Een literaire grootmeester en een visionair: Jorge Luis Borges in een nieuwe vertaling.

Jorge Luis Borges (1899-1986) is zonder enige twijfel een van de grootste schrijvers van de twintigste eeuw. Sommigen beweren dat hij niet veel meer is dan een esoterische puzzelaar met zin voor metafysica. Toch is hij wel degelijk een belangrijk denker, die al ijverig aan het deconstrueren was nog voor ze dat woord in Parijs hadden uitgevonden. Maar zijn verdienste is toch vooral literair. Zelf maakte Borges het onderscheid niet zo. Alvast op dat punt was hij visionair: de kruisbestuiving tussen het filosofische en literaire discours werd pas veel later geïnstitutionaliseerd. Maar goed, mijn stelling is dat van de verhalen van Borges genoten kan worden los van het onmetelijk rijke ideeëngoed die ze bij een zoveelste lezing blijken te bevatten. Robert Lemm denkt daar anders over. In zijn “De literator als filosoof” beweert hij dat je om iets van Borges te begrijpen, diens hele oeuvre moet kennen. Het alleen maar gelezen hebben, laat staan een deel ervan, volstaat volgens hem niet.

Er is ook zoiets als een begrip dat niet langs de filosofie hoeft te passeren. Je kunt een literair werk begrijpen door ervan te genieten. In het geval van Borges is er genoeg om van te genieten. Zijn beeldend vermogen is uniek. Hij slaagt er als geen ander in de moeilijkst te verwoorden ideeën op een bevattelijke wijze te veraanschouwelijken. De manier waarop hij in “De bibliotheek van Babel” oneindigheid suggereert, is weergaloos. Je zou op basis van deze beeldende kracht Borges de vulgariserende filosoof par excellence kunnen noemen.

EEN KRANKZINNIG BOUWWERK

Borges’ schrijfstijl is al even bijzonder. Zijn verhalen zijn altijd erg gecomprimeerd, waardoor de indruk ontstaat dat zijn taal franjeloos, sec, zuinig is. Maar dat is bij nader inzien niet zo. Borges blijft in zijn proza de poëet die hij ook is. In “Wereldschandkroniek” bijvoorbeeld, wordt een auto beschreven als “een voorlijke automobiel die iets had van het onwettige kind van een gondel”, en in “De dood en het kompas”, een van de “Fantastische verhalen”, heeft hij het over een redacteur van de Yidische Zaitung: “Hij was bijziend, atheïstisch en erg verlegen.” In “Geschiedenis van de krijger en de krijgsgevangen vrouw” zijn iemands ogen “van dat lusteloze blauw dat de Engelsen grijs noemen”. Het zijn maar drie willekeurige voorbeelden.

Borges’ poëzie is zeker niet romantisch. Ze ontstaat niet uit tedere gevoelens (Borges blijft opvallend aseksueel), maar uit angst en ontzag voor schrikwekkende dimensies en moeilijk te verteren inzichten. Het is een robuuste en zeker geen wufte poëzie, die hem kwalitatief op dezelfde eenzame hoogte brengt als een Valéry Larbaud – of bij ons de betere Maurice Gilliams – maar inhoudelijk toch vooral van een Nabokov. Hoewel die laatste zei geen al te hoge pet op te hebben van Borges, heeft hij toch duidelijk veel van de Argentijnse meester opgestoken.

Dat brengt ons op een tweede reden om dringend de verhalen van Borges te lezen. Ze slepen je mee op intellectueel avontuur. Neem “De onsterfelijke”. De gedachte dat onsterfelijkheid niet iets is om naar uit te kijken, komt wel vaker voor. Maar vaak blijft het bij een bewering. Nooit zag ik een treffender en overtuigender en vooral beeldender argumentatie om die bewering te staven dan bij Borges. Hij gebruikt er een metafoor uit de wereld van de architectuur voor: de onsterfelijkheid is een knettergek, eindeloos bouwwerk, dat door onsterfelijken uit pure verveling is neergezet en dat alleen tot krankzinnigheid kan leiden, en tot een mateloos heimwee naar het tranendal dat men zo verwachtingsvol komt te verlaten.

