De klimaattransitie is de grootste maatschappelijke omwenteling sinds de industriële revolutie. Maar in Vlaanderen, België en Europa blijven we steken in regeldrift en versnipperd beleid, schrijft Pieter-Jan Van de Weghe van het Liberaal Vlaams Verbond (LVV).
Terwijl grootmachten als de VS en China hun klimaatbeleid sturen via massale investeringen in infrastructuur, technologie en industrie, kiest Europa vooral voor regeltjes en complexe procedures.
Zo dreigt ons continent een reus op lemen voeten te worden: ambitieus op papier, maar wankel in uitvoering. We spelen graag de groene moraalridder op het wereldtoneel, maar raken intussen zelf verstrikt in een kluwen van eigen regels. En een kaalgeplukte moraalridder, hoe goedbedoeld ook, redt geen klimaat.
In Vlaanderen en België loopt het klimaat- en milieubeleid vandaag langs twee sporen die zelden samenkomen. De eerste aanpak is top-down en centralistisch: hogere overheden leggen regels en verplichtingen op, vaak zonder voeling met de praktijk. Die maatregelen worden bedacht in beleidskamers ver van het terrein, recht uit de Brusselse ivoren toren, en houden zelden rekening met de specifieke noden van sectoren of regio’s.
Af en toe dwarrelt er een subsidie neer, maar zonder duidelijke lijn of langetermijnvisie – geheel in de geest van onze Kafkaiaanse traditie: complex, ondoorzichtig en vermoeiend inefficiënt.
De tweede aanpak vertrekt net vanuit het terrein: lokale initiatieven die inspelen op concrete noden, gedragen door burgers, bedrijven of besturen. Maar deze bottom-upbenadering krijgt zelden aansluiting op het grotere beleidskader, en laat zich moeilijk opschalen of verankeren.
Veelbelovende projecten botsen al snel op dezelfde stapels regels die top-down zijn opgelegd. In het gunstigste geval worden ze weggemoffeld in een brochure vol “best practices” die niemand leest. In het slechtste geval sneuvelen ze volledig onder de druk van vergunningen en tegenstrijdige verplichtingen.
Botsende ambities
De klimaat- en milieutransitie is een uitdaging van historische omvang – minstens even ingrijpend als de industriële revolutie. Ze vraagt om een fundamenteel andere manier van werken, waarin top-down en bottom-up elkaar niet langer tegenwerken maar versterken. Dat betekent: duidelijke doelstellingen binnen een flexibel regelgevend kader, met ruimte voor innovatie en investeringen die van onderuit groeien – gedragen door burgers en bedrijven. En dat alles binnen duidelijke termijnen.
Vandaag gebeurt precies het tegenovergestelde. We proberen tegelijk uiteenlopende ambities te realiseren – klimaat, milieu, economie, ruimtelijke ordening – zonder ze op elkaar af te stemmen. Elk beleidsterrein werkt in zijn eigen silo, met botsende regels die elkaar op het terrein letterlijk in de weg staan.
Die botsing tussen beleidsdoelstellingen komt het scherpst tot uiting in ons vergunningenbeleid. Daar lopen tegenstrijdige ambities frontaal op elkaar in: wat voor de ene dienst wenselijk is, maakt uitvoering voor de andere onmogelijk. Het gevolg? We slagen er uiteindelijk niet in om één enkel doel degelijk te realiseren. Wat nodig is, is een holistische benadering: een afgewogen beleid dat milieubescherming op korte termijn combineert met klimaatambities op langere termijn en tegelijk oog houdt voor industriële ontwikkeling en welvaart.
Daar horen uiteraard grote investeringen bij. Een slimme koolstoftaks en een gerichte taxshift kunnen die deels sturen en tegelijk schadelijke neveneffecten helpen doorrekenen. Maar dat is niet genoeg. Zolang elk bedrijf apart probeert te optimaliseren, dreigen we dubbel te investeren — of erger: oplossingen die lokaal voldoen, maar het geheel schaden. De ruimte is beperkt, de infrastructuur traag en kostbaar. Zonder coördinatie werkt niemand echt voor het grotere plaatje.
