Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

De nieuwe eeuw is nog maar begonnen of het liefdevolle terugblikken op de meest typerende stijl van de twintigste eeuw slaat in volle hevigheid toe. De Londense expo ‘Art Deco 1910-1939’ schiet in de roos.

‘Art Deco 1910-1939’ tot 20.7 in het Victoria & Albert Museum, Cromwell Road, South Kensington, Londen SW7 2RL. Elke dag open van 10 tot 17 u. 45. Nocturnes: elke woensdag, en elke laatste vrijdag van de maand tot 22 u.

Website: www.vam.ac.uk/ I.s.m. Eurostar-hogesnelheidstrein Brussel Zuid û Londen Waterloo Station.

Du Yuesheng, koning van de onderwereld in Shanghai, had zijn favoriete residentie laten verfraaien in art deco. In december 1927 verliet hij de nederige stulp en maakte zijn opwachting op een huwelijksbanket in de balzaal van het Majestic Hotel. Daar feliciteerde hij de nationalistische leider Tsjang Kai-sjek en zijn bruid, Soong May-Ling. Het was niet het moment om het te hebben over prostitutie, drugs en afpersing, Du’s zwarte kantjes. Met Tsjang Kai-sjek sprak hij over het bonafide zakenleven en het reilen en zeilen in de gemeenteraad van de Franse Concessie in Shanghai, waarin Du zitting had. De kersverse mevrouw Tsjang, opgevoed in Amerika en vlekkeloos Engels sprekend, charmeerde hij met roddel uit Hollywood en weetjes over de nieuwste creaties van de Parijse art-decojuweliers Cartier, Fouquet en Boucheron. Wist hij veel waarom Soong May-Ling hem ineens koud de rug toekeerde. In het slangengevecht om de positie van meest modieuze vrouw van China, had haar rivale Koo Huillan net gescoord. De vrouw van de minister van Buitenlandse Zaken reed over alle tongen met haar oogverblindend halssnoer uit saffier en diamant, de trots van het huis Boucheron.

Terwijl China in chaos verkeerde en Tsjang Kai-sjek niet klaar geraakte met de communisten van Mao Tse-tung, de warlords uit het noorden en het Japanse expansionisme, boerde Shanghai als nooit tevoren. De havenstad, in handen van het wereldwijde zakenleven, werd bestuurd door Britten, Amerikanen en Fransen, en vormde een machtige attractiepool voor de Chinese en buitenlandse elite. Die onderscheidde zich van het klootjesvolk door een mengelmoes van trendy stijlen waarop pas in de jaren zestig voor het eerst de verzamelnaam art deco uitgeprobeerd werd. Wat wil dan voor dit gat gevangen zijn? Tussen 1910 en 1939 lieten de modebewuste kapitalisten aller landen voor hun vermaak gebouwen, interieurs, meubels, transportmiddelen, gebruiksvoorwerpen, kleren, boekbanden en affiches ontwerpen in de eclectische stijl die het beste van de traditie, van het inheemse en het individuele vakmanschap verbond met het lichtst verteerbare van het moderne en met de industriële productie. Zolang het maar decoratief dus verleidelijk was, vervaardigd in zeldzame (haaienhuid) of nieuwe (bakeliet) materialen, en een wervend karakter had. In zekere zin was art deco het verwende broertje van het modernisme. Evenals broerlief geneigd om vormen te versimpelen, te verstrakken en te geometriseren, nam het evenwel geen genoegen met een rationeel en strikt functioneel programma. Het wou behagen, persoonlijk aanspreken en tot consumptie aanzetten.

