De Bruderschaft Sankt Christoph werd in 1386 gesticht om reizigers over de Arlbergpas bij te staan. Zes eeuwen later telt de vereniging dertienduizend leden en helpt ze noodlijdende mensen in de hele wereld. Het verhaal van een berg die bron van barmhartigheid werd.

Elke donderdagavond om zes uur dist de Oostenrijkse hotelier Adolf Werner hetzelfde verhaal op. Plaats van handeling: zijn appartement in het vijfsterren Arlberg-Hospiz, op de Arlbergpas in Sankt Christoph. Bedoeling: het vuur onder de Bruderschaft St. Christoph aanfakkelen en nieuwe leden inwijden.

Het ritueel dat we volgen, speelt zich af voor vijftig aanwezigen. Bruderschaftsmeister Adolf Werner slaat tien nieuwelingen met het zwaard tot broeders en zusters. Ze mogen meteen de dertienduizend leden van het genootschap tutoyeren. Ook de gekroonde hoofden uit Nederland, Spanje of Noorwegen – Schwester Beatrix, Bruder Juan Carlos of Harald. Het voorbije jaar hebben Europees Commissievoorzitter Romano Prodi en de Spaanse kroonprins Felipe zich aangesloten. Op de ledenlijst staan 121 Belgen.

Adolf Werner schildert een middeleeuws tableau. Een document uit 1218 vertelt hoe hospitaalridders van de johannieterorde de Arlbergpas beveiligden. Zoals de stichter van hun orde Godfried van Bouillon zetten ze zich enerzijds in voor de verdediging van Jeruzalem en anderzijds voor toezicht op wegen naar het Heilige Land. Ze richtten gelegenheden op waar reizigers, desnoods gratis, een onderkomen en voedsel vonden. Ook aan de voet van de Arlbergpas. Dat schuiloord had echter beter bovenop de 1800 meter hoge pas gestaan, zo bleek mettertijd.

Eind 13e eeuw nam het verkeer in de Alpen toe. Venetië trok en de Brennerpas werd de grote poort naar het zuiden, de Arlbergpas de kleine poort naar het westen. De uitbating van zoutmijnen in Hall bij Innsbruck waardeerde het Arlbergpad op tot zoutroute, en bovendien werd in de buurt zilvererts ontdekt. Het werd dus druk en hoe meer mensen het pad bestegen, hoe meer ongelukken. De kans op storm, mist, sneeuwval of lawines was groot. En de laatste herbergen voor de lange, risicovolle bergtocht lagen wederzijds van de klim te ver uit elkaar. Tot Heinrich Findelkind op het toneel verscheen.

EEN STOET LIJKEN

Vondeling Heinrich werd in 1376, op zijn dertiende, in het Duitse Kempten van huis gestuurd. Zijn stiefvader, een geruïneerde burger, zag geen andere uitweg. Ook zijn eigen kinderen moesten maar uitzoeken hoe ze aan de kost zoude komen.

Honderd kilometer van Kempten, bij de Arlbergpas, vond Heinrich emplooi als varkenshoeder en schildknaap op de Arlenburg. Bij de zomerdooi schrok hij zich wild. Hij zag een stoet door dieren verscheurde lijken aangedragen worden uit het Arlbergmassief. Veel drama’s die de ongelukkigen het leven hadden gekost – verdwalen, doodvriezen – hadden voorkomen kunnen worden. Hij besloot daar wat aan te doen. Maar de 15 gulden die hij na acht jaar arbeid op de Arlenburg had gespaard, volstonden niet om een hulppost bovenop de pas te bouwen. Hertog Leopold van Oostenrijk, graaf van Tirol, stond hem wel bij akte toe om op de gewenste plek een huis en een kapel op te trekken. In die akte (1385) riep Leopold de bewoners van de omgeving en de gebruikers van de pas op om ‘ Heinrich von Kempten bij te staan in diens prijzenswaardig opzet’.

Heinrich Findelkind legde de eerste steen van zijn Hospiz op 24 juni 1386 en stichtte de St. Christophorus-Bruderschaft. De volgende jaren verleenden hij en zijn helpers de reizigers over de bergpas bijstand.

