Hij beschouwt het als zijn missie om de theorie van Darwin bij een breed publiek te verspreiden. Bioloog Mark Nelissen over kleuren en vlinders, apen en oorlog, en de – evolutionair perfect verklaarbare – liefde voor zijn kleinzoon.

Hoe werkt evolutie? Zijn favoriete voorbeeld is dat van de berkenspanner, een vlindersoort die in het negentiende-eeuwse Engeland van kleur begon te veranderen. ‘Normaal gesproken is de berkenspanner wit’, legt Mark Nelissen uit. ‘Dat komt omdat hij vooral op witte berkenbomen zit en dus onzichtbaar is voor de vogels. Anders geformuleerd: de nakomelingen die als gevolg van een mutatie zwart zijn, worden onmiddellijk opgegeten, omdat ze goed zichtbaar zijn voor de vogels. Nu, wat bleek? Door de opkomst van de industrie raakte de lucht verontreinigd en kwamen de bomen onder het roet te zitten. Daardoor waren de zwarte vlinders ineens beter beschermd en werden vooral de witte individuen opgegeten. Zo veranderde de berkenspanner in de loop van enkele jaren van kleur. Dat is een prachtig voorbeeld van evolutie door natuurlijke selectie, hoewel selectie doorgaans veel trager werkt dan in dit voorbeeld, vaak over miljoenen jaren.

‘Mensen die de evolutietheorie niet helemaal begrijpen, vragen zich soms af hoe het leven op aarde door puur toeval kan zijn ontstaan’, vertelt Nelissen. ‘Maar het leven ís natuurlijk niet door puur toeval ontstaan. De mutaties die optreden, zijn wél toevallig: de ene vlinder is wit, de andere is zwart. De veranderingen in de omgeving zijn ook toevallig: het stond nergens geschreven dat die bomen zwart zouden worden, dat is een toevallig gevolg van de industriële revolutie. Maar de aanpassingen, de zogenaamde adaptaties – die hebben niets met toeval te maken. Het is geen toeval dat de berkenspanner wit wordt als de bomen wit zijn, en zwart als de bomen donkerder worden.’

Mark Nelissen is bioloog aan de Universiteit Antwerpen. Een paar jaar geleden schreef hij het erg aanbevelenswaardige De bril van Darwin, waarin hij uitlegt wat het betekent om naar wereld en mens te kijken vanuit een evolutionaire invalshoek. Zopas verscheen van hem De Brein Machine, waarin hij vooral inzoomt op de evolutie en het nut van de menselijke emoties en gevoelens. Ook de mens is per slot van rekening, net zoals de berkenspanner, het voorlopige resultaat van miljoenen jaren biologische evolutie.

‘De mens is een diersoort met een complex brein dat in functie staat van complex gedrag’, legt hij uit. ‘Wij leven met verschillende individuen in groep, en moeten dus rekening houden met elkaar – dat is het grote verschil tussen primaten en andere sociale dieren. Paarden leven ook in groep, maar zij lopen gewoon achter de leider aan – het ene paard ligt niet wakker van het andere. Bij chimpansees moet elk dier rekening houden met wat een ander dier doet, want dat andere dier is een potentiële vijand of een potentiële vriend. Een chimpansee moet als het ware een boekhouding opstellen: wie heeft met wie gepaard, wie heeft met wie gevochten… Bij de mens zijn die complexe vermogens nog verder geëvolueerd. Ons brein heeft in vergelijking met dat van de chimpansee nog eens een exponentiële ontwikkeling gekend.

‘Het neveneffect daarvan is dat ons brein veel meer kan dan nodig is om gewoon maar in leven te blijven. Zo hebben wij taal ontwikkeld, cultuur, een zelfbewustzijn… Vooral dat laatste is een belangrijke stap geweest in onze evolutie. Met dat complexe brein is de mens beginnen na te denken over zichzelf, is hij zichzelf gaan onderzoeken.’

Is de mens de enige diersoort die dat doet?

MARK NELISSEN: Voor zover wij weten wel. Chimpansees hebben ook wel een ik-besef, zij herkennen zichzelf bijvoorbeeld in de spiegel. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze ook nadenken over zichzelf, dat ze zich dezelfde vragen stellen als wij: wat doe ik hier, waarom ben ik hier, had ik er evengoed niet kunnen zijn? De mens is niet fundamenteel gescheiden van de rest van het dierenrijk, maar qua intelligentie en zelfbewustzijn heeft zich bij ons een exponentiële ontwikkeling voorgedaan. In die zin vertegenwoordigt de mens een piek in het evolutionaire landschap.

Maar dat geldt evengoed voor andere dieren?