SHANGHAI EXPRESS

Art deco was een waarlijk globale stijl, de wereld rond gedragen door de wind van commercie en kapitalisme. Hij drong door tot in Oost-Azië, India, Latijns-Amerika, Australië en Zuid-Afrika en putte ook inspiratie uit het erfgoed van de diverse culturen waar hij zich verspreidde. Een parfum van exotisme vergezelde hem overal. Hollywood spinde er goed garen bij. De in Californië geboren Chinese actrice Anna May Wong bezorgde Josef von Sternbergs film Shanghai Express (1932) net die zweem van geloofwaardigheid om het publiek, vertrouwd met het beeld van een gevaarvol China vol kerels van het slag als Du Yuesheng, op zijn wenken te bedienen. Regisseur Cecil B. De Mille, specialist in historische drama’s, importeerde Franse art-deco-ontwerpers om voor fantasierijke sets en kostuums te zorgen. Voor The Affairs of Anatol (1921) deed hij een beroep op Paul Iribe, een herschoold oudgediende van de art-nouveaustijl en een groot Ballets Russes-fanaat. Maar het was een Amerikaanse art director, Cedric Gibbons, met wie De Mille voor productiehuis Metro-Goldwyn-Mayer een aantal films opzette waarin art-decodecors een veranderde, opener kijk op seks en moraal markeren. In Dynamite (1929) opereert de ‘femme fatale’ in een badkamer van zwart marmer met een bad uit transparant glas en vergulde guirlandes. Nieuwe stijl, nieuwe kleren. Met de garçonnelook schoven vrouwen weer iets verder weg van het bekende rollenpatroon.

Wuft en werelds als de pest, verrijkten de art-decowolkenkrabbers de New Yorkse skyline door hun originaliteit en sierlijkheid, waarbij enkele van de mooiste voorbeelden doen denken aan kathedralen – William van Alens Chrysler Building en de National Radiator Building van Raymond Hood. Hier en daar ter wereld werden echter ook religieuzen aangesproken. Zo werd architect Gajanan Baboorao Mhatre in India belast met de restyling van tempels in Bombay en een klooster in Banganaga, Walkeshwar. Voor kloosteroverste Swamiji ontwierp hij een slaapkamer, afgewerkt in houtpanelen met horizontaal lopende chroomstroken. Voor de betonnen toegangspoort inspireerde hij zich op de boeddhistische stoepa in Sanchi, en zijn gestroomlijnde fontein leek zo uit een Hollywoodset geplukt.

Van een op snelheid, sport en spelen verkikkerde tijd, getuigen tot vandaag de art-decostadions, -casino’s, -cinema’s en -garages. In de showroom van Albert Laprades Garage Marboeuf in Parijs stonden de automobielen naast elkaar over vijf open etages op zigzaggende balkons, gericht naar een reusachtig raam aan de straatkant. Het vloerpatroon op de begane grond hernam het dynamische ritme van de zigzag.

De sierobjecten van Süe et Mare, Jacques-Emile Ruhlman en René Lalique worden terecht gerekend tot het fijnste wat de high style art deco in dienst van de luxe-industrie geproduceerd heeft. Maar vanaf de beurscrash van 1929 in Wall Street, toen de markt voor luxegoederen op zijn gat viel, zijn er, vooral in Amerika, onvergetelijke voorwerpen voor dagelijks gebruik gecreëerd die tot vandaag de harten van verzamelaars sneller doen slaan. Alleen puristen weigeren er het label art deco aan te verlenen, en hebben het uitsluitend over Streamline. Hoe dan ook, op menig favorietenlijstje van designfreaks prijkt de Electrolux vacuum cleaner, model 30 uit 1937 van Lurelle Guild, de stofzuiger uit verchroomd staal die eruitziet als een gestroomlijnde passagierstrein. Het piepkleine Patriot-radiobakje van Norman Bell Geddes met z’n lineaire motieven. Walter Dorwin Teagues reusachtige Nocturne radio, model 1186, een ronde houten schijf op poten, als om radiosignalen uit de hele kosmos in de huiskamer te ontvangen. De Waterwitch buitenboordmotor in staal, aluminium en rubber van John R. Morgan (1936), even bevallig als een sculptuur van Panamarenko en wél in staat om te functioneren.

DE WURLITZER JUKEBOX

De centrale icoon, doorgedrongen tot de breedste lagen van de wereldbevolking, symbool van het moderne en inmiddels ook van de nostalgie van de twintigste eeuw, was de Wurlitzer jukebox die in de jaren dertig zijn opmars maakte. Het absolute succesnummer was de Wurlitzer Model 1015, ontworpen door Paul Fuller. Hij werd weliswaar pas in 1946 op de markt gebracht, maar is dan ook ‘misschien een van de meest sensuele en inschikkelijke nazaten van de Franse art deco’, schrijft Jonathan H. Woodman in From Pattern to Abstraction. ‘Fullers 17 jukeboxontwerpen (1935-48), met hun helder gekleurde elementen van plastic, geometrische rasters, verchroomde versierselen en dramatische verlichting, speelden een sleutelrol in het succes van Wurlitzer’.