Voorzien van lange stokken en lantaarns, vaak op sneeuwrackets, schreeuwden wachters ’s avonds om verdwaalde reizigers op het juiste pad naar het schuiloord te brengen. Zo redden ze tientallen levens. ’s Zomers trokken ze hun herberg op, bouwden ze een kapel, opgedragen aan Christophorus, patroon van de reizigers, en legden ze een begraafplaats aan. Het houten hoofdgebouw van 12 bij 12 meter stond op een stenen proviand- en brandstofkelder.

Heinrich Findelkind liet de dagelijkse beslommeringen in het Hospiz over aan vertrouwelingen. Hijzelf begon een grootscheepse financierings- en public-relationscampagne. Tijdens een voettocht met zijn adjudant Ulrich Nossek von Sankt Gallen bepleitte hij de zaak van de Bruderschaft. Het tweetal trok naar Duitsland, Italië, Hongarije, Polen, Bohemen, Zwitserland en de Nederlanden. Tot duizend kilometer ver voerde hun tocht ze. In vrijsteden, kastelen en kloosters kregen ze giften: geld, graan, wijn, relikwieën. De periodieke bijdrage van al aangesloten broeders en zusters, het aandeel van nieuwelingen, alles noteerden ze in kasboeken en registers. In twintig jaar wierven de boodschappers van barmhartigheid naar schatting tweeduizend leden.

GEHEIMZINNIGE VERDWIJNING

Veel donors lieten hun wapenschild in de inschrijvingsregisters schilderen, waardoor de rijkste verzameling wapens van het Duitse taalgebied tot stand kwam. Drie heraldieke schatten bleven bewaard: het ‘ Wiener Handschrift’ (Oostenrijkse Staatsarchief, Wenen), het ‘ Tiroler Handschrift’of ‘Codex Fifdor’(Tirools archief, Innsbruck) en het ‘Münchener Handschrift’(St. Georg-Ritterorden, München).

Er moeten minstens vijf Wappenbüchern hebben bestaan, aangezien de Tiroolse schrijver Virgilius Raber in het midden van de 16e eeuw vijf boeken heeft gekopieerd. Raber telde na het opbergen van zijn penselen in 1548 zevenduizend wapens en spreuken. Zijn kopieën bleven bewaard als de Codex van Weimar.

Het Dekanatsarchiv van Zams – ooit de zetel van de Bruderschaft – bevat het overtuigendste document dat Findelkind kon voorleggen: een pauselijke genadebrief uit 1397, waarin Bonifacius IX de herberg en de kapel van de Arlberg beschermde. Twee en een halve eeuw later nog, in 1647, bedolf paus Innocentius X broeders en zusters van het genootschap onder de aflaten.

Hoewel een flard levensverhaal van Heinrich Findelkind – in 1385 gesteld in de ik-vorm – is ontdekt, twijfelen historici eraan of de held uit die autobiografie zelf wel kon schrijven. Vast staat dat hij kerngezond moet zijn geweest. Bij de laatste vermeldingen in de vooralsnog bekende bronnen, omstreeks 1415, was hij goed over de vijftig. Een gevorderde leeftijd in een tijd dat de levensverwachting niet veel hoger lag dan veertig jaar.

Mogelijk verzweeg de broederschap de dood van Findelkind, om geen fondsen mis te lopen. In ieder geval viel die periode samen met een verwarde toestand in West-Oostenrijk. De Zwitserse Appenzellers vielen binnen, legden hun klauw op het gebied van Bodensee tot Arlberg en vernielden in 1406 de Arlenburg.

Tien jaar later nam het aantal leden van de Bruderschaft St. Christoph aanzienlijk toe, door het aansluiten van deelnemers aan het Concilie van Konstanz. Wellicht beschouwden die hun lidmaatschap als een reisverzekering-retour. Terloops: een van de toenmalige pausen had op de heenweg naar Konstanz pech. Johannes XXIII (volgens de Vaticaanse nomenclatuur stierf de échte Johannes XXIII in 1963) viel op 25 oktober 1414 bij de beklimming van de Arlbergpas uit zijn kantelende koets in de sneeuw. ‘Hier lig ik, geveld door Satan’, zou hij hebben uitgeroepen. Het verging de tegenpaus (1410-1415) daarna helemaal des duivels in Konstanz, want het Concilie zette hem af.