NELISSEN: Uiteraard. De mens vindt zichzelf een heel bijzondere diersoort, maar dat zou de vleermuis ook doen, mocht ze over een zelfbewustzijn beschikken. Vleermuizen hebben een zeer ingewikkeld en volstrekt uniek sonarsysteem, op basis waarvan zij zich verheven zouden kunnen voelen boven de rest van het dierenrijk. Een chimpansee zal alle levende wezens ook onderverdelen in chimpansees en andere diersoorten: hij vindt de chimpansee het belangrijkste wezen op aarde, want met chimpansees moet hij paren, concurreren, oorlog voeren…

Zelfs oorlog voeren is niet voorbehouden aan de mens?

NELISSEN: Ook dat is, zoals al onze eigenschappen en vermogens, embryonaal aanwezig bij een andere diersoort. De mens is vermoedelijk de enige diersoort die er echt plezier in kan scheppen om anderen te doden of te folteren, die daar een kick van kan krijgen, maar moord en doodslag komen ook bij chimpansees voor, bijvoorbeeld. Genocide, zelfs. Chimpansees kunnen zonder enig probleem een naburige groep volledig uitmoorden, om er de wijfjes te gaan stelen. Als ze die meebrengen naar hun eigen groep, importeren ze nieuwe genen en gaan ze inteelt tegen. Dat is althans het biologische mechanisme dat erachter zit, want natuurlijk hebben die apen niet in hun handboek genetica gelezen dat ze moeten oppassen voor inteelt.

Kunt u eens uitleggen hoe dat dan precies evolueert?

NELISSEN: Als dieren geëvolueerd zijn om in groep te leven, ontstaat er een probleem van inteelt, met allerlei nadelige gevolgen voor het nageslacht. Nu, als er zich dan een genetische mutatie voordoet die de mannetjes ertoe aanzet om bij andere groepen de wijfjes te gaan stelen, dan hebben die mannetjes meer kans op een gezond en talrijk nageslacht, zodat hun genen – inclusief die genetische mutatie die hen aanzet om vrouwtjes te gaan stelen – veel succesvoller worden doorgegeven aan de volgende generatie.

De ‘zelfzuchtige genen’ aan het werk.

NELISSEN: Precies. Dat veel sociaal gedrag vanuit het gen kan worden verklaard, is aangetoond door William Hamilton, die – althans volgens mij – na Darwin de belangrijkste stap heeft gezet in de evolutietheorie. Als we het over altruïsme hebben, bijvoorbeeld, moeten we volgens Hamilton niet kijken naar het individu, maar naar de genen. Een voorbeeld: als ik mijn broer red uit een brand, is dat op het eerste gezicht tegen de principes van de natuurlijke selectie, want die zeggen dat je vooral voor jezelf moet zorgen. Maar als je het op genetisch niveau bekijkt, is dat een heel ander verhaal: ik heb namelijk vijftig procent van mijn genen gemeen met mijn broer. Om het met een bekende boutade te zeggen: als ik één broer in een brand zie, zal ik nog twijfelen, bij twee ben ik al meer gemotiveerd, en bij drie zal ik zéker een reddingspoging ondernemen, want dan offer ik mijzelf op om honderdvijftig procent van mijn genetisch materiaal te redden. Dat is een karikatuur, maar zo zit het mechanisme wel in elkaar.

Dan houdt u dus van uw kleinzoon, aan wie u uw nieuwe boek hebt opgedragen, omdát u een kwart van uw genen met hem gemeen hebt?

NELISSEN: Rationeel niet, natuurlijk. Maar onbewust wel. Als ik niet van mijn kleinzoon zou houden, zou ik niet helpen om hem groot te brengen. Nu kunnen mijn zoon en zijn vrouw dat natuurlijk best alleen, daar hebben ze ons niet voor nodig, maar bij onze verre voorouders kon hulp van de grootouders wél van doorslaggevend belang zijn voor de overlevingskansen van een kind. De liefde voor kinderen en kleinkinderen bestaat eigenlijk alleen maar om ze beter in leven te kunnen houden. Het zijn vaak vervelende rotjong, dus je moet wel van ze houden om toch alles voor hen te doen. De evolutionaire verklaring van de liefde voor kinderen en kleinkinderen steunt dus puur op genetische verwantschap.

Maakt die kennis voor u de liefde minder mooi?

