Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Op 6 mei is het een jaar geleden dat Pim Fortuyn werd vermoord. Columnist Jan Blokker kijkt in lichte verbijstering achterom.

Jan Blokker, ‘De afrekening’, De Harmonie, Amsterdam, 176 blz., euro 12,50.

Columnisten? ‘Praatjesmakers zijn het. Meninkjesverkopers, dominees, theetantes. Een column schrijven, kan tegenwoordig iedereen, lees de krant er maar op na.’ Jan Blokker heeft recht van spreken. Er zijn maar weinig mensen die zo’n duidelijke stempel op de Nederlandse journalistiek hebben gedrukt als hij: Blokker werkte mee aan baanbrekende televisieprogramma’s als Zo is het toevallig ook nog eens een keer, bekleedde leidinggevende posities bij onder andere de VPRO, maar dankt zijn faam toch vooral aan de columns die hij nu al bijna veertig jaar schrijft voor de Volkskrant. Vorige week nog werd hij onderscheiden met de Gouden Ganzenveer 2003 voor ‘zijn belangrijke bijdragen aan de Nederlandse cultuur’.

Tegendraads was Blokker altijd al, zoals blijkt uit de titels die hij zijn verzamelbundels meegaf: Ben ik eigenlijk wel links genoeg? (1974), Is m’n haar eigenlijk al weer kort genoeg? (1982), Ben ik eigenlijk wel paars genoeg? (1998) Op zijn oude dag – Blokker is inmiddels 75 – denkt hij niet aan ontwapenen. Zijn columns over het tijdperk-Fortuyn (nu gebundeld in De afrekening) lijken geschreven in één grote woedeaanval, zo nu en dan overgaand in een lachstuip.

‘Het lachen vergaat je natuurlijk nooit helemaal. Als ik het heel erg zou menen, klom ik wel op een zeepkist of pakte ik een mitrailleur. Terwijl ik gewoon twee dagen lang alle onzin langs me heen laat gaan en vervolgens achter de machine ga zitten om een stukje te tikken dat dan zo gestileerd is dat je eigenlijk al niet meer van echte vertoorndheid kunt spreken. Maar het is waar: ik vond het een behoorlijk griezelige periode. Ik was ineens lid van een stam – de Nederlanders – die alle gevoel voor verhoudingen had verloren. Huilend achter de lijkwagen van een patjepeeër aan. Knuffelbeesten, handgeschreven gedichten, waxinelichtjes, condoleanceregisters. Het leek wel alsof niet alleen Fortuyn, maar met terugwerkende kracht ook John F. Kennedy, Lady Di en Herman Brood andermaal uit ons midden waren gerukt. Ik had nooit vermoed dat er zoveel necrofilie kon bestaan. Het was niet alleen stuitend, maar ook een beetje angstaanjagend.’

Zijn ergernis, zegt hij, gold niet zozeer Fortuyn (‘ik heb in de loop der jaren wel meer malloten zien langskomen’), maar ‘de onmetelijke lafheid’ van Nederlandse intellectuelen die Professor Pim aan hun boezem drukten. ‘Ze hadden niet zien aankomen dat in dit volk zoveel griezelige sentimenten leefden. En dus zijn ze verklaringen gaan zoeken die er altijd op neerkwamen dat Fortuyn eigenlijk een soort genie was, de grote magiër die Nederland de weg wijst. Terwijl dat gedachtegoed van Fortuyn, zoals het is gaan heten, in werkelijkheid natuurlijk niets voorstelde. Fortuyn was gewoon een rare, dweilerige nicht, met van her en der geplukte meninkjes die hij in tamelijk onleesbare stukjes in het weekblad Elsevier plaatste. Maar ineens ging iedereen roepen: die kale, dié ziet het!’

