Jan Mertens

‘Onze zogenaamd “verworven” ecologisch gulzige levensstijl zal onze gezamenlijke veiligheid verder aantasten’

Jan Mertens Medewerker Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling en voorzitter van de Denktank Oikos

‘Zullen de regeringen van ons land de kaart van de ‘economie van het genoeg’ trekken en zo het meest haalbare pad naar veiligheid voor allen kiezen? Of is enkel het verdedigen van een onhoudbare en niet uitbreidbare verspillende levensstijl de echte prioriteit?’, vraagt Jan Mertens van Oikos.

Hoeveel grondstoffen hebben we nodig opdat iedereen nu en in de toekomst waardig kan leven? Welk soort welvaartsmodel geeft het meest realistische perspectief om terug binnen de planetaire grenzen te komen? Dat zouden vanzelfsprekende vragen moeten zijn wanneer we het hebben over veiligheid. Ze krijgen echter niet de aandacht die ze verdienen, nu we het blijkbaar alleen nog maar mogen hebben over competitiviteit, alsof dat op zich een neutrale term zou zijn die los staat van een concrete ecologische en sociale werkelijkheid.

Een veilige strategie voor grondstoffen

De EU werkt momenteel volop aan de Clean Industrial Deal. Op zich is het een goede zaak dat er werk wordt gemaakt van een actief industrieel beleid. Een van de motieven daarbij is het streven naar ‘strategische autonomie’, wat kan omschreven worden als minder afhankelijk worden van anderen voor onder meer grondstoffen.

Tijdens de coronacrisis leerden we hoe kwetsbaar de aanvoerlijnen van de globale economie zijn. Daaruit lessen leren is een goede zaak. Het risico bestaat echter dat de benadering enkel marktgericht is en dat er geen vragen gesteld worden bij het onderliggende groeimodel en het daarop steunende streven naar een welbepaalde vorm van competitiviteit. De structurele kwetsbaarheid (en dus onveiligheid) van het model zit niet alleen in marktrelaties maar misschien wel vooral in een streven dat niet wordt ingepast binnen de planetaire grenzen. Een veilige strategie voor grondstoffen moet daarom niet alleen kiezen voor efficiëntie (meer doen met minder) maar ook voor sufficiëntie, voor een economie van het genoeg. De EU zit op dit moment evenwel echt niet op schema voor de verschillende duurzaamheidsdoelen en ambitieus groen beleid staat onder druk.

Bij de omschrijving van een van de pijlers van de Clean Industrial Deal kun je lezen: “Kritieke grondstoffen zijn van cruciaal belang voor onze industrie. De EU heeft veilige toegang tot die grondstoffen nodig en moet minder afhankelijk worden van onbetrouwbare leveranciers.” De omschrijving ‘veilige toegang’ is fascinerend. Veiligheid is blijkbaar iets als: ongelimiteerde toegang tot of aanvoer van grondstoffen, zonder ‘hindernissen’ en liefst voor weinig geld. Dat de meeste van die grondstoffen van een concrete plek op de wereld komen, waar concrete mensen wonen, waar er een concrete natuur is, met concrete niveaus van vervuiling en ongelijkheid, met concrete machtsverhoudingen is een werkelijkheid die we schijnbaar graag even uit beeld houden.

De EU wil gelukkig sterk inzetten op een circulaire economie, maar de vraag is of men daarbij bereid is ver genoeg te gaan. Is het streven naar een meer circulaire economie vooral ingegeven door enkel efficiëntie om meer competitief te zijn en verder te kunnen groeien? Of is er ook een bereidheid om te kiezen voor instrumenten die de totale hoeveelheid grondstoffen die we nodig hebben willen verkleinen door systemisch beleid dat werk maakt van een ander welvaartsmodel? De tweede weg, met een ruime plaats voor sufficiëntie, is zonder meer de veiligste.

Onze levensstijl in vraag stellen

De Global Resources Outlook 2024 vat de uitdaging even voor ons samen. Het mondiale materiaalgebruik is meer dan verdrievoudigd in de afgelopen 50 jaar. Het blijft groeien met een gemiddelde van meer dan 2,3 procent per jaar. Bij ongewijzigd beleid kan de winning van materiële hulpbronnen nog eens met bijna 60 procent toenemen ten opzichte van de niveaus van 2020 tegen 2060. Om tot echte oplossingen te komen, zo stelt het rapport, moet er duidelijk oog zijn voor de concrete sociale realiteit. Landen met hoge inkomens gebruiken zes keer meer materialen per hoofd van de bevolking en zijn verantwoordelijk voor tien keer meer klimaatimpact per hoofd van de bevolking dan landen met een laag inkomen.