De makers van de wijd en zijd geprezen tentoonstelling Art Deco 1910-1939 in Londens Victoria & Albert Museum (te zien tot 20.7) hebben toch nogal wat puristen geschokt. Niet zozeer omdat ze de industriële ‘Streamline’ productie als volwaardige art deco opgenomen hebben. Maar vooral omdat ze het onderscheid tussen high en low art zouden hebben weggewist, terwijl ze eigenlijk slechts wilden aantonen dat de invloed van de ‘schone’ op de ’toegepaste’ kunsten reëel was. Natuurlijk komt het kubisme dan niet langer naar voren als een zuiver modernistische, ‘hoge’ stijlrichting, maar als een onrein vormenrepertoire waar kunstenaars en designers naar believen uit konden putten. Toen de curatoren Tim en Charlotte Benton en Ghislaine Wood een sculptuur van Constantin Brancusi uit de collectie van het Centre Pompidou in Parijs wilden ontlenen, werd hen dat geweigerd omdat het werk niet op een tentoonstelling van design zou thuishoren.

Nu is dat onderscheid lang niet altijd zo makkelijk te maken. Kunstenares Sonia Delaunay gebruikte haar veelkleurig geometrische ontwerpen niet alleen voor schilderijen, maar ook voor lampenkappen, stoffen en kleren, en voor boekillustraties. Op de voor de doorbraak van art deco cruciale Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes, in 1925 aan de boorden van de Seine in Parijs, had Sonia Delaunay haar Boutique Simultanée geïnstalleerd, uitsluitend gericht op de moderne vrouw van de jaren twintig. Op de defilés tijdens de tentoonstelling droegen de mannequins klokhoeden, korte rokken en jasjes van Delaunay. Behalve bij avant-gardekunstenaars en -ontwerpers vonden ze ook gretig aftrek in de filmwereld. Actrice Gloria Swanson kocht de ‘Boutique Simultanée’ bijna leeg. Aansluitend bezocht ze in het variététheater aan de Champs Elysées de openingsvoorstelling van de prikkelend exotische Revue Nègre met dans van Joséphine Baker en muziek van Sidney Bechet.

Van eind april tot eind oktober 1925 vonden zestien miljoen mensen de weg naar de internationale tentoonstelling. Voor de gelegenheid was de Eiffeltoren gedecoreerd met tweehonderdduizend gekleurde lampjes, samen het woord Citroën vormend. Een promotiestunt van de automobielfabrikant van die naam. De verwachtingen werden helemaal ingelost: de Franse smaak werd bevestigd als standaard op de markt van luxegoederen. De grootste concurrent, Duitsland, was te laat uitgenodigd en liet het afweten. De Britten kwamen erg conservatief voor de dag, en de Amerikanen, die vonden dat ze met ‘modern design’ niets uit te staan hadden, stuurden hun kat. België hield het bij een bescheiden ‘section Belge’ waar warm en koud tegelijk geblazen werd. Oerklassieke meubels door de Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders Coene naast avant-garde meubilair van Huib Hoste, Marcel Baugniet en Victor Servranckx.

Waarom het Belgische aandeel in de art-decosaga nu ook op de Londense expo nagenoeg onbestaande is (op het Gioconda-theeservies in zilver en ivoor van Philippe Wolfers na), verklaren de tentoonstellingsmakers niet op bevredigende wijze: drie jaar geleden zou ons land al ruim aan bod gekomen zijn tijdens de Art Nouveau-expo – eveneens in het Victoria & Albert Museum. En bovendien past België niet in het verhaal wat Benton en Wood wilden vertellen. Wie in 1989 Marc Lambrechts’ tentoonstelling Art Deco in Europa zag in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten – een schitterend art-decogebouw van Victor Horta – kan een heel ander verhaal vertellen.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content