‘Het probleem is natuurlijk dat mensen in de journalistiek en in de politiek vaak zo ontzettend bang zijn voor hun hachje. Ze zijn doodsbenauwd om de boot te missen of de tijdgeest niet te verstaan. Hun grote angst is dat ze een ouwe zak gevonden zouden worden en uiteindelijk afgevoerd naar de vuilnisbelt van de geschiedenis. Dat merk je ook aan dat weerzinwekkende, bijna vernederende geflirt met alles wat jonger is dan vijftien en liefst ook nog dom. Ik heb me vreselijk geërgerd aan het standpunt van iemand als Freek de Jonge bijvoorbeeld. Die begon meteen na de moord op Fortuyn te roepen: “Wij hebben het allemaal verkeerd gedaan, ik dacht ook dat ik beter was dan een ander, ik was elitair en dus fout!” Hij bedoelde dat niet als grap, hij was bloedserieus. Eén en al boetekleed. “Veroordeel mij!” Mensen die zichzelf altijd geëtiketteerd hadden als progressief of links bleken ontzettend makkelijk weg te blazen te zijn.’

DE NIEUWE DUCE

Van het verwijt dat de pers Pim Fortuyn ‘demoniseerde’, heeft Jan Blokker zich nooit veel aangetrokken. Op 30 januari 2002 al schreef hij dat Fortuyn op weg was ‘de Mussolini van de 21e eeuw’ te worden. ‘Ze hebben wel wat van elkaar weg, die twee: allebei intellectuelen, allebei links begonnen, allebei behept met een theatraal talent, allebei afkerig van de gevestigde politiek en allebei dol op een beweging.’

Een jaar na de moord op Fortuyn ziet hij geen aanleiding om op die analyse terug te komen. ‘Ik weet het wel: het is natuurlijk héél verkeerde ouwelulligheid om het nog over de Tweede Wereldoorlog te hebben – alsof de dingen die toen gebeurden zich niet voortdurend herhalen en tot waakzaamheid nopen! Er kan voor mij geen twijfel over bestaan dat Fortuyn niet alleen met Mussolini, maar ook met Jean-Marie Le Pen, Filip Dewinter en Jörg Haider te vergelijken was. Ere wie ere toekomt. Uit dat gedachtegoed van hem hebben zijn aanhangers maar één ding onthouden: het is in Nederland een te volle boel geworden en dus moeten die vreemdelingen eruit.’

Dat meer dan anderhalf miljoen Nederlanders op de Lijst Pim Fortuyn hebben gestemd, maakte op Blokker niet echt indruk: ‘Een andere keer kopen meer dan anderhalf miljoen mensen allemaal tegelijk de nieuwe Donna Tartt, of ze kijken allemaal tegelijk naar Big Brother, of ze reizen op 20 december allemaal tegelijk naar de wintersport, of ze dragen allemaal tegelijk een antracietgrijze jurk of een antracietgrijs pak met krijtstrepen – en dat betekent op zichzelf toch ook weinig?’ (Column van 30 december 2002)

Twijfelt hij dus aan het theorema dat de kiezer altijd gelijk heeft? ‘Je kunt het ook omdraaien en zeggen: waar de democratie het meeste last van heeft, zijn de kiezers. Als 1,6 miljoen randdebielen zonder ook maar één letter van de man te hebben gelezen, besluiten dat Fortuyn een genie is, gaat dat toch een beetje in tegen mijn elitaire opvatting van democratie. De 44 miljoen rotmoffen die in 1933 Adolf Hitler aan de macht brachten, waren kiezers. Politici zeggen na een verkiezingsnederlaag altijd dat het aan de omstandigheden lag of dat de aardstralen verkeerd liepen, terwijl het natuurlijk veel simpeler is: de kiezer heeft ongelijk, tenzij hij op de goede partij stemt. Misschien moesten we maar een kiesexamen invoeren. Van allochtonen eisen we toch ook dat ze een inburgeringscursus volgen? Turken, Marokkanen of Ghanezen die hier willen wonen, moeten – terecht overigens – Nederlands leren. Dan mogen we van nieuwe kiezers toch vragen dat ze niet alleen een liedje kunnen zingen, maar bijvoorbeeld ook weten wat de hoofdstad van Nederland is?’