Borges strooit in hetzelfde verhaal en passant met gulle hand zijn wijsheden rond over enkele andere kwesties. Zo heeft hij het over het wezen van de poëzie en haar relatie tot de waarheid – het is een cruciale passage om te begrijpen en aan te voelen wat denker Borges met zijn literatuur beoogt: “Dergelijke [feitelijke] anomalieën verontrustten me; andere, van esthetische orde, stonden me toe de waarheid te ontdekken.” Een echo van deze gedachte doet zich in de al aangehaalde “Geschiedenis van de krijger…” voor – het gaat daar over een gissing: “is ze als feit niet waar, dan zal ze het als symbool zijn”.

IMPROVISATIE VAN ENGELEN

Het esthetische is de beste en misschien wel de enige weg om bepaalde ultieme waarheden aan de man te brengen. In “Tlön, Uqbar, Orbis Tertius”, een van Borges’ belangrijkste en het vaakst in geleerde beschouwingen geanalyseerde verhalen, heet het: “Er is een overvloed aan systemen die weliswaar ongeloofwaardig zijn, maar aangenaam van architectuur of opzienbarend van aard. De metafysici van Tlön zijn niet uit op waarheid en zelfs niet op waarschijnlijkheid: zij zijn uit op verbazing. Zij beschouwen de metafysica als een tak van de fantastische literatuur. Zij weten dat een systeem niets anders is dan het ondergeschikt maken van alle aspecten van het universum aan één willekeurig daarvan.”

Het is een citaat dat mij Borges erg goed doet vinden. Er verschijnen jaarlijks honderden exegeses van Borges’ werk, het zou aanmatigend zijn het hier in dit korte bestek te duiden. Grosso modo zoekt Borges in zijn verhalen naar antwoorden op de vragen naar de relaties tussen het lot ( “wat de naam is die wij geven aan de oneindige, onophoudelijke werking van duizenden onderling verweven oorzaken” – aldus Borges in “Wereldschandkroniek”) en individuele vrijheid. Tussen de begrenzing in tijd en ruimte die eigen is aan het individuele en de oneindigheid, tussen waarheid en verzinsel, tussen chaos en orde – waarbij “orde” nooit meer is dan “een roekeloze of verdorven improvisatie van gebrekkige engelen” ( “Drie versies van Judas”).

Het thema van chaos en orde is in elk geval cruciaal. Herhaaldelijk toont Borges aan dat orde, als ze wordt doorgedreven (en daartoe is ze uit zichzelf waarschijnlijk altijd geneigd), terugkeert naar haar chaotische origine. “De bibliotheek van Babel” illustreert dit beginsel wellicht het best.

Borges moet zonder meer als een visionair worden beschouwd (hij had er, tegen het eind van zijn leven blind zijnde, alvast het homerische attribuut van). Je zou onder meer kunnen verdedigen dat hij in die enkele cruciale verhalen, die hij in de jaren veertig schreef, de grote lijnen van onze huidige postmoderne bestaansconditie heeft uitgezet. Je zou bijvoorbeeld in een verhaal als “De bibliotheek van Babel” een voorafspiegeling kunnen zien van de existentiële impact van zoiets als het Internet: alle informatie ligt voor het grijpen, en precies daardoor is niets nog inzichtelijk of het weten waard. Onderscheidingscriteria ontbreken immers (evenals de autoriteit die nodig is om de effectiviteit ervan te garanderen), waardoor de totale gelijkheid van het massaal aangeboden materiaal tot onverschilligheid en waanzin leidt. Zonder betekenishiërarchie is er geen interesse, en ook geen zin.

