“De acteurs zijn de ingrediënten waarmee je de soep maakt.” Robert Altman over “Cookie’s Fortune”, een tussen- doortje over het excentrieke Amerikaanse zuiden.

Robert Altman zoekt de jongste jaren zijn inspiratie in de zuidelijke staten van zijn land. Na de jazzfilm “Kansas City”, gesitueerd in zijn geboortestad en de in Savannah (Georgia) spelende thriller “The Gingerbread Man”, draaide hij zijn nieuwste film “Cookie’s Fortune” in een klein stadje in Mississipi. De couleur locale van Holly Springs bepaalt helemaal de sfeer en de toon van dit moordraadsel. Het gaat trouwens om een schijnmysterie – de toeschouwer weet meteen hoe de vork in de steel zit – zodat Altman zich volledig kan toespitsen op wat hem werkelijk interesseert: een excentrieke karakterkomedie.

Wanneer een eenzelvige oude weduwe in verdachte omstandigheden overlijdt, ontspint zich tussen de nabestaanden een strijd om het met souvenirs volgestouwde landhuis dat ze bewoonde. De chaotische intriges die daaruit voortvloeien, brengen ook goedbewaarde familiegeheimen aan het licht.

De regisseur van “M*A*S*H” (1970), “Nashville” (1975) en “Short Cuts” (1993) is hier niet echt op de toppen van zijn kunnen, maar het gemak waarmee hij dit filmpje uit zijn mouw schudde, is toch fenomenaal. “Cookie’s Fortune” (vanaf 14 april in de bioscoop) is in de eerste plaats een feest voor de acteurs. De rijkelijk gevarieerde cast bestaat onder meer uit een oldtimer die een comeback maakt ( Patricia Neal), oudgedienden in de Altman acteursfamilie ( Julianne Moore, Ned Beatty, Lyle Lovett), aanstormend jong talent ( Liv Tyler, Chris O’Donnell) en ook een echte diva ( Glenn Close) die met grote gretigheid gestalte geeft aan haar schreeuwerig personage.

Niemand die zijn spelers zoveel vrijheid laat, hun persoonlijkheid zo diep laat inwerken op het weefsel van zijn film en die zo goed hun eigenaardigheden en kwaliteiten tegen elkaar uitspeelt als deze meester van chaos en improvisatie.

De nu 74-jarige regisseur is trouwens niet te stoppen, hij bereidt alweer een nieuwe film voor en tussendoor vond hij ook nog de tijd om de tv-serie “Gun” te produceren, waarvan hij zelf de episode “All the president’s women” regisseerde.

Hoe gaat u te werk om zoals in “Cookie’s Fortune” acteurs samen te brengen met zulke verschillende background, stijl en temperament?

Robert Altman: De acteurs die je in de film stopt, zijn als de ingrediënten waarmee je de soep maakt. Afhankelijk van wie je kiest, zal de smaak verschillen.

Je begint met één acteur te kiezen en dan te kijken wie daar kan bij passen. Je plukt ze een beetje van overal, anders krijg je een veel te homogene cast. Voor mij is het ook belangrijk dat de acteurs ook echt willen meedoen. Als iemand me laat weten dat hij of zij in mijn film wil, dan wordt hij meestal met open armen ontvangen. Ik heb graag een cast die leeft, met tegenstellingen en botsende temperamenten. Het zijn de acteurs die uiteindelijk het silhouet van de film bepalen. Charles S. Dutton is de eerste die ik gecast heb en dan Patricia Neal die ik al vijfendertig jaar ken. Ik wist dat ik vroeg of laat nog een rol voor haar zou vinden.

In de meeste Hollywoodfilms is het castingproces erg voorspelbaar: dezelfde acteurs die altijd maar dezelfde rollen herhalen. Zodat je van tevoren weet wat er uit de bus zal komen.

“Cookie’s Fortune” mag dan nog heel leuk zijn, het blijft mineur Altman, vergeleken met “Nashville” of “Short Cuts”.

Altman: Ik zie wat je bedoelt, maar zo kijk ik niet naar mijn films. “Cookie’s Fortune” is een kleine film, maar ik vind meer en meer: hoe eenvoudiger de film hoe beter. Veel mensen vinden het aardig, maar triviaal. Maar voor mij maakt dat niets uit. In zeker opzicht is “Cookie’s Fortune” een betere film dan “M*A*S*H”. Een stilleven met bloemen is niet noodzakelijk minder waard dan een muurschilderij van het leger van Napoleon. Het belang van een film of van een schilderij laat zich niet afwegen aan het gewicht van het onderwerp. Natuurlijk hebben verhalen over grote gebeurtenissen een duidelijker dramatische impact, maar ik kan ook genieten van een schetsje van een roos. Je moet weten dat ik mijn vak niet benader vanuit de vraag hoe het er zal uitzien als het voltooid is. Ik ben alleen geïnteresseerd in het proces van het filmmaken, niet in het afgewerkte product. Voor elke film begeef ik me nog altijd op onontgonnen terrein.

