. Als een olifantenkoe na een draagtijd van maar liefst 22 maanden een jong ter wereld brengt, heeft zij, anders dan een mensenvrouw, geen zwangerschapsverlof. Je zou kunnen zeggen dat werk en privé in een olifantenleven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, 24 uur per dag. Er is geen kinderopvang of peuterspeelzaal: het pasgeboren jong gaat al vanaf dag één gewoon mee ‘naar het werk’. Dat werk bestaat hoofdzakelijk uit het vinden en eten van voedsel; olifanten zijn daar maar liefst 16 uur per etmaal mee bezig. Ze moeten dagelijks enorme hoeveelheden voedsel tot zich nemen, omdat hun spijsverteringsstelsel behoorlijk inefficiënt werkt. Vergeleken met de dagelijkse klus van eten verzamelen en verwerken, neemt het leidinggeven op het eerste gezicht relatief weinig tijd in beslag. Toch is het voor de alfakoe heel belangrijk om met alle volwassen vrouwtjes in de groep goed contact te onderhouden. Ze moet vermijden dat ze alleen met haar eigen volwassen dochters optrekt, of alleen maar met haar jongste kind bezig is. Olifantengroepen die een leidster hebben die haar sociale netwerk goed onderhoudt, blijken volgens onderzoek stabieler en toekomstbestendiger te zijn. Deze groepen vallen minder vaak uiteen in kleinere groepjes en de overlevingskans van de groepsleden is groter. Gelukkig voor olifanten kunnen ze het noodzakelijke netwerken heel efficiënt tijdens het verzamelen van voedsel doen. Ze zijn dus eigenlijk meesters in het houden van zakenlunches, waaraan ze vele uren besteden!

De carrière van een olifantenvrouwtje, maar ook die van bijvoorbeeld een moederringstaartmaki, kent in elk geval geen onderbrekingen door een maandenlang zwangerschapsverlof. Zo’n periode van afwezigheid zou funest zijn voor de status van een zoogdier in haar sociale groep. Tijdens een verlofperiode zouden de lacunes in de hiërarchie al snel worden opgevuld door nieuwe coalities. Bovendien zou in waarschijnlijk alle gevallen tijdens zo’n afwezigheid blijken dat het betreffende dier toch helemaal niet zo levensnoodzakelijk is voor de samenhang en het functioneren van de groep. Tel daar nog bij op dat dieren erg in het hier en nu leven en sentimentele overpeinzingen als ‘Vroeger, toen Betsie nog de leiding had, was het een stuk gezelliger in ons clubje en waren we bovendien productiever’ niet in hun hersens opkomen. Mede doordat er bij dieren geen verschil is tussen formeel en informeel leiderschap, is er geen ruimte voor langdurige afwezigheid op je werkplek, omdat hun positie niet door procedures en regelgeving beschermd is. Bij dieren geldt ‘opgestaan, plaats vergaan’. Daarom bevallen de meeste apen, olifanten en wolven gewoon in de groep en houden ze de hele – bijzonder korte – kraamtijd zeer nauw contact met de collega’s uit hun groep. Sommige dieren kennen helemaal geen kraamtijd, of ze bevallen zelfs ’s nachts om de volgende dag alweer gewoon verder te trekken met de rest van de groep.

Leeuwinnen pakken het iets anders aan. Zij kennen wel een soort zwangerschapsverlof en trekken zich een paar dagen voor de bevalling terug uit de groep. Zo’n hoogdrachtig vrouwtje moet in haar eentje met haar kogelronde buik gaan jagen. Uiteindelijk werpt ze haar welpjes op de veilige plek die ze hiervoor uit heeft gekozen. De jonge moeder brengt ongeveer de eerste twee maanden alleen met haar jongen door. Niet omdat qualitytime met de pasgeborenen zo belangrijk is voor de hechting of voor de fijne eerste levenservaringen van het kroost, maar vooral omdat de andere leden van de leeuwengroep in de eerste weken nog een te groot veiligheidsrisico vormen voor de welpjes. Als de leeuwenmoeder zich met haar nageslacht weer bij haar troep aansluit, dan komt het doorgaans tot kleine schermutselingen of zelfs serieuze gevechten. Zoals te verwachten moet het vrouwtje na haar afwezigheid opnieuw vechten voor haar positie in de rangorde.