Een strategie moet kiezen voor een voldoende daling in absolute termen van de druk op de planeet. En dat wil dan weer zeggen dat het beleid niet enkel moet kijken naar het aanbod (hoe kunnen we zoveel mogelijk plastic flesjes maken en hoe zorgen we ervoor dat fabrieken die die flesjes willen maken zich gemakkelijk kunnen vestigen en gebruik kunnen maken van veel fossiele brandstoffen) maar ook naar de vraag (hebben we wel zoveel plastic flesjes nodig en is een plastic wegwerpflesje met daarin kostbaar mineraalwater wel het meest duurzame en rechtvaardige antwoord op de menselijke behoefte aan water, een eindige en kostbare grondstof).

Toegepast op mobiliteit stelt het rapport dat het verminderen van de behoefte aan mobiliteit en het mogelijk maken van mobiliteit door middel van gedeeld en actief vervoer de materiaalvoorraad (-50%), de energiebehoefte (-50%) en de uitstoot van broeikasgassen (-60%) kunnen verminderen. Met andere woorden: een mobiliteitssysteem dat te zeer steunt op individuele veel te grote en veel te zware auto’s in privébezit die vooral gebruikt worden voor relatief korte afstanden is een minder goede weg naar veiligheid dan een systeem dat steunt op je veilig te voet en met de fiets kunnen verplaatsen, robuust betaalbaar openbaar vervoer en kleinere minder zware auto’s die bij voorkeur in een deelsysteem zitten. Als we veiligheid willen voor iedereen, en niet voor enkelen, zullen we dus ook het debat moeten voeren over levensstijlen die meer of minder verzoenbaar zijn met veilige en rechtvaardige planetaire grenzen.

Wat hebben we echt nodig?

Voor velen is een debat over de vraagzijde een taboe, alsof dat een ‘inperking’ van ‘onze’ vrijheid zou zijn. In die redenering kijken we naar onszelf alsof we enkel maar consument zijn, en niet in de eerste plaats burger, en vermijden we de vraag naar wat we echt nodig hebben en wat de gevolgen voor anderen zijn van consumptiegerichte keuzes.

Een goed voorbeeld is de kledingsector. Uit een recente analyse van het Europees Milieuagentschap blijkt de gemiddelde textielconsumptie toenam van 17 kg per persoon in 2019 tot 19 kg per persoon in 2022. Daarvoor was er aan grondstoffen (olie, gas, vezels, …) per persoon 523 kg nodig. Maar we hebben toch genoeg kleren nodig? Ja, maar de vaststelling is wel dat we per persoon per jaar gemiddeld 16 kg textielafval veroorzaken. De EU exporteerde in 2023 1,4 miljoen ton oud textiel naar allerlei plekken ‘ver weg’, waar men die zooi steeds minder graag ziet komen. We moeten het dus ook hebben over: minder kleren, kleren die herstelbaar zijn en lang mee kunnen, die gemaakt zijn van duurzame materialen die ook kunnen ingezet worden voor hergebruik en die in de hele keten behandeld worden door mensen die daar een eerlijk loon voor krijgen. Dat is de veiligste optie. Ook voor onder meer de bouwsector biedt een doorgedreven sufficiëntiebenadering interessante perspectieven.

Kan de economie blijven groeien?

Oké, meer circulair dan, maar we moeten globaal toch kunnen blijven groeien? Uit het recente Circularity Gap Report 2025 blijkt dat dat eigenlijk niet kan. De globale circulariteitsgraad is nu 6,9%, wat 2,2% lager is dan in 2015. En dat komt vooral door de globale toename van het grondstoffengebruik. Er is al een toename van recyclage, maar dat effect wordt ‘opgegeten’ door de totale stijging in grondstoffengebruik. Die gaat sneller dan de bevolkingstoename. Het recyclingpercentage verder opvoeren kan en moet, maar gaat niet eindeloos. Je moet dus naar de vraagzijde kijken en durven kiezen voor een meer radicale vorm van circulariteit, anders kom je er nooit.

