Als kind wist ik goed dat ik in september met gestrekte armen over het tuinpad moest stappen. Ik was
vaak genoeg door een spinnenweb gelopen. Dan zag ik net te laat een dikke kruisspin op mijn gezicht afkomen. Nacht na nacht bleken de volhardende spinnen tientallen nieuwe webben te hebben gesponnen, die wij in nog geen seconde kapotmaakten.
Het is spinnenseizoen. In de herfst gaan de volwassen mannetjes op zoek naar een partner, en daardoor komen we ze vaker tegen in de tuin of in huis. In de tuin van mijn kindertijd zaten in de herfst altijd zo veel kruisspinnen dat mijn broers en ik ze vingen en ze in een bokaal stopten, soms om te kijken welke spin tot de ochtend zou standhouden, als in een gladiatorengevecht. Deze gaat winnen, voorspelden we over het dikste
exemplaar.
Ik zie nog amper kruisspinnen. In de tuin van mijn ouders zijn hun webben langzaam verminderd. Ik zou er nu met moeite eentje kunnen vangen, laat staan een bokaal vol. Er zijn andere insecten voor in de plaats gekomen. In het voorjaar vind ik geregeld een valse wolfspin op de muren in huis, die zag ik vroeger nooit. De soort zou mee gemigreerd zijn met vakantiegangers uit Spanje. En elke middag wijzen mijn lief en ik elkaar op de Aziatische hoornaars in de lindeboom. Maar amper kruisspinnen.
Het ontbreekt ons aan een collectief natuurhistorisch bewustzijn.
De Australische filosoof Glenn Albrecht bedacht een woord voor de ervaring die ik heb als ik denk aan de kruisspinnen. Solastalgie is een gevoel van heimwee, niet omdat je niet thuis bent maar omdat je thuis is
veranderd door de gevolgen van klimaatverwoesting. Een verlangen naar een verloren wereld, noemt Albrecht het gevoel.
We weten dat de vliegende insecten met 70 procent zijn afgenomen de voorbije 30 jaar, dus het is logisch dat de spinnen die van die insecten leven ook in aantal afnemen. Ik ben net 30, en herinner me de autoruiten vol insecten niet waar mijn ouders het solastalgisch over hebben. Bij mijn weten zijn er eigenlijk nooit erg veel insecten geweest, behalve muggen en kruisspinnen dan.
Eén leven is lang genoeg om de teloorgang van de kruisspin op te merken, maar niet om te overzien wat er daarvoor al allemaal is verdwenen. Het onvermogen om de schaal van natuurverwoesting te overschouwen
noemt de bioloog Daniel Pauly het shifting baseline syndrome.
De mooiste vertaling die ik tegenkwam is van Marc Argeloo, die het heeft over natuuramnesie. Iedere generatie neemt de herinneringen uit haar kindertijd als de norm, en toetst het natuurverlies af aan die toestand. Maar die norm verschuift dus met iedere nieuwe generatie.
Over de duur van één mensenleven lijkt de verwoesting altijd wel mee te vallen. Ach, als het de kruisspin maar is, zeggen we dan. Het ontbreekt ons aan een collectief natuurhistorisch bewustzijn, waardoor we het
natuurverlies nog systematisch onderschatten.
Mijn kind zal misschien de valse wolfspin in bokalen stoppen, en meer herinneringen hebben aan het wegduiken voor hoornaars dan aan de wespenvallen gemaakt van petflessen met zoete siroop uit mijn jeugd.
Zal mijn kind solastalgie voelen wanneer die soorten op hun beurt verdwijnen? Of zal de verwoesting zo snel gaan, zoals Peter Brannan in The Guardian voorspelt, dat de planeet niet meer kan volgen, dat we de tijd niet meer hebben om per generatie te wennen aan een nieuwe norm?