Herman Portocarero
Herman Portocarero EU-ambassadeur in Cuba voor België

Er lopen op dit moment moeilijke onderhandelingen tussen de Europese Unie en een aantal suikerproducenten van het Zuiden. Schrijver-diplomaat Herman Portocarero over het verschil tussen bruine riet- en witte bietsuiker.

Producenten van rietsuiker in (onder meer) de Caraïbische eilanden, krijgen sedert dertig jaar van Europa een voordelige prijs voor hun product. Dat zeer gunstige stelsel wordt ondergraven door de toenemende liberalisering van de wereldhandel. Het is nochtans geen klassieke Noord-Zuid-confrontatie, want het einde van het preferentiële suikerregime voor de ACP-landen en -eilanden (Afrika, de Caraïben en de Pacific) werd mee in gang gezet door een actie van andere ontwikkelingslanden, zoals Brazilië en Thailand, bij de Wereldhandelsorganisatie. Brazilië is de grootste suikerproducent ter wereld, met zo’n twintig miljoen ton per jaar.

Internationaal is suiker een zeer complex product, dat onderhevig is aan tal van regulerende mechanismen. Een herziening van het volledige bestel drong zich, wat Europa betreft, op als deel van de hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, en ook omdat de minst ontwikkelde landen vanaf 2009 vrij en zonder beperking suiker mogen invoeren in de Europese Unie.

Tussen riet- en bietsuiker is de concurrentie groot, en de discussies erover zijn extra geladen: niet zelden wordt het contrast tussen witte en bruine suiker in de Caraïbische eilanden als een raciale metafoor geïnterpreteerd. Hoe het ook zij, de veranderingen die met de nieuwe regelgeving gepaard gaan, zijn diepgaand in dit deel van de wereld.

Geschiedenis

Over de politieke, economische en sociale aspecten van deze evolutie zullen we het hier niet hebben, wel over suiker als fenomeen en als brok geschiedenis in de ruime ‘halve maan’ die van Brazilië tot Charleston in Zuid-Carolina reikt en alle eilanden insluit. Suikerriet als industrieel gewas en rietsuiker als product vormden in de 18e eeuw het begin van de industriële ontwikkeling en de globale handelspatronen.

Vooral de Caraïbische eilanden zijn maatschappijen die groeiden uit suikerkolonies. Met alle gevolgen die daaruit voortvloeiden. De slavernij wordt in Europa vaak beschouwd als iets uit een vér verleden, maar is in haar gevolgen nog dagelijks voelbaar in Amerika.

De productie van suikerriet en suiker hebben de eilandregio in Midden-Amerika gevormd. Suiker was niet zomaar een product: het ging om een ritueel, een jaarlijkse mobilisatie, een levenswijze. In Cuba, Jamaica en de kleinere eilanden is deze ongeraffineerde brok geschiedenis overeind gebleven.

Het Cuba van de jaren 1990 was niet meer te vergelijken met de heroïsche jaren zeventig, waarin gesproken werd van suikeroogsten van tien miljoen ton (een cijfer dat overigens nooit werd bereikt). Niettemin: wie het eiland in de diepte verkende, kon niet anders dan betoverd worden door de eindeloze suikerrietvelden met de ingenios, de raffinaderijen, tijdens de jaarlijkse campagne, la zafra. In Centraal- en Oost-Cuba liep en loopt door de zeeën van suikerriet een grotendeels overwoekerd spoorwegennet waarlangs het riet, eens gekapt, zo snel mogelijk naar de raffinaderij gevoerd werd. Het riet moest daar zo snel mogelijk arriveren, want na 24 uur begint het spontaan te gisten en verliest het zijn suikergehalte voor de raffinage.

Veel van de Cubaanse ingenios, vaak met originele of heroïsche namen, behoorden ook toen al tot de industriële archeologie, maar bleven moedig hun rol van eilanden van activiteit en ontwikkeling vervullen, diep in het platteland. Het schooltje, de generator, het ziekenhuis en de waterpomp waren afhankelijk van de Central en hielden de gemeenschap rond de raffinaderij in stand, zoals ze dat al van in de 18e eeuw hadden gedaan.

In Jamaica en elders op de Engelstalige eilanden werd de suikerindustrie, na de afschaffing van de slavernij, de voedingsbodem voor een sterk syndicalisme dat aan de basis lag van de onafhankelijkheid in de jaren 1960. De cane cutters beschouwden zichzelf als een industriële elite, hoe zwaar hun leven ook was. Door de snelle behandeling die het suikerriet na het kappen vereist, is elke werkonderbreking potentieel een groot verlies voor de raffinaderij: een sterke syndicale hefboom.

Globalisering

Wanneer ik vandaag de nog overlevende grote sugar estates in Jamaica verken – in Trelawny of het oostelijke St. Thomas, waar obeah, de Jamaicaanse vorm van santeria, een ‘stille kracht’ is gebleven – vind ik nog dezelfde attitude van uitdaging en zelfrespect terug bij de werkers. Ze voorzien zich vaak van combattieve schuilnamen, en kleden zich voor het werk als leden van een bende, met bandana’s en zonnebrillen. Je vindt hen tijdens het suikerseizoen – de wintermaanden – voor zonsopgang in de kleine rumbars langs de weg, met een ontbijt van melk en witte overproof rum. Ze leggen je dan uit dat een spliff in de namiddag eerder dan hun werk te vertragen, hun concentratie verbetert: ‘it mek me work ‘arder’.