Ik zit niet te tobben over mijn carrière. “M*A*S*H” was mijn enige grote succes, en dat is alweer bijna dertig jaar geleden. Zelf was ik weg van “The Gingerbread Man”, mijn eerste thriller, maar die film heeft het niet gedaan. Ook “Kansas City” verdiende geen cent. Ik troost me met de gedachte dat ook “Mc Cabe and Mrs. Miller” aanvankelijk niet begrepen werd, maar nu als een cultklassieker wordt beschouwd. Het mooie aan “Kansas City” is dat de jazz zo authentiek is, wat het publiek in de war brengt. Is het een jazzfilm, of een dramatische film? Waarom kan het niet allebei zijn?

U bent in de zeventig maar zit duidelijk niet stil. Waarom bent u nog altijd zo druk in de weer? Voor het geld moet u het toch niet meer doen? U hoeft ook niks meer te bewijzen?

Altman: Ik hou van mijn werk, het is gewoon wat ik het liefst doe. Zo word ik al helemaal meegesleept door een nieuwe film, “Dr.T”. Alhoewel ik nu promotie voer voor “Cookie’s Fortune”, zit ik met mijn gedachten al helemaal bij dit nieuwe project. Zodra “Cookie’s Fortune” in de bioscoop komt, kan ik me honderd procent aan die nieuwe film wijden. Ik draai de ene film na de andere omdat ik anders niet weet wat doen. Ik heb wel een leven buiten de film, een familie, maar ik moet aan de slag blijven. En na al die films heb ik nog altijd het gevoel dat ik in het duister tast, dat ik niet weet waar ik deze keer zal uitkomen.

Bent u zelf verrast als u het resultaat ziet?

Altman: Het is nooit een complete verrassing omdat ik het zelf stap voor stap ontdek. Ik baan me een weg door de mist, weet wat achter mij ligt, heb een vaag idee van wat voor me ligt. Pas als ik de hele film achter de rug heb, weet ik precies wat ik gemaakt heb. Op dat moment is de verrassing er natuurlijk af. Maar vandaag zou ik echt niet kunnen zeggen hoe die “Dr.T.” er zal uitzien. Dat zal ik pas kunnen zeggen als hij voltooid is.

U bent zeer productief. Gelooft u telkens in het nieuwe project, of is het soms belangrijker om gewoon bezig te zijn?

Altman: Wel, ik heb veel films gemaakt vertrekkend van materiaal dat te wensen overliet, maar waar ik dacht toch iets te kunnen uithalen. Ik heb ook veel films afgewezen omdat ik er geen enkele passie kon voor opbrengen. Maar soms geraak ik erg gepassioneerd door projecten die gedoemd zijn om te mislukken, waarvoor ik moeilijk een publiek zal vinden. Neem nu “Prêt à porter”. Ik wist dat ik zou worden neergesabeld, hoe ik het ook aanpakte. Dat ligt gewoon aan de natuur van het modewereldje dat zeer lichtgeraakt is en zich twee keer per jaar moet heruitvinden. Het was gewoon een Feydeau-farce met de mode-industrie als achtergrond, en een ervaring die ik voor niets zou willen missen.

Er is die opvatting dat in de jaren zeventig in Amerika de regisseurs almachtig waren en dat de studio’s nu weer de macht hebben overgenomen, dat de generatie van de “mavericks” de strijd verloren heeft.

Altman: Absoluut. Maar gelukkig zal het niet blijven duren, het is een slingerbeweging. Dit heeft niet zo’n grote invloed gehad op mijn carrière, omdat ik mijn eigen aanhang heb. Zodat ik in voor- en tegenspoed altijd ben blijven filmen. Ze laten me maar doen, zolang ik niet te veel geld spendeer. Ik heb trouwens geen fortuinen nodig. Indien ik “Cookie’s Fortune” voor een grote studio had gedraaid, had die film 25 miljoen dollar gekost, iedereen was meer betaald geweest, alles had langer geduurd, maar het zou daarom niet beter geworden zijn. Nu konden we de film maken voor acht miljoen dollar. Gevolg is dat ik er zelf niet rijk van word, maar dat hoeft ook niet, ik heb genoeg om confortabel van te leven. Mijn doel in het leven is niet het vergaren van rijkdom, maar met de acteurs en de andere artiesten achter de camera samen iets te doen waar we trots kunnen op zijn en waar we plezier aan beleven.