Zoveel is duidelijk: Blokker is overtuigd van de fundamentele slechtheid van de medemens. Zou dat te maken kunnen hebben met de erfenis van Calvijn? ‘Ik denk dat je het anders moet zeggen: ik geloof niét in de goedheid van de mens en al helemaal niet in de maakbaarheid van de samenleving. Diep in mijn hart ben ik waarschijnlijk toch veeleer een liberaal dan een socialist. En ik geloof inderdaad dat je als mens altijd makkelijker op het spoor van rottigheid en slechtigheid wordt gezet dan op dat van Albert Schweitzer die in Lambarané de arme nikkertjes ging helpen met verkeerde injectiespuiten. Op de bodem van alles ligt bij mij een hele fundamentele scepsis. En die heeft, denk ik, te maken met mijn geboortejaar.’

DE DANS ONTSPRONGEN

Jan Blokker is – net als Harry Mulisch en Henk Hofland – van 1927. ‘Een heel eigenaardig jaar om geboren te zijn. Ik was twaalf toen de oorlog uitbrak en dertien toen Nederland onder de voet werd gelopen. Mijn puberteit valt dus totaal samen met de oorlog en ik was net te jong, zo heb ik later gereconstrueerd, om risico te lopen. Te jong om naar Duitsland te trekken of om in het verzet te gaan, maar ook net oud en slim genoeg om te weten wat er gebeurde en te zien dat het een behoorlijk zootje was in de wereld. Hoe zou het gelopen zijn als ik twee jaar ouder was geweest? Wie zal zeggen of ik me dan niet net als de dichter Hans Andreus, met wie ik op dezelfde school zat, gemeld had voor de Waffen SS bij zo’n winkel met lekker geile affiches en van die prachtige laarzen? Je zult toch met je vader en je moeder in een treurige straat in Amsterdam West wonen en dan plotseling naar Rusland kunnen vertrekken… Dat is toch fantastisch? Ik ben de dans ontsprongen omdat ik nooit echt voor een existentiële keuze heb gestaan. Maar van de eigenaardige toevalligheden die om de absolute begrippen goed en fout hangen, was ik me al zeer vroeg bewust.’

Hij hoort het niet graag, maar Blokker geldt als het geweten van de Nederlandse journalistiek. In De afrekening beschrijft hij hoe hij het voorbije jaar met gekromde tenen naar de verkiezingscampagnes op de televisie heeft gekeken: ‘Iedereen houdt het gezellig, iedereen hurkt mee, iedereen heeft zijn jasje uitgedaan en een roze trui aangetrokken. Politiek begrijpen de mensen toch niet, dus maar een spelletje. Plus twee keiharde interviewers, die niet nieuwsgierig zijn, want ze weten alles al, en die alleen maar quizvragen stellen. Soms vraag je je wel eens af wie de ergsten zijn: de lijsttrekkers of de journalisten.’

De journalistiek, zegt hij, wordt met de dag ordinairder. ‘Het is begonnen bij de televisie, waar allerlei types naartoe getrokken zijn die zich voordoen als journalist, terwijl ze in feite uit zijn op pret en lol, en maar één ding willen: scoren. Zo’n Jan Mulder bijvoorbeeld bij Barend & Van Dorp (een populaire talkshow op de commerciële zender RTL 4 – nvdr.). Dat is toch echt een dweil van een man. Heeft zich zijn leven lang al op de bagagedrager van een ander naar de roem laten rijden – op die van Johan Cruijff bij Ajax, die van Remco Campert in de Volkskrant, en nu Barend en Van Dorp bij de televisie.’

