Beestenboel: hoe banger de rosse woelmuis, hoe meer jongen het produceert

© iStock

Het aantal jongen van de rosse woelmuis wordt meebepaald door angst om opgegeten te worden.

Angst kan het gedrag en zelfs de voortplanting van dieren sterk beïnvloeden. Onderzoek van een muisje van bij ons, de rosse woelmuis, heeft dat mooi aangetoond.

De rosse woelmuis ziet eruit als een gewone muis met een wat rossige vacht. Ze komt vooral voor in loofbossen en gemengde bossen met een struiklaag. Haar populatiedichtheid hangt af van de kwaliteit van het leefgebied: naargelang de omstandigheden kunnen er per hectare zo’n vijf tot honderd diertjes leven.

De beestjes kunnen klimmen, maar ze leven vooral op en zelfs onder de grond. Ze hebben zelfgemaakte paadjes die ogenschijnlijk willekeurig door de grondbegroeiing lopen. Ze gebruiken die om naar voedsel te zoeken en om te ontsnappen aan de vele roofdieren die het op hen gemunt hebben, zoals uilen, vossen en wezels. Als hun leefgebied voldoende bescherming biedt, zijn ze zowel overdag als ’s nachts actief, anders alleen ’s nachts.

Rosse woelmuizen leven niet lang. In gevangenschap kunnen ze veertig maanden oud worden, maar in de natuur halen ze maximaal achttien maanden. Hun gemiddelde levensduur is drie maanden – het illustreert hoe zwaar de diertjes door muizeneters geviseerd worden.

Maar over hun voortbestaan hoeven we ons geen zorgen te maken. Vrouwtjes maken nestjes in een gangetje onder de grond. Vier tot vijf keer per jaar brengen ze telkens gemiddeld een vijftal jongen groot. Als ouder staan ze er alleen voor. Ze verplaatsen zich zelden meer dan vijftig meter van hun nest, terwijl mannetjes een veel groter areaal bestrijken.

De gemiddelde levensduur van de rosse woelmuis is drie maanden – het illustreert hoe zwaar de diertjes door muizeneters geviseerd worden.

De vrouwelijke voortplantingscapaciteit is dus hoog. Bovendien kunnen jonge vrouwtjes al na een dikke maand vruchtbaar zijn. Als alles meezit, kan een woelmuispopulatie de omvang van een ‘plaag’ krijgen. Sommige jaren zijn echte muizenjaren, waardoor roofdieren veel te eten hebben en zelf ook een groot aantal jongen kunnen grootbrengen. In de natuur gebeurt veel in cycli, maar die zijn helaas niet altijd te voorspellen.

Omdat ze zo begeerd zijn door muizeneters, hebben rosse woelmuizen (en ongetwijfeld ook andere muizensoorten) aanpassingen ontwikkeld om met een grote predatiedruk om te gaan. Onder meer Nederlandse wetenschappers beschrijven in het vakblad Scientific Reports hoe de detectie van roofdieren in hun leefgebied een effect op hun voortplantingscapaciteit kan hebben. Muizenvrouwtjes produceren namelijk meer jongen in één worp als ze aan een mannetje ruiken dat het angstig is geweest door de confrontatie met, bijvoorbeeld, een wezel. Mannetjes sturen specifieke chemische stoffen uit als ze bang zijn.

Zelfs zonder zelf een roofdier gezien of geroken te hebben, passen vrouwtjes zich aan. Ze kunnen dan tot de helft meer jongen krijgen dan in normale omstandigheden, alsof ze ervan uitgaan dat het de laatste keer is dat ze zich voortplanten. Vrouwtjes kunnen het aantal jongen in een nest verhogen door met meerdere mannetjes te paren.

Tweedehandsinformatie over roofdieren kan dus volstaan om voor de voortplanting een tandje bij te zetten. Predatie behelst meer dan opgegeten worden. Wetenschappers hebben daar een mooie term voor bedacht: het landschap van de angst. Angst bepaalt mee hoe een populatie gereguleerd wordt.

Partner Content