Ja maar, je mag geen vragen stellen bij het groeiprincipe, want ‘dan kunnen de arme landen niet meer groeien’. De manier waarop dat argument wordt gebruikt, komt vaak neer op iets als: je mag geen vragen stellen bij obesitas zolang er nog mensen zijn die te mager zijn. Ja, er zijn grote delen van de wereld waar mensen nood hebben aan meer grondstoffen en energie om te kunnen groeien naar een welvaartsniveau dat aan allen een waardig leven garandeert. Maar dat kan alleen als de ecologische gulzigheid van de anderen drastisch vermindert. Het probleem zit dus aan die kant.

Waardig leven voor iedereen

Het in wezen enig rechtvaardige uitgangspunt als basis voor een brede veiligheid is dat iedereen op deze planeet nu en in de toekomst waardig moet kunnen leven. Daarvoor heb je een bepaalde hoeveelheid grondstoffen nodig. Je kunt berekenen hoeveel dat er zijn opdat we allemaal binnen de Donut gaan leven (binnen veilige ecologische grenzen en boven een waardige sociale vloer). Dan zie je dat er landen zijn die te veel gebruiken en andere die te weinig gebruiken. De consumptiegroei is niet juist verdeeld.

Het Globale Noorden en Zuiden convergeren wel naar elkaar toe, maar het gaat niet snel genoeg. Voor materiaal zal het nog zeker 50 jaar duren. Als we echter vasthouden aan de zogenaamd ‘verworven’ ecologisch gulzig levensstijl die we als norm zien voor de (hogere) mondiale middenklasse, dan zal het nooit lukken en zal de versnelde ecologische degradatie die zich vertaalt in sociale ongelijkheid onze gezamenlijke veiligheid enkel verder aantasten.

Het is voor heel wat politici aan de rechts-conservatieve kant erg aantrekkelijk om nu in te beuken op de Green Deal, maar dat is een gevaarlijke misrekening, zeker ook voor het doel van strategische autonomie. Een van de meest interessante hefbomen voor een succesvolle industriële strategie is een actieve politiek van sufficiëntie, en dat veronderstelt een veel hogere ambitie op het vlak van circulaire economie.

‘Omgroei’, oftewel welvaart binnen planetaire grenzen

Het is bijvoorbeeld in principe perfect mogelijk om al onze smartphones volledig herstelbaar te maken, met een lange  garantieperiode en samengesteld op basis van materialen waarvoor mensen een eerlijke prijs krijgen en waarvoor ecosystemen niet noodzakelijk vernietigd worden. Je kunt die aanbieden in een model van ‘smartphone as a service’. Is dat alles perfect? Nee, maar het is wel een weg die meer kansen op verbetering biedt dan doorgaan met een model van elk jaar het nieuwste model van merk x kopen. Het is even goed welvaart, alleen anders.

Volgend jaar stelt de Commissie een nieuw wettelijk pakket voor de circulaire economie voor. Zal dat alleen in de logica van meer competitiviteit door meer efficiëntie en dat voor meer groei passen? Of zal men ook durven kiezen voor duidelijke grondstoffennormen en productregels die opleggen dat al onze spullen herstelbaar en herbruikbaar moeten zijn, in het perspectief van dalend grondstoffengebruik? Velen zullen al meteen zeggen dat aan de groei niet mag geraakt worden. De interessante vaststelling is evenwel dat bijvoorbeeld Vlaanderen als officiële doelstelling mikt op een daling van de materialenvoetafdruk van de Vlaamse consumptie met 30% tegen 2030 en met 75% tegen 2050 uitgedrukt per capita.

Sommigen zullen het niet graag horen, maar Vlaanderen bepleit hier eigenlijk een vorm van ‘omgroei’, het nastreven van een pad naar een welvaart binnen planetaire grenzen. Daarvoor heb je systemisch beleid nodig dat ook naar de vraag kijkt, zoals trouwens werd voorgesteld in een rapport van OVAM. Zullen de regeringen van ons land de kaart van de sufficiëntie trekken en zo het meest haalbare pad naar veiligheid voor allen kiezen? Of is enkel het verdedigen van een niet volhoudbare en niet uitbreidbare verspillende levensstijl de echte prioriteit?

Partner Content