Iraks president Saddam Hoessein is een abjecte tiran, dat is zeker. Maar waarom willen de Verenigde Staten hoe dan ook een oorlog tegen hem ontketenen? Dat is de ’tragiek’ van een machtig land.

De wapeninspecteurs van de Verenigde Naties (VN) mogen dan al sinds vorige week in Irak opnieuw aan de slag zijn, de Amerikaanse president George W. Bush bergt daarom zijn oorlogsplannen niet meteen op. Zijn troepen trekken massaal naar het Midden-Oosten, in Qatar organiseert hij al een simulatie van een aanval en ondertussen blijft hij naarstiger dan ooit op zoek naar bondgenoten, ook in Europa, voor de ‘coalitie’ waarmee hij Iraks president Saddam Hoessein ten val wil brengen. En er is haast bij; oorlog in Irak kan het best in de winter, daarna wordt het daarvoor te warm. Het wordt dus met spanning wachten op 8 december, de eerste vervaldag die de Veiligheidsraad van de VN op 8 november aan Irak heeft opgelegd met haar resolutie 1441, waarmee de inspecteurs nu zijn uitgestuurd.

Elk argument lijkt goed om de oorlog te beginnen. Zo schiet de Irakese luchtafweer – meer bij wijze van principe dan dat het doel kan treffen – al eens op een Amerikaans of Brits vliegtuig dat de no-fly-zones in het noorden en het zuiden van Irak komt inspecteren. Het is haast een al jaren oude routine, maar vorige maand wilde de VS zo’n incident geïnterpreteerd zien als een ‘materiële inbreuk’ op resolutie 1441. Want dat verschaft ze een vrijbrief om de in de resolutie voorziene, als ‘ernstige gevolgen’ omschreven sanctie meteen in een militaire aanval om te zetten. Zelfs het Verenigd Koninkrijk, Amerika’s trouwste bondgenoot, vond dat te vergezocht.

De Amerikaanse verbetenheid om tegen Irak oorlog te willen voeren, blijft raadselachtig. Een concreet bewijs dat Saddam Hoessein een agressie met massavernietigingswapens plant, is nooit geleverd. Idem voor een eventuele Irakese betrokkenheid bij de al-Qaeda-terreur. Bovendien kan een aanval op Irak ertoe leiden dat het nu al explosieve Midden-Oosten in een regelrechte chaos verzinkt, die alleen het radicale moslimfundamentalisme ten goede kan komen. Wat dan weer zeer contraproductief uitvalt voor wat toch een dringender opdracht is, de strijd tegen het internationale terrorisme.

Ondertussen valt nog altijd geen ‘democratisch’ alternatief voor Saddam te bespeuren en maakt de VS daar ook niet veel werk van. En ten slotte zal een invasie een langdurige en dus voor de VS erg belastende bezetting van Irak noodzakelijk maken – tenzij de bondgenoten zich daarvoor willen inzetten, zoals nu al in zekere zin het geval is in Afghanistan, binnenkort ook met Belgische troepen.

REALISTISCHE POLITIEK

Is Saddam ongetwijfeld een abjecte tiran, van wie de wereld in het algemeen en Irak in het bijzonder het best zo snel mogelijk verlost geraakt, erg veel logica valt in de Amerikaanse oorlogsplannen toch niet te ontwaren. Wat beweegt Bush en de haviken in diens Republikeinse partij dan? Gaat het louter om een uit de Golfoorlog geboren obsessie, omdat Saddam nog altijd niet van de macht is verdreven? Zijn Iraks olievoorraden de inzet? Of is het de bedoeling, zoals de befaamde politieke filosoof Richard Rorty eind oktober in het Amerikaanse weekblad The Nation betoogde, om de Amerikaanse publieke opinie te militariseren en rond de legerleider te verenigen, een beproefd recept om de herverkiezing van de zetelende president te garanderen? Bij dit alles kan nog een andere verklaring worden gevoegd: oorlog tegen Irak past gewoon in de plannen van een grootmacht om zijn hegemonie te vestigen – en dat moet met de wapens gebeuren.

Het einde van de Koude Oorlog maakte de VS tot de enige overblijvende grootmacht, waarna een ‘nieuwe wereldorde’ zou volgen, gesteund op democratie, vrije markt en vreedzame internationale samenwerking. Het was naïef daar al te optimistische verwachtingen over te koesteren, aldus John Mearsheimer, hoogleraar aan de universiteit van Chicago. Hij behoort tot de zogeheten realistische school in de politieke wetenschappen en heeft daarover zopas The Tragedy of Great Power Politics gepubliceerd, een zeer lezenswaardige en leesbare studie over de geschiedenis van de internationale verhoudingen. Het realisme gaat erom dat de buitenlandse politiek draait om macht en internationale concurrentie om de macht, wat uiteindelijk altijd met wapens – en dus met oorlog – wordt beslecht.

