Dé allochtone jeugdcriminaliteit bestaat niet. Universele verklaringen zijn er evenmin. Onderzoekster Marion Van San schetst een genuanceerd beeld.

Over de uitkomst van het onderzoek naar allochtone jongeren en criminaliteit kan minister van Justitie Marc Verwilghen (VLD) alvast niet verbaasd zijn. Collega’s van Van San stelden al eerder in het buitenland vast dat ‘sommige groepen allochtonen meer dan autochtonen betrokken zijn bij jeugdcriminaliteit’. Of had Verwilghen gehoopt op meer bruikbare aanknopingspunten voor zijn Veiligheidsplan?

Knack kon het rapport-Van San inkijken. Veralgemeningen en stereotiepe beelden doen de onderzoekster huiveren. Ook taboes helpen volgens haar de zaken niet vooruit, want zo wordt het thema van allochtone jeugdcriminaliteit overgelaten aan het xenofobe discours van extreem-rechts. Haar onderzoek handelt in een kwantitief deel over de geregistreerde jeugdcriminaliteit in Antwerpen, Gent, Brussel, Luik en Charleroi. Van San gaat na welke nationaliteiten over- en ondervertegenwoordigd zijn bij een achttal delicttypes (diefstal, drugshandel, geweld, economische delicten, vandalisme, bedrogsmisdrijven, seksuele delicten, openbare orde en gezag). Deel twee is de neerslag van een ‘groepsdynamisch’ onderzoek in de wijk het Dokske in Antwerpen-Merksem en de Chicagowijk in Brussel. Jongeren, bewoners, politiemensen, straathoek- en welzijnswerkers vertellen wat ze over elkaar denken.

Van San stootte op hindernissen en tegenwerking (zie interview). Voor de geregistreerde jeugdcriminaliteit in de vijf grote steden (4000 tot 5000 verdachte jongeren per jaar) kreeg ze toegang tot de nationale databank van de (voormalige) rijkswacht. Tot driemaal toe somt Van San beperkingen op. Politieregistraties bieden een vertekend beeld van de werkelijke criminaliteit. De Belgische nationaliteit zegt niet alles over de afkomst van jongeren. Er was ook geen tijd om dieper in te gaan op de ernst van de delicten en op de invloed van de sociaal-economische positie van autochtone en allochtone jongeren.

Belgische jongeren worden verhoudingsgewijs het meest verdacht van drugshandel. Vooral onder Oost-Europese jongeren is er een relatief hoge criminaliteitsgraad. Ze zijn vaker betrokken bij diefstallen. De criminaliteitsgraad onder Marokkaanse jongeren is lager dan bij Algerijnse en Congolese jongeren, maar tweemaal hoger dan bij Turkse jongeren. Die laatste groep is vooral terug te vinden bij gewelddelicten. Marokkaanse jongeren liggen het meest overhoop met de politie. Afrikaanse en Aziatische jongeren nemen een relatief groot aandeel van de economische en bedrogsdelicten voor hun rekening. Voorts zijn Turkse, Algerijnse en Marokkaanse meisjes veel ‘braver’ dan de jongens. Hun aandeel onder de jonge verdachten van hun bevolkingsgroep is ook veel kleiner dan dat van Belgische meisjes (12 procent). Bij Turkse en Congolese jongeren neemt de criminaliteitsgraad af met de leeftijd. Tussen de vijf steden zijn er geen grote verschillen. In Antwerpen springen Midden- en Zuid-Amerikaanse jongeren uit de band, met een groter aantal verdachten van drugshandel.

BEELDVORMING EN FEITEN

Is er een verklaring voor deze verschillen tussen en binnen bevolkingsgroepen? Van San verwerpt theorieën die alleen focussen op demografische factoren, discriminatie door politiediensten, sociale achterstand of culturele aspecten. In het Dokske (3550 inwoners; 12 procent migranten) en de Chicagowijk (6000 inwoners; 40 procent migranten) is (allochtone) jeugdcriminaliteit niet het voornaamste probleem van de mensen. Zij klagen over de verloedering van de buurt, kinderen die ’s avonds buiten spelen en jongeren die straten en pleinen voor zich opeisen. De ‘strijd om de openbare ruimte’ is fel. Er zijn weinig concrete contacten met politiediensten. Hun relatie met allochtone jongeren is gespannen.

In de twee wijken strookt de beeldvorming over criminaliteit niet met de feiten. Vooral autochtone ‘achterblijvers’ zijn ongerust. Allochtone bewoners verdenken er dan weer andere autochtonen van dat ze in de wijk delicten komen plegen. Van San meent dat die beeldvorming beïnvloed is door pogingen van autochtonen én migranten om zich sociaal te onderscheiden in een etnische hiërarchie van de wijk.

Van San provoceert. Criminalisering en onveiligheidsgevoelens houden volgens haar verband met feitelijk deviant gedrag, maar een voortdurende negatieve beeldvorming kan ook een keuze voor delinquentie in de hand werken omdat dit ‘de weg van de minste weerstand’ wordt. ‘Onze bevinding dat allochtone jongeren uit de onderzochte Vlaamse steden waar een groot deel van de autochtone bevolking op extreem-rechts stemt, sterker vertegenwoordigd zijn in de geregistreerde criminaliteit dan de allochtone jongeren uit de Waalse steden, kan een empirische aanwijzing in die richting zijn’, aldus Van San. Haar rapport bevat geen beleidsaanbevelingen. Ook dat is een indicatie van de spaakgelopen relatie met Verwilghen.

Patrick Martens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content