SCHEIDING VAN GESLACHTEN

De muilezeldrijvers van de Arlberg kregen het op het eind van de 15e eeuw even druk, toen keizer Maximiliaan het zouttransport stimuleerde. Maar de concurrentie van de Fernpas woog loodzwaar. Ook op de Bruderschaft, die ook een aderlating onderging door het overlijden van belangrijke sponsors en enige tijd later door de Reformatie op veel plaatsen de wind van voren kreeg.

Het elan brokkelde af, de geest vlood uit de fles. De herbergier van het Hospiz dacht veeleer aan zijn inkomen dan aan zijn opdrachten: voedsel, drank en zonodig kleren verstrekken tegen een redelijke prijs, naargelang van het vermogen van de passant, desnoods gratis; te voet of te paard hulp bieden; precieze informatie verstrekken over de staat van de weg; de gebouwen onderhouden. De herbergier werd ontslagen, maar pogingen om de service te verbeteren, konden de teloorgang van de tolweg niet stuiten. De nieuwe kasteleins kwamen niet rond met redelijke prijzen en de tol die ze in de sneeuwloze periode mochten heffen. Er dienden zich te weinig reizigers aan.

Het was ook geen sinecure van oktober tot april een passage door de sneeuw te banen of vrij te houden. Daartoe kreeg de Hospiz-houder hulp van twee vaste krachten. Vaak moest hij een beroep doen op de inwoners van de buurt, op hun ossen en paarden.

Midden de 17e eeuw kon geen kar meer over de route. Wat er van overbleef, was niet veel meer dan een geitenpad. Toch leefde de broederschap weer op. Eerst wegens dankbaarheid om het bezweren van oorlogsdreiging en pest in Tirol; daarna omdat Vorarlbergers naar het Hospiz vluchtten voor een invasie.

De verkeerssituatie bleef lamentabel tot Jozef II aantrad. De keizer-hervormer beval de aanleg van een 15 voet brede, prestigieuze weg. Zoals in de Oostenrijkse (Zuidelijke) Nederlanden, schafte Jozef II echter tal van orden af. Ook de 2500 gulden rijke Bruderschaft St. Christoph, die in 1784 werd opgedoekt.

Verteller Adolf Werner kan het twee eeuwen later nog niet laten even naar de keizerlijke ingreep te sneren alvorens op lichtere kost over te schakelen. Herhaaldelijk was de vrijmoedige omgang tussen broeders en zusters ter sprake gekomen bij het zich ter ruste begeven in het Hospiz. Met de vergroting van het gebouw en een andere indeling in kamers voltrok zich eind van 18e eeuw de nachtelijke scheiding van mannen en vrouwen.

Michael Matt kocht in 1792 het aan de staat toegevallen Gasthaus voor 1756 gulden en werd er dus de eerste privé-eigenaar van. De exploitant was niet meer verplicht bijstand te verlenen op de Arlbergpas. Er bleef wel belangstelling bestaan voor de route, die werd verbreed tot 3,5 meter en waar het kon tot 6,5 meter.

In 1824, toen de tweehonderd kilometer lange reis van Innsbruck naar Bregenz nog zeven dagen duurde, verzekerden postkoetsen een regelmatige overtocht. Vijfentwintig jaar later kwamen er dagelijkse diensten. Het dorp St. Anton hield daarvoor honderd paarden klaar.

GERED DOOR SKIERS

Bij sneeuwval schoffelden aan beide kanten van de pas, in St. Anton en Stuben, ploegen van dertig à vijftig man de inmiddels 22 voet brede weg open. Achter hen volgden geleiders, met aan het mondstuk gehouden reservepaarden, en ten slotte de postkoets. Een omslachtige, arbeidsintensieve onderneming. De aanleg van spoorwegen in Beieren kondigde echter een ander tijdperk aan.