Bij andere dieren maken jongen het hun moeders met hun uithoudingsvermogen en gedrag makkelijk om carrière en zorg voor de nakomelingen te verenigen. Jonge konijnen, waterbokken en paardantilopen, bijvoorbeeld, kunnen urenlang zonder voeding, aandacht en oppas. Kinderopvang is totaal niet nodig bij ze. Ze blijven op een verborgen plekje achter, houden zich helemaal koest en wachten geduldig tot hun moeder ze na een tijdje weer opzoekt. Bij antilopen komt de moeder meestal twee keer per etmaal even langs, bij konijnen zelfs slechts één keer. De haarloze en compleet hulpeloze lampreien, zoals jonge konijntjes worden genoemd, hebben aan één voedering en een beetje verzorging per dag voldoende. Geen emotionele schade of problemen met een positief zelfbeeld bij het bijna genegeerde kroost, en ook geen schuldgevoelens bij de moeder over het minieme beetje tijd dat ze met haar jonkies doorbrengt. Het konijnenvrouwtje kan meer dan 23 uur per dag het normale sociale leven leiden dat ze voor de bevalling had.

En het kan zelfs nog extremer, namelijk bij toepaia’s. Deze op kleine eekhoorns lijkende insectenetende dieren werden in de vorige eeuw door experts beschouwd als de stamvorm van alle apen en mensen. Juist bij toepaia’s, lang dus gezien als vrij nauwe familie van de mens, gaat een kersverse moeder slechts één keer per twee dagen op visite bij haar jongen! De rest van de tijd kan ze zich blijven wijden aan het groepsleven van de volwassen dieren.

Interessant genoeg hebben de kleintjes van al deze zoogdiersoorten die zo weinig tijd en aandacht van moeders krijgen, ook geen babysit of min nodig. In onze maatschappij moet een fulltime werkende moeder die haar kinderen elke werkdag tien uur lang aan een au pair of een kinderopvang toevertrouwt vaak (en nog steeds) dealen met scheve blikken. Stel dat ze haar kleintje overdag zonder oppas thuis zou laten, in het kinderbedje… Bij mensen is zulk gedrag strafbaar! En uit biologisch oogpunt is het ook gewoon niet mogelijk. Pasgeboren hogere primaten moeten de eerste tijd gemiddeld eens per twee uur worden gezoogd en ze kunnen dus niet langdurig alleen gelaten worden.

Crèches zijn een optie bij mensenbaby’s, maar zijn die er ook bij dieren? Wel iets wat erop lijkt. Bij nijlpaarden verzamelen de kleintjes zich ’s nachts bij elkaar in het water, terwijl de meeste moeders aan land gaan om te eten. Enkele vrouwtjes die elkaar afwisselen, blijven achter en houden toezicht op de jongen. Ook bij doodshoofdapen duiden waarnemingen op het bestaan van dit soort crèches. Maar of er inderdaad sprake is van georganiseerde crèches waar de doodshoofdapenmoeders hun jongen bewust achterlaten onder toezicht van andere vrouwtjes en later weer ophalen, is nog niet zeker en wordt op dit moment onderzocht in dierentuinen.

De crèches bij flamingo’s en koningspinguïns zitten nog weer anders in elkaar. Daarbij gaan de iets oudere jongen met tientallen of honderden bij elkaar staan, terwijl de ouders ervandoor gaan om voedsel te zoeken. Volwassen toezichthouders met of zonder diploma zijn er niet. Deze crèches hebben als enig doel dat de jongen redelijk beschermd in de massa achter kunnen blijven, terwijl de ouders elders eten zoeken. Er is weinig contact tussen de jongen onderling, laat staan dat er vriendschappen ontstaan of speelafspraakjes worden gemaakt. Bij het verblijf in zo’n crèche draait het niet om de sociale of psychische ontwikkeling van een jong, maar alleen om het feit dat de ouders even niet gebonden zijn!