NELISSEN: Helemaal niet. Veel mensen zijn daar inderdaad bang voor, maar die kennis verandert helemaal niets aan het gevoel. De liefde voor je kind is een emotie, en die heb je niet onder controle. Rationeel nadenken en wetenschap bedrijven doen we met onze neocortex, het meest recente deel van onze hersenen. Liefde voelen doen we met ons limbisch systeem, een deel van onze hersenen dat veel ouder is. En het kan mijn limbisch systeem niet zoveel schelen wat ik in mijn neocortex allemaal uitspook. (lacht) Eigenlijk vullen ze elkaar aan, vind ik. Ik vind het fantastisch om van mijn kleinzoon te houden. Dat ik het bovendien ook wetenschappelijk begrijp, geeft mij een nóg rijker gevoel.

In uw nieuwe boek ruimt u een misverstand uit de weg: de mens is volgens u helemaal niet zo’n rationele diersoort.

NELISSEN: Nee. Nochtans is dat idee heel dominant, dat blijkt zelfs uit de naam die we onszelf gegeven hebben: Homo sapiens, de denkende mens. Op zich is daar niets mis mee, ons intellect heeft ons de afgelopen paar honderdduizend jaar al vaak in staat gesteld om oplossingen te bedenken voor allerlei problemen. Maar evolutionair bekeken zijn emoties veel belangrijker om te overleven en te reproduceren. Angst is bijvoorbeeld een nuttige emotie om te vermijden dat je wordt opgegeten door een roofdier. Wie te lang nadenkt als hij wordt aangevallen, zal het niet overleven. Wij zijn geneigd om onze emoties als stoorzenders te beschouwen, omdat we dénken dat we de hele dag rationeel bezig zijn. Maar het tegendeel is waar. We worden voortdurend gedreven door onze emoties. En we onderschatten het nut ervan.

Hoezo dan?

NELISSEN: Stel, je zit in een vergadering. Op een van de deelnemers ben je stiekem een beetje verliefd, zodat je geneigd zult zijn om die persoon vaker gelijk te geven. Dat is misschien niet verstandig, dus het is goed om daarmee rekening te houden. Maar het omgekeerde is ook mogelijk. Je kunt geneigd zijn om iemand te volgen, terwijl die persoon je onbewust angst inboezemt. Dan is het best mogelijk dat je emoties je iets proberen te vertellen wat je verstand nog niet weet – misschien heb je onbewust bepaalde bedreigende signalen opgepikt waarmee je beter wel rekening houdt voor je die persoon gelijk geeft. Emoties mag je niet altijd zomaar meteen opzijzetten.

Zijn onze emoties nog aangepast aan deze tijd?

NELISSEN: Niet altijd. Een emotie als woede is als mechanisme nog wel bruikbaar en nuttig, maar wat ze uitlokt is niet altijd meer van deze tijd. Als je in een drukke winkelstraat tegen iemand botst, is er iets in je hersenen dat zegt dat je boos moet worden. Honderdduizend jaar geleden was dat in zo’n geval misschien een nuttige emotie: als iemand toen tegen je aan botste, was het meestal niet met goede bedoelingen. Maar vandaag is het doorgaans een volstrekt onschuldige gebeurtenis. Onze angst voor spinnen en slangen is nog zoiets: in feite is die niet meer van deze tijd. Wij zouden beter bang zijn voor andere zaken die ons doden, zoals wapens en sigaretten. Maar niemand loopt gillend weg als hij een sigaret ziet.

Is ons brein het meest complexe ding in het universum?

NELISSEN: Daar ben ik van overtuigd, ja. We bestuderen de hersenen nu bijna honderd jaar, en we hebben al heel wat ontdekt. We kunnen uitleggen hoe en waar in de hersenen we horen, zien, bewegen, denken. We kunnen uitleggen welke moleculaire processen zich afspelen als we pijn of genot ervaren. Of als we muziek beluisteren. Maar wat het betekent om van muziek te houden, dat begrijpen we nog niet.

Wat is het dat we niet begrijpen?

NELISSEN: Het leuke eraan. Het goede gevoel dat ermee gepaard gaat. Laat ik dat even met een ander voorbeeld uitleggen: een praline eten. We weten perfect welke prikkels dat teweegbrengt: er komt onder andere dopamine vrij, die zich in de nucleus accumbens op bepaalde receptoren vastzet. Dat begrijpen we perfect. We kennen de plekjes in de hersenen die bij stimulering genot verschaffen, en andere plekjes – soms maar één centimeter verderop – die bij stimulering pijn veroorzaken. Maar dat goed gevoel, die pijn, wat is dat precies? Dat weten we nog niet. Ik weet niet of we dat ooit zullen weten. Het enige wat ik zeker weet van een goed gevoel, is dat ik het graag heb. Ik weet ook hoe het geëvo-lueerd is, waarvoor het dient: iets wat mij een goed gevoel geeft, zal ik willen herhalen. Iets wat mij pijn bezorgt, zal ik willen vermijden. Dat is evolutionair gesproken perfect te verklaren. Maar daarmee heb ik het gevoel zelf nog niet verklaard.