HERMETISCH

De derde eigenschap die Borges incontournable maakt, is dat zijn werk zich expliciet inschakelt in de hele westerse literatuur en filosofie, van Plato tot Heidegger. Dit is het punt waarop het boek van Lemm – evenals talloze andere studies – erg dienstig wordt. Borges is immers nogal hermetisch, hij speelt met bronnen, fictieve boeken, fictieve auteurs, fictieve vertalers van reële auteurs enzovoort. Volgens Lemm moet je al deze spelletjes doorgronden om iets van Borges te snappen, maar je kunt je net zo goed door een of ander onderdeel intellectueel en esthetisch aangesproken weten.

Neem bijvoorbeeld “logisch denker”, “avonturier” en “gokker” Lönnrot in het verhaal “De dood en het kompas”. Hij antwoordt op een veronderstelling van commissaris Treviranus aangaande de moord op rabi Yarmolinsky het volgende: “Dat is mogelijk, maar niet interessant. U zult antwoorden dat de werkelijkheid niet de minste verplichting heeft interessant te zijn. Mijn antwoord zal zijn dat de werkelijkheid het kan stellen zonder die verplichting, maar hypotheses niet.” Wel, we moeten alvast niet de hele westerse filosofie hebben doorgenomen om van dit doordenkertje te genieten. En het is heus niet het enige in deze verhalen. Overigens is ook dit citaat een echo van die over de anomalieën en die over de gissing hierboven.

Borges’ hyperbolische hypotheses, van het type: “stel, je hebt een oneindige bibliotheek met alle mogelijke boeken, wat dan?”, zijn uitingen van een wat gechargeerde retoriek, maar de poëzie en de beeldende kracht, de ironie, de eruditie, het zeer sympathiek-hautaine, “het op complexe wijze eigenzinnige” maken deze verhalen zeer genietbaar. En dat is natuurlijk een zwaar understatement; dit is gewoon van het allerbeste wat in de literatuur te krijgen is.

Borges lezen, dus! Voor wie dat niet in het Spaans kan, is er nu, meer dan dertig jaar na de eerste, een nieuwe Nederlandse vertaling op de markt. In dit eerste deel van vier, die samen niet het verzameld werk zullen vormen maar dan toch een representatieve doorsnede ervan, zijn de vertalingen opgenomen van “Historia Universal de la Infamia” (Wereldschandkroniek, 1935), “Ficciones” (Fantastische verhalen, 1944) en “El Aleph” (De Aleph, 1949). Deze nieuwe uitgave verdient al krediet omdat ze de verwarring ongedaan maakt die door de eigenaardige samenstelling van de vorige vertalingen ( “De Aleph” en “De Zahir”, beide door Annie Sillevis) is ontstaan. Om een onduidelijke reden week De Bezige Bij in 1964 af van de titels en samenstellingen van de originelen. Het gevolg is wel dat in ons taalgebied voortaan twee, onderling zeer verschillende, versies van de “De Aleph” genaamde verhalenbundel bestaan.

De nieuwe vertaling (door Barber van de Pol) introduceert een beter leesbare Borges. Al zijn er wel enkele tekortkomingen die wijzen op een haastige tekstbezorging. Dit zijn echter accidentele mankementen die ongetwijfeld worden weggewerkt in een volgende druk. Die zal er gezien Borges’ eeuwigheidswaarde zeker komen. Een meer structurele hinderpaal is dat dit boek onbegrijpelijk duur is. De redenering was waarschijnlijk dat het in de plaats komt van drie andere boeken. Mocht het nu nog een weergaloos mooie uitgave zijn geweest, het had 2500 frank mogen kosten. Maar de sjofele wikkel, de magere typografie en de banale kwaliteit van het papier zijn dat allerminst.

Jorge Luis Borges, “De Aleph en andere verhalen” (deel een van “Werken in vier delen”), Amsterdam, De Bezige Bij, 433 blz., 2500 fr.

Pascal Cornet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content