Kinderen dan maar meenemen naar het werk? Dat doen inderdaad de meeste primaten, die ‘meedraagjongen’ hebben. Ze hebben te frequente verzorging nodig om ze ergens achter te kunnen laten en ze zijn tegelijkertijd weken- of maandenlang niet in staat om zich zelfstandig voort te bewegen. Dan maar mee aan moeders buik, of op de rug! Zo zijn ze altijd van de partij, en moeder hoeft geen sociale contacten te missen en kan verder werken aan haar carrière.

Ook bij gnoes en zebra’s zijn de jongen, die al heel snel na de geboorte mee kunnen lopen met hun moeder, vanaf dag één geïntegreerd in de groep. Gnoetjes zorgen al heel snel niet meer voor enig oponthoud voor hun moeder, want al na drie, vier dagen rennen ze even hard als volwassenen. Het moederdier hoeft dus bij de migratie haar pas niet in te houden, en ook op de vlucht voor vijanden kan ze gewoon vol gas geven… Het jong houdt haar goed bij.

Hoewel bij alle zoogdieren vrouwtjes meer tijd en energie in hun nakomelingen stoppen hebben dieren heel veel strategieën ontwikkeld die de zorgtaak voor vrouwtjes verlichten.

Wat prettig toch: jonkies de hele tijd bij je hebben, altijd zelf een oogje in het zeil kunnen houden, en tegelijkertijd niet de aansluiting bij je collega’s en je werkveld verliezen! Helaas zit dit er voor mensen sinds een paar honderd jaar niet meer in. Tegenwoordig zijn werk en privé doorgaans erg gescheiden, de sociale kring van familie is totaal anders dan de sociale omgeving op het werk. Daarmee krijg je niet alleen een splitsing van contacten, maar ook van tijd. Een Nederlandse mensenmoeder werkt gemiddeld 24 uur per week. Zij werkt dus 144 uur per week niet en ontbreekt het grootste deel van de tijd in haar werkomgeving. Dan is het lastig om kinderen en carrière te verenigen, ook al zijn mensen meesters in het jongleren met verschillende sociale omgevingen.

En de verwekkers van die mensenkinderen dan? Die vinden zichzelf in Nederland al progressief als ze één ‘papadag’ per week hebben. Gemiddeld genomen werken mannen na de geboorte van hun kind echter juist meer uren dan daarvoor! En dat terwijl 75 procent van de vrouwen parttime werkt en ze juist werkuren inleveren na de geboorte van hun eerste boreling. Zij brengen dus een groot deel van de week vooral met hun kind door.

Hoewel bij alle zoogdieren vrouwtjes meer tijd en energie in hun nakomelingen stoppen hebben dieren heel veel strategieën ontwikkeld die de zorgtaak voor vrouwtjes verlichten: zelfstandige jongen krijgen die weinig zorg nodig hebben, crèches gebruiken, of jongen mee naar het werk nemen en meteen na de geboorte op sociaal vlak als vanouds doorgaan binnen de groep. Alles om de sociaal-hiërarchische continuïteit voor vrouwtjes binnen de groep te waarborgen en sociaal isolement en conflictpotentie door afwezigheid te voorkomen. Mensenvrouwen kunnen dat in de moderne werkwereld vaak nog niet, en daardoor blijft er een traditionele rolverdeling in de zorg voor het kind, zoals Moeder Natuur het al bij het ontstaan van het oerzoogdier heeft bedacht. Carrièretechnisch worden vrouwen daardoor logischerwijs zodanig op achterstand gezet dat ze maar al te vaak het glazen plafond tegenkomen.

Olifanten kennen geen glazen plafond
© Lev.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content