In 1880 begon het graven van de Arlbergtunnel. In Sankt Anton bood het project vier jaar werk aan vierduizend arbeiders. Nadat de spoortunnel in gebruik werd genomen (1884), viel een ijzige stilte over de Arlbergpas. Behalve zwervers kwam niemand er nog langs. Het Hospiz verviel tot een ruïne.

Toen de keizerlijke administratie in 1897 alle bouwvallen van de Arlberg met de grond gelijk wou maken, verzette de prinsbisschop van Brixen zich tegen de afbraak van Hospiz en kapelkerk. Ze zouden worden gerestaureerd. Wanneer was niet duidelijk.

Ten slotte redde het toeval de locatie. Adepten van het pas geïntroduceerde alpineskiën trokken na een uitbundig nieuwjaarsfeest de Arlbergpas op. Alvorens de lange afdaling door de losse sneeuw aan te vatten, zouden ze in het al half opgelapte Hospiz logeren. Onder het proeven van de Schnaps van huisbewaarder-restaurateur Oswald Trojer stichtten ze, op 3 januari 1901, de Skiclub-Arlberg. Hun vereniging raakte internationaal bekend. Ze lokte leerling-skiërs uit Engeland, en in de jaren twintig uit heel Europa. Die kwamen af op de reputatie van leermeester Hannes Schneider, een stijlvernieuwer die later pionierde in Japan en Amerika.

In 1929 afficheerde het Hospiz twintig kamers met centrale verwarming. Kort nadat industrieel Arnold Ganahl uit Feldkirch het gebouw in 1957 had overgenomen, legde een brand het in de as. Dankzij de verzekeringspremie en een forse investering stond het er in 1959 weer, vernieuwd naar het oude model. Ganahl blies ook de Bruderschaft St. Christoph nieuw leven in. Na 177 jaar schijndood, kreeg ze in 1961 gemoderniseerde statuten. Het genootschap steunde families van verkeersslachtoffers op de Arlbergpas, nam het peterschap op zich van wezen die hun vader hadden verloren bij het graven van de autotunnel die in 1978 werd voltooid. Er ging aandacht naar verborgen armoede in de regio.

‘We keken mettertijd verder dan de Arlberg en Oostenrijk’, zegt Bruderschaftsmeister Adolf Werner. ‘Naar leed in de hele wereld: kinderen van Tsjernobyl, slachtoffers van hongersnood of aardbevingen.’

Werner werd in 1964 de schoonzoon van Arnold Ganahl en zette met Frau Gerda de schouders onder hotelbedrijf en broederschap. Zijn boeken gaven gestaag groei te zien. Het jongste jaar is voor bijna 600.000 euro hulp verstrekt. Sinds het heropstarten van de Bruderschaft in de jaren zestig is 7 miljoen euro naar noodlijdende gezinnen gegaan.

Het ledental groeit gemiddeld met vijfhonderd per jaar. Adolf Werner: ‘We rekenen veel prominenten, maar ook bescheiden volk onder onze broeders en zusters. Mensen met hun hart op de goede plaats. In de buurt van de Arlberg spelden ze, zoals afgesproken, hun kenteken op. Nieuwkomers betalen bij hun intrede 125 euro. Daarna storten ze jaarlijks 15 euro lidgeld, aangevuld met een vrije gift. In de regel doen ze dat de rest van hun leven. Weinigen laten het afweten. Ze blijven broeder of zuster tot hun dood.’

Frans Vuga

De financieringsmars van Findelkind leverde de rijkste verzameling wapens van het Duitse taalgebied op.

Begin 19e eeuw deed de postkoets zeven dagen over de tweehonderd kilometer lange reis van Innsbruck naar Bregenz.

Na het graven van de spoortunnel, in 1884, viel een ijzige stilte over de Arlbergpas. Behalve zwervers kwam niemand er nog langs.

De Bruderschaft verstrekt jaarlijks 600.000 euro hulp aan noodlijdende gezinnen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content