Suiker zorgde in vele opzichten voor de eerste globalisering: de 18e-eeuwse handelsstromen stonden in functie van dat ene product. Fortuinen gemaakt in Jamaica en Haïti werden geïnvesteerd of verspild in Londen en Parijs. Omdat alle beschikbare landbouwgrond voor suikerriet moest dienen, werd voedsel ingevoerd, wat op zijn beurt universele handelstrajecten creëerde. Wie herinnert zich dat de fameuze muiterij op de Bounty plaatsvond tijdens een expeditie om Bread Fruit (broodbomen) uit Tahiti naar de Caraïben over te brengen, als voedsel voor de plantageslaven? En dan zijn natuurlijk ook de slavernij en de slavenhandel zelf een vitaal deel van de eerste globalisering – afgeschaft maar nooit echt opgelost.

De laatste grote suikerfortuinen in de eilanden werden gemaakt tijdens de Eerste Wereldoorlog, omdat de Europeanen hun suikerbietvelden in killing fields hadden omgevormd. In Havana waren de excessen van de laatste suikerbaronnen nog overal zichtbaar, en deden de verhalen nog de ronde. Een van de notoire families uit wat men de sacarocrácia noemde, verbleef in Spanje en kwam jaarlijks naar haar paleis op de Paseo voor het seizoen van de zafra. Opdat de zuigelingen van de familie hun vertrouwde verse melk niet zouden missen, reisde de familie op de pakketboot in eerste klasse, in gezelschap van de favoriete koe.

De jaarlijkse suikercampagne bracht tussen de Caraïbische eilanden een heel patroon van migraties op gang. Tienduizenden Jamaicanen en Haïtianen kwamen als seizoenarbeiders naar Cuba. Ook daarvan heb ik de levende sporen nog gezien. In een gebouw in Havana ontmoette ik toevallig een Jamaicaanse vrouw van voorbij de tachtig, die door haar buren half gek werd verklaard. Tijdens onze conversatie in een mengeling van Cubaans en Jamaicaans patois vertelde ze hoe haar familie destijds na een van de zafras in Cuba was gebleven. Ze had, toepasselijk, vergevorderde diabetes, miste één voet en de overblijvende werd ook al door gangreen aangevreten. Ze lachte mijn bezorgdheid weg met een typische Jamaicaanse devil may care-attitude, die scherp contrasteerde met de zorgvuldigheid waarmee haar Cubaanse buren hun bloeddruk lieten meten. Ze vond het normaal, zei ze, dat ze van suikerziekte zou sterven – wat een paar maanden geleden dan ook gebeurde. Maar haar verhalen brachten het vreemd kosmopolitische milieu van de suikeroogsten in de ‘gouden jaren’ tot leven: de enorme stilte van het platteland verdween; de Haïtianen installeerden er zich met vrouwen en vechthanen; hoeren kwamen uit Havana; de Jamaicanen waren herkenbaar aan hun brede schouders en hun verkleurde overalls; stugge Gallegos werden kleine bedienden in de raffinaderij; Chinezen vestigden zich als tijdelijke kruideniers en organiseerden ook de loterijen.

Als Compay Segundo zingt: de Alto Cedro voy para Macarné, evoceert hij de rondzwervende dagloners die zich, ook in Cuba, als een soort reizende gezellen zagen en die, tussen de campagnes in, van hun vrijheid genoten. Niemand heeft dat beter beschreven dan Esteban Montejo, de laatste Cubaanse cimmarón (ontsnapte slaaf) die in de jaren zestig, op meer dan honderdjarige leeftijd, zijn leven vertelde aan de Cubaanse schrijver Miguel Barnet.

En in Haïti was de mythische figuur Macandal de voorloper van de onafhankelijkheid: een mysterieuze gifmenger en revolutionair, tot vandaag een figuur in de voodoo, die bijzondere krachten ontdekte nadat een van zijn armen was afgerukt in de pletmolen van een raffinaderij. Hij werd het archetype van de gevaarlijke eenarmige geest, die van eiland tot eiland rondwaart en ook in Cuba aangeroepen wordt.

Bekijk ook eens de schilderijen van de Cubaanse meester Wifredo Lam: het suikerriet is haast obsessioneel aanwezig tussen de sensuele vruchten die zijn landschappen tot één grote ode aan de vrouwelijkheid van de natuur maken.

Harde tijd

Al die mythologie en al die levende geschiedenis zullen verdwijnen wanneer de laatste rookpluim van de laatste raffinaderij wegwaait boven de eindeloze rietvelden, wanneer de laatste roestige machete wordt opgeborgen of een museumstuk wordt.

Nostalgie is hier niet op haar plaats: het zal een van de hardste hoofdstukken uit onze collectieve geschiedenis zijn geweest. Maar ik wil er toch over getuigen, omdat het zo’n merkwaardig verhaal van universele connecties vormt, en een illustratie is van taaiheid en overleven. De industrie van het toerisme zal die van suiker haast overal moeten vervangen in dit deel van de wereld. Misschien komt er (met Braziliaanse investeerders) een markt voor ethanol, of voor andere afgeleide producten. Maar het is duidelijk dat een pagina definitief omgedraaid wordt. Met de hardheid en de bitterheid van de suiker verdwijnt ook de spirit van weerstand die altijd door de rietvelden waarde. Suiker, het eerste grootschalige genotsmiddel in de geschiedenis, zweet in goud veranderend onder de zweep, zal altijd een voorbeeld blijven van de relatie tussen weelde en ellende.

Herman Portocarero

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content