In Hollywood stopt men zijn energie niet in het maken van films, maar in de deals en in alle onzin daarrond. Het is gewoon verschrikkelijk. Ik ken niemand van die nieuwe studiobazen. Ik zou bij god niet weten wie Warner Brothers runt. Ik heb niets te maken met deze mensen. Ik begin altijd met het verkopen van de distributierechten aan territoria in Europa, waar ik meer welkom ben. Pas daarna zoek ik naar een Amerikaanse verhuurder. Zo zet ik mijn financiering op poten en kan ik werken voor de helft of een derde van het budget van een studiofilm.

Hoe nefast is de invloed van de grote media- en entertainmentbedrijven op de film, zoals Time-Warner, Disney/ABC?

Altman: Zeer nefast. Ze zijn de creatieve mensen zeker niet goed gezind. Gelukkig worden ze zo groot dat ze wel moeten opsplitsen in onderafdelingen die soms behoorlijk onafhankelijk kunnen werken. Maar dit is een slechte tijd voor kunstenaars. De bekoring van de commercie is veel te groot. Iedereen is erop gebrand om de film te maken die honderd miljoen dollar opbrengt.

Voor “The Gingerbread Man” maakte u ruzie met de studio, PolyGram.

Altman: Een vreselijke ruzie die ik theoretisch gewonnen heb: mijn versie haalde uiteindelijk de bioscopen. Maar om me te straffen, hebben ze de film begraven, puur uit rancune. Het is altijd hetzelfde: als je in een geschil met een studio aan het langste eind trekt, zullen ze dan maar je film saboteren. “The Gingerbread Man” had heel populair kunnen zijn in de States. Maar ze waren woest op mij. Dat gebeurt. Je hebt er ook geen vat op. “Cookie’s Fortune” wordt in Amerika uitgebracht door October Pictures, dat bij Universal hoort. Maar intussen werd de maatschappij doorverkocht aan Barry Diller. Dus tegen de tijd dat mijn film in de bioscoop komt, zit hij bij een andere firma. Als zij er niets moeten van hebben, kan dat mijn film schaden. Ik denk niet dat dit zal gebeuren, maar het kan. Je moet geluk hebben in deze business.

Van geluk gesproken, u bent zelf een verstokte gokker. Komt uw gokkersinstinct u van pas als filmmaker?

Altman: Reken maar. Het maakt me bewust dat als je verliest, dit zeker niet het einde van de wereld is. Omdat je, precies als je denkt dat je gaat winnen, meestal verliest en vice versa. Het maakt niet echt een verschil. Als er met mijn films gesold wordt, kan me dat diep kwetsen, maar toch neem ik het niet echt serieus. Ik kijk gewoon uit naar de kick die ik krijg van de volgende weddenschap.

U hebt de reputatie om confrontaties niet uit de weg te gaan, producers en studiobazen in hun gezicht te zeggen dat ze kunnen opkrassen.

Altman: Alleen als ik in een situatie kom dat dit niet anders kan. Zoals met “The Gingerbread Man”. Ze namen me de film uit handen, gaven hem aan een cutter die ik van haar noch pluimen kende, en hermonteerden de film. Dat moest ik allemaal vernemen van mijn advocaat. Je denkt toch niet dat ik met zulke lieden ga samenwerken! Het is natuurlijk een troost dat ik de slag verloor maar uiteindelijk de oorlog gewonnen heb. Al die big shots die me dit aandeden – zoals Michael Kuhn -, zitten nu zonder job. Dat brengt natuurlijk geen soelaas, ik had liever gezien dat de film een serieuze kans kreeg in de bioscoop. Zij hebben alleen die film gemaakt omdat John Grishams naam erop geplakt stond, dat was het enige wat hen interesseerde. Zelfs al had Grisham er absoluut niets mee te maken en is hij het zeker niet eens met mijn verfilming. “The Gingerbread Man” was gebaseerd op een klein verhaaltje dat hij schreef voor hij één roman had gepubliceerd. Hij had het speciaal voor de film geschreven en het twintig jaar geleden aan een kerel verkocht die het aan geen enkele studio kon slijten.