Inspiratie in Blankenberge
Een inspirerend voorbeeld vinden we aan de kust. In Blankenberge richtte de stad een lokaal klimaatbedrijf op dat investeert in álle facetten van de groene transitie: van hernieuwbare energie en waterbeheer tot biodiversiteit. Jaarlijks stopt de stad 10 euro per inwoner in dat bedrijf, ondergebracht in een coöperatieve structuur. Via de verkoop van aandelen aan burgers wil men dat bedrag optrekken tot 100 euro per inwoner. Met leningen als hefboom groeit dat kapitaal verder door tot maar liefst 1.000 euro per inwoner aan concrete investeringen. In totaal betekent dat zo’n 20 miljoen euro per jaar – rechtstreeks geïnvesteerd in de samenleving.
Dat model laat zich eenvoudig vertalen naar andere steden. Stel je voor: een klimaatbedrijf per stad, gedragen door lokale bedrijven, met de overheid als minderheidsaandeelhouder en facilitator. Geen versnipperd, ad hoc beleid meer, maar een gestructureerde investeringsstrategie die vertrekt vanuit de noden op het terrein. Projecten met een snelle terugverdientijd – zoals energiebesparing of hernieuwbare productie – kunnen zo financiële ruimte creëren voor trager renderende maar noodzakelijke investeringen, bijvoorbeeld in biodiversiteit of waterbeheer.
Hinderlijke regels moeten verdwijnen
Twee voorbeelden maken duidelijk waar het vandaag misloopt. Neem de inplanting van windmolens. Die zorgt steevast voor frustratie bij burgers en bedrijven: niemand wil een stalen mast in de achtertuin, zeker niet als daar niets tegenover staat. En dat terwijl windenergie goedkoop is én perfect aansluit bij zonne-energie.
Maar los van het vergunningsbeleid wringt vooral de manier waarop projecten vandaag tot stand komen. Ontwikkelaars werken versnipperd, volgens een “first come, first served”-logica. De lasten — visuele hinder, geluid, ruimtebeslag — worden breed gedragen, terwijl de opbrengsten slechts bij een handvol betrokken partijen terechtkomen.
Met een lokaal energiebedrijf kan die logica worden omgedraaid. In plaats van gefragmenteerde structuren ontstaat een collectief model: bedrijven investeren samen, delen in de opbrengsten en profiteren van lagere energieprijzen. Geen versnipperde deals meer achter gesloten deuren, maar een gerichte aanpak die iedereen mee op de kar krijgt.
Een tweede voorbeeld is de aanpak van netcongestie. Kijk naar Nederland, waar bedrijven in sommige regio’s geen nieuwe elektriciteitsaansluiting meer krijgen: het netwerk zit vol. Willen we dat scenario vermijden, dan moeten we tegelijk inzetten op flexibiliteit én gedeelde kennis, zodat de distributienetbeheerder gericht en strategisch kan investeren.
Precies daar kan het energiebedrijf een sleutelrol spelen. Het kan in kaart brengen waar een industriële batterij het meeste effect heeft, en er ook daadwerkelijk in investeren. Maar meer nog: het energiebedrijf wordt de plek waar een transitieplan voor het hele bedrijventerrein ontstaat. Wanneer schakelt het logistiek bedrijf over op elektrische vrachtwagens? Wanneer komt er bij de kippenslachterij een nieuwe koelinstallatie?
Om dit soort projecten en investeringen op te schalen, moet de overheid het geweer radicaal van schouder veranderen. Hinderlijke regels moeten verdwijnen, nieuwe initiatieven sneller worden omarmd en rigide wetgeving moet plaatsmaken voor maatwerk en gezond verstand. Niet traag en terughoudend, maar doortastend, wendbaar en sneller dan vandaag. Alleen zo maken we van de klimaattransitie een verhaal van vooruitgang.