Te midden van de Vlaams-nationalistische golf klinkt weer een oud refrein over Vlaanderen als wingewest van Frankrijk. Nieuw is het echt niet. Al in de 19e eeuw fulmineerden Vlaamse bewegers over een koloniaal bewind door Parijs en zijn francofone handlangers in België. Elders vielen dergelijke geluiden ook te horen. Waalse woordvoerders voelden zich op hun beurt belaagd door Vlaamse en Brusselse kolonisatoren. Tot op vandaag worden de (post)kolonialismetheorieën te pas en te onpas ingezet voor het verklaren van tal van onderdrukkingsmechanismen en het verzet daartegen.
Eén ding is zeker: kwesties als de Franse greep op Fortis en Dexia, de bijna-monopoliepositie van het in 2005 volledig door Suez overgenomen Electrabel en onlangs de infiltratie van Luminus door Electricité de France doen pertinente vragen rijzen. In het land van Colbert is de staat nog steeds nauw vervlochten met het bedrijfsleven en voert hij een bijwijlen efficiënt nationaal economisch beleid. Vooral in Vlaanderen steekt echter al het loutere feit dat banken en energie van bij ons in het bezit van de zuiderbuur zijn. Oude vijandbeelden komen zo gemakkelijk weer tot leven. Bij al dat protest horen we echter niets over het ontbreken van een andere valabele kandidaat voor de overname van een financiële instelling die de Belgische regering, inclusief de vorige premier die van gebrek aan Vlaamse bewogenheid niet te verdenken viel, zo snel mogelijk kwijt wilde. Evenmin een woord over het uitblijven van grote niet-Franse energieondernemingen. Het doet denken aan de Vlaamsgezinde verontwaardiging over de exploitatie door Brusselse, Waalse en Franse ondernemingen van de Kempische steenkoolmijnen na de Eerste Wereldoorlog. Daarvoor hadden zich nochtans nauwelijks investeerders van het eigen volk aangediend.
De zorgen over onze financiën en energiefactuur zijn terecht, maar er is meer aan de hand: economisch nationalisme ontmoet economisch nationalisme. Precies wegens een nog niet weggestorven verleden vormt het wingewestidee niet het ideale thema voor een rationele discussie. Indicatief daarvoor is dat de economisch nationalisten niet definiëren wat ze met die term bedoelen. Gaat het om de omvang van buitenlandse investeringen in eigen land? Onze economie draait voor de helft op ondernemingen van buitenlandse origine. Zowel de Belgische als Vlaamse overheden moedigen de komst van externe investeerders in deze kleine en open markt sterk aan. Of gaat het om wie investeert? Frankrijk is op dat vlak een belangrijke speler bij ons, maar doet onder voor Nederland. Traditioneel neemt geen Vlaamse vendelzwaaier daar aanstoot aan. Over de bedenkelijke rol van Nederland bij de afhandeling van het Fortisdebacle blijft het even oorverdovend stil. Evenmin brult één Vlaamse leeuw over de Deense hoofdaandeelhouder van De Post. Dat dit bedrijf eveneens een basisvoorziening verzorgt en vier keer zoveel werknemers telt als Electrabel verandert daar niets aan. Noordse broedervolkeren, weet u wel. Over de dollarstromen die de industrie in Vlaanderen uit de startblokken hebben geholpen en het mee zijn economische overwicht in België hebben bezorgd, viel evenmin Vlaams gezeur te vernemen.
In andere gevallen echter weigert de nationalist om economie te zien in termen van geld dat de weg naar meer geld zoekt door bijvoorbeeld te beleggen op die plek ergens op de globe waar dat lonend lijkt. Waar protest van verschillende kanten weerklinkt tegen monopolisten die de belangen van de consument schaden, wordt de nationalist pas goed wakker als hij merkt dat het gaat om ‘volksvreemde’ kapitalisten. Het lijkt vooral op een vlag aan te komen, slechts in tweede orde op de markt en haar organisatie. Het ene grote doel van de Vlaamse natievorming kleurt al de nationalistische analyses, die van een ondoorzichtige sociale zekerheid tot die van het investeringsbeleid. Als een Grande Nation haar politiek-economische tentakels uitspreidt, duikt niets beters op dan de idee voor een energiemaatschappij in geel en zwart maar zonder energie.
Olivier Boehme (35) is historicus.
door Olivier Boehme