Staten, en zeker grootmachten, streven niet naar machtsevenwicht zoals de optimisten denken, aldus Mearsheimer, maar naar overwicht over de andere. Dat ‘offensieve realisme’ berust eigenlijk alleen op angst. In een staat bestaan wetten, reglementen en, zo nodig, de politie die de diverse machtsgroepen daarbinnen in het gareel houden. Op internationaal vlak bestaat zoiets niet – een vrij vleugellamme VN niet te na gesproken. In het chaotische universum van de internationale politiek is de macht ongereguleerd en geen enkele staat is ooit zeker of een andere staat geen vijandelijke intenties koestert. Voor grootmachten kan, vanwege de ’tragische’ noodzaak van het overleven, bijgevolg alleen het streven naar hegemonie daarop het antwoord zijn. Met militaire middelen, dus met oorlog.

Vandaag is dat niet anders, want het is niet omdat de Verenigde Staten de machtigste grootstaat zijn, dat de wereld daarom ‘unipolair’ is, al was het maar vanwege de ambities van Rusland en vooral China, volgens Mearsheimer de belangrijkste toekomstige uitdager van de Amerikaanse hegemonie. De uitkomst van Mearsheimers theorie klinkt behoorlijk illusieloos en idealisten en andere believers zullen haar graag cynisch noemen. Ze sluit de kans op oorlogen immers niet uit, al willen velen om evidente redenen graag het tegendeel geloven.

Zo bekritiseert Mearsheimer de officiële doctrine volgens dewelke sinds de jaren ’90 de NAVO met ex-Oostblokstaten is uitgebreid, omdat ze berustte op de veronderstelling dat de uitbreiding zou helpen om democratie en vrije markt en bijgevolg vrede en stabiliteit steviger te verankeren in Oost-Europa. Maar waarom legerde de VS dan na 1990, toen de officiële sovjetvijand was geïmplodeerd, nog altijd honderdduizenden soldaten in West-Europa en Japan? Omdat met het verdwijnen van de sovjetdreiging de machtsvraag nog niet was verdwenen.

VOORBEELD VOOR SCHURKENSTATEN

Het verhaal van de NAVO-expansie is zopas beschreven door een insider, in Opening NATO’s Door van Ronald D. Asmus, gewezen onderminister van Buitenlandse Zaken van de vorige Amerikaanse president Bill Clinton. En al ontkent Asmus niet dat de argwaan tegenover Rusland een extra motief daarvoor aanleverde, ook in zijn exposé domineert wat Mearsheimer de ‘liberale’ retoriek van democratie en vrede noemt, een voor hem naïeve overtuiging. Diezelfde doctrine wil China omvormen tot een kapitalistisch-democratische en bijgevolg niet-expansieve, vreedzame staat. Mearsheimer gelooft er niks van: China zal zo rijk worden dat het zich een allermachtigst leger zal kunnen permitteren, en het zal dat ook inzetten wanneer het denkt dat dit nodig is om andere grootmachten op een afstand te houden.

De aanstaande oorlog tegen Irak past ook in dit schema van het ‘offensieve realisme’. De kennelijk dominante lijn in Washingtons buitenlandse politiek stuurt inderdaad aan op een haast imperiaal te noemen verbreding van de Amerikaanse hegemonie. Die beoogt een pax americana in een imperium dat de ambities van rivaliserende grootmachten moet temperen en dat bestaat uit gematigde, de democratie en de vrije markt genegen staten, die geen terroristische of andere bedreiging voor de VS vormen.

In dat imperium hoort ook de nu onstabiele regio van het Nabije Oosten en Centraal-Azië, waar het terrorisme is ontsproten. Daar beschikt de VS over traditionele bondgenoten en heeft ze inmiddels militair voet aan de grond gekregen in diverse ex-sovjetrepublieken. Irak ligt daar middenin, als een openlijke uitdager van de Amerikaanse hegemonieaanspraken. Dat land militair aanpakken en tot een democratische bondgenoot maken, zou al nuttig zijn als schrikbeeld tegenover andere balsturige landen, die Washington graag als ‘schurkenstaten’ aanduidt.

Zijn ‘realistische’ theorie maakt John Mearsheimer vandaag tot een openlijke tegenstander van een oorlog tegen Irak. Niet zozeer om redenen van ethiek of politiek, maar van efficiëntie: zo’n oorlog loopt niet goed af. Militair kan het allemaal best lukken, maar de imperialistische grondslag ervan is voor hem niet… realistisch genoeg. Een aanval kan alleen het averechtse effect hebben, omdat hij een groot deel van de bevolking in de regio tegen de VS zal opzetten. Een democratie stichten in Irak zal een werk van zeer lange adem zijn. En een begrip als ‘democratische dominantie’ berust hoe dan ook op niets anders dan een tegenspraak.

John Mearsheimer, ‘The tragedy of great power politics’, W.W. Norton & Company, New York û Londen, 571 blz., euro 20.

Ronald D. Asmus, ‘Opening NATO’s door. How the alliance remade itself for a new era’, Columbia University Press, New York, 404 blz., euro 37.

Marc Reynebeau

GROOTMACHTEN VOEREN OORLOG OMDAT ZE ZICH ALTIJD BEDREIGD VOELEN IN HUN OVERLEVEN.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content