Voelen wij meer pijn omdat we een zelfbewustzijn hebben?

NELISSEN: Dat denk ik wel. Als een mens pijn voelt, komt er een belangrijke dimensie bij, en dat is het toekomstgericht denken: wij zijn bang dat het lang gaat duren, of dat we ziek zijn – als we pijn in onze buik hebben, denken we misschien dat het een kankergezwel is. Door die angst kan de pijn nog erger worden. Het omgekeerde is ook mogelijk: door erover na te denken, kunnen we pijn soms verminderen. Ik pas dat een beetje toe bij mezelf. Ik lijd aan de neuralgie van Horton, de zogenaamde clusterhoofdpijn. Wel, als ik zo’n aanval heb, begin ik mij te concentreren op wat ik erover weet: dan denk ik aan de bloedvaten die uitzetten en druk uitoefenen in mijn hoofd… En door die rationele concentratie wordt de pijn een beetje minder erg.

Zou dat ook werken bij een depressie, bijvoorbeeld?

NELISSEN: Dat weet ik niet. Maar als je het door een evolutionaire bril bekijkt, begrijp je wel hoe een negatieve spiraal tot stand kan komen. Je zou je kunnen afvragen waarom de evolutie er niet voor heeft gezorgd dat een negatieve gedachte meteen wordt gecounterd met een positieve. Het antwoord is duidelijk: dan zou die negatieve gedachte geen effect hebben. Als je iets onprettigs beleeft of een fout maakt, is het net de bedoeling dat je je rot voelt, zodat je tenminste even gaat nadenken hoe je die fout in de toekomst kunt voorkomen. De spiraal van negatieve gedachten trekt je naar beneden met de boodschap: zoek eerst maar eens een oplossing voor die stommiteit. Als je dat weet en er de energie voor vindt, kun je misschien proberen om een beetje rationele afstand te nemen van dat rotte gevoel. Zoals je ook boosheid, angst of schaamte rationeel kunt tegengaan.

Wat is het grootste misverstand over de evolutietheorie?

NELISSEN: Dat je ze kunt gebruiken om wangedrag goed te praten. Dat alles wat biologen over ons gedrag vertellen, als een soort norm moet worden beschouwd. Als ik tijdens een lezing uitleg dat je overspel perfect kunt verklaren in evolutionaire termen, dan krijg ik altijd de opmerking dat vreemdgaan dús geoorloofd is. Idem dito als ik uitleg hoe verkrachting is geëvolueerd. Ik vind verkrachting de afschuwelijkste misdaad die er bestaat, maar ik kan wel verklaren hoe dat gedrag is kunnen ontstaan, en waarom het vandaag nog altijd bestaat.

Leg dat eens uit.

NELISSEN: Onze kinderen werden in de loop van de evolutie almaar jonger geboren. Gaandeweg kwamen ze zo vroeg ter wereld dat ze niet meer zonder vaderzorg konden. Die evolutionaire druk heeft ertoe geleid dat vaders en moeders een paar vormen, toch de eerste zes of zeven jaar van het leven van hun kind. Nu heeft die man qua zaadproductie de mogelijkheid om duizenden kinderen te verwekken, als hij daar de tijd voor vindt. Vrouwen kunnen dat niet, die brengen in de loop van hun leven maximaal vijftien tot twintig kinderen ter wereld. Dus als die man bij die ene vrouw blijft, zal hij in die zes of zeven jaar pakweg twee kinderen kunnen verwekken. Evolutionair gesproken kan hij winst boeken door ondertussen ook andere vrouwen te bevruchten, zonder voor hun kinderen te zorgen. Als die vrouwen dat ook willen, is het overspel. Als die vrouwen dat niet willen, is het verkrachting. Welnu, mannen die een genetische aanleg hebben voor verkrachting, hebben die aanleg doorgegeven aan hun nageslacht. Daarom heeft dat systeem zich tot op de dag van vandaag in stand gehouden. Dat is de verklaring.

En een verklaring is niet hetzelfde als een goedkeuring.

NELISSEN: Inderdaad. Vergelijk het met een oncoloog: die kan uw kanker ook verklaren, maar daarom juicht hij het nog niet toe dat u ziek bent. De sociobiologie kan veel dingen verklaren die wij niet goedkeuren. Xenofobie en rassenhaat zijn óók menselijke eigenschappen die wetenschappelijk perfect kunnen worden verklaard. Onze verre voorouders wáren nu eenmaal racisten. Zij leefden in geïsoleerde gemeenschappen. Andere groepen waren bijna per definitie gevaarlijk, onder meer omdat