‘Journalistiek is een bezigheid geworden die de naam niet meer verdient, als je er tenminste nog mag van uitgaan dat een journalist iemand is die zoveel mogelijk feiten verzamelt en daar liefst zo weinig mogelijk meningen aan toevoegt. Wie heeft ooit durven beweren dat Nederland geen boulevardpers kende? Je zou verwachten dat bijvoorbeeld de Volkskrant of NRC Handelsblad een televisieprogramma als Idols (de Nederlandse tegenhanger van Idool 2003 op VTM – nvdr.) met enige distantie beschrijven. Maar nee, ze sturen een verslaggever, die meegaat in de hype en de onzin. Het wordt gebracht op dezelfde manier als Ajax-Feyenoord.’

KRASSE KNARREN

Is hij niet bang dat hij en zijn collega Hofland straks eindigen als Waldorf & Statler, de twee krasse knarren in de Muppet Show? ‘Ik ga ervan uit dat, als ik echt wartaal begin uit te slaan, iemand toch het erbarmen zal hebben om te zeggen: ouwe, hou ermee op. Voorlopig troost ik mij met de gedachte dat ik nog niet door de stormvloed ben weggeblazen. Er zijn bijna geen columnisten meer die vanuit een journalistieke invalshoek schrijven. Ik heb zelfs nog geen epigonen – wat eigenlijk wel jammer is.’

Hij volhardt in zijn oprechte boosheid: ‘Wat mij verontwaardigt, is dat men in mijn omgeving, op cruciale plekken in de samenleving, alles maar laat gebeuren. Iemand als Jan Peter Balkenende maakt mij kwaad. Dat is in mijn ogen een gevaarlijke nitwit, een volstrekt incompetente minister-president die de macht die hem in de schoot is geworpen, omdat hij met zijn gereformeerde slimmigheid een non-agressiepact met Fortuyn had gesloten, misbruikt. Ik zou het wel van de daken willen schreeuwen: kijk uit met die man! Dat is een lul! We laten ons toch niet door een lul regeren!’

De houding van de Nederlandse regering tegenover de oorlog in Irak getuigt in de ogen van Blokker van verregaand provincialisme. ‘Nederland heeft geen buitenlandse politiek meer. We leven tegenwoordig heel erg naar binnen gekeerd en op onszelf gericht. De neiging naar neutraliteit is natuurlijk in Nederland al eeuwenlang een diep ingewortelde trek. Op die manier zijn we de Eerste Wereldoorlog doorgekomen. Het instinct van “wij moeten erbuiten blijven”. Maar merkwaardig genoeg gaat dat gepaard met een geweldige vorm van zelfverheerlijking en het gevoel dat we beter zijn dan de rest. Lichte oneffenheden blazen we graag groot op: een duin heet hier algauw Klein Zwitserland en in Zuid-Limburg schijn je nog hotels te vinden met de naam Alpenzicht.’

‘Vroeger was ons plechtanker God, maar sinds God er niet meer is en ze dat zelfs bij het CDA in de gaten hebben, is hij vervangen door Amerika. Sterk, machtig, superpower – wat wil je nog meer? Bij de minste dreiging gaan we schuilen onder de Amerikaanse paraplu. Nederland is een laf land hoor, vergis je niet! België waarschijnlijk ook, maar net iets minder. Als ik Balkenende en zijn fluisterpop Jaap de Hoop Scheffer (de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken – nvdr.) de Amerikanen naar de mond hoor praten, kan ik echt jaloers zijn dat die rotbelgen Verhofstadt als premier hebben en die gezellige dikkerd als minister van Buitenlandse Zaken. Terwijl jullie bovendien ook nog eens twee meiden hebben die mooi kunnen tennissen – het is echt schandelijk. Ik moet nog altijd wennen aan het idee dat je, als je bij Wuustwezel de grens overgaat, eindelijk Europa hebt bereikt. Omgekeerd, als je bij Wuustwezel richting Rotterdam spoort, stopt de Thalys plotseling bij iedere tramhalte. Nederland wordt steeds meer provincie. En de wereld is daarbuiten.’

Piet Piryns

‘Fortuyn had iets weg van Mussolini, maar ook van Filip Dewinter. Ere wie ere toekomt. ‘

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content