Tot Grisham een beroemde bestsellerauteur werd en men plotseling zijn verhaal wel wilde verfilmen. Ze boden Kenneth Branagh veel geld aan en inspraak bij het kiezen van de regisseur. Hij kwam naar mij toe. Ik wilde het wel doen op voorwaarde dat ik het script helemaal mocht herschrijven en Kenneth de advocaat die Grisham zo heldhaftig had beschreven zou spelen als een man die helemaal aan de grond zit. Ik weet ook wel dat het niet meer is dan een kleine thriller. Zelf had ik een ander einde verkozen, maar om de studio een plezier te doen, draaide ik zelfs een scène die de losse eindjes aan elkaar knoopt, zoals het hoort in het genre.

Hebt u altijd zo weinig respect voor het scenario of het boek dat u verfilmt?

Altman: Hangt ervan af. Soms is het materiaal zo sterk dat je zelfs geen scenario nodig hebt: voor “The Caine Mutiny Court-Martial” heb ik me gebaseerd op het toneelstuk. Ook in “Streamers” en “Come Back to the 5 & Dime, JimmyDean, Jimmy Dean” en “Secret Honor” hebben we het stuk letterlijk verfilmd.

Voor “The Long Goodbye” leek het me dan weer interessant om Chandler nadrukkelijk naar de tegenwoordige tijd te verplaatsen en in te haken op de specifieke culturele sfeer en life style in Californië in 1973. Ik zag Marlowe als een man die twintig jaar lang had geslapen en van de jaren veertig pardoes in de jaren zeventig belandt. Vandaar dat ik Elliott Gould voortdurend laat zeggen “It’s okay with me” terwijl hij allerlei dingen ziet die hij niet begrijpt en die helemaal nieuw zijn voor hem.

Bent u het eens met de bewering dat Spielberg en Lucas met “Jaws” en “Star Wars” en de daarbij horende blockbustermentaliteit de Amerikaanse film om zeep hebben geholpen?

Altman: Ik geloof niet dat zij op hun eentje Hollywood vernietigd hebben, zij hebben het proces alleen wat versneld. Hollywood was sowieso tot verdwijnen gedoemd. Wel hebben ze de onafhankelijken mee helpen begraven. In plaats van het publiek te verheffen, hebben ze het naar de mond gepraat door te appelleren aan de laagste gemene deler. En ze hebben van het filmkijken een ritje op de achtbaan gemaakt.

Als u die mensen tegenkomt, wat zegt u dan tegen elkaar?

Altman: Filmmakers praten niet echt met elkaar, iedereen zit op zijn eigen eilandje. Kunstenaars zijn veel te jaloers en paranoïde om over elkaars werk van gedachten te wisselen. Met iemand als Alan Rudolph ligt het anders, ik heb zijn films geproduceerd en we zijn goede vrienden. Maar Spielberg? Ik denk niet dat we elkaar iets te vertellen hebben.

Klopt het dat u ooit een song schreef “I’m swimming through the ashes of the bridges that I burned”? Was dat een provocatie of een grap?

Altman: Ik heb inderdaad die song geschreven voor een album van Bruce Henderson. Het is een poëtisch statement dat de waarheid zegt. Als je bruggen opblaast, moet je weten dat je zult moeten zwemmen tussen de brokstukken.

Bent u van nature uit een rebel?

Altman: Ik heb er zeker niet bewust voor gekozen, maar heb me zo leren gedragen om te overleven in deze business. Als ik overtuigd ben dat dit de manier is waarop iets gedaan moet worden, dan moet ik daar ook voor vechten. Wat daarom niet wil zeggen dat jij het daarmee eens moet zijn. Ik hou van elke film die ik heb gemaakt, ik zou er niets aan veranderen. Toch weet ik ook wel wat hun zwakten zijn, maar het is zoals met je kinderen, je neemt ze zoals ze zijn. Uiteindelijk ga je het meest houden van je minst succesvolle kinderen.

Het resultaat is wat het is. Als je van elke film een meesterwerk wil maken, dan moet je doen zoals Kubrick of Malick, om de tien jaar een film maken en er fanatieke controle over bewaren. Ik wil elk jaar een film maken.

Ik weet ook wel dat je geen zesendertig films kunt maken die allemaal hoogvliegers zijn. Maar ik ga ze niet zitten te ontleden. Het zijn mijn zesendertig beste films. En geen daarvan is echt belangrijk. Interessant misschien, maar zeker niet belangrijk. Zonder mijn films had de wereld er niet anders uitgezien. Hopelijk geven ze wat plezier aan de mensen. Iedereen vindt het leuk iets van zichzelf in een film te herkennen en deelt graag dit gevoel met anderen. Maar niet met iedereen natuurlijk, want als iedereen hetzelfde voelt, wordt het ook niet langer als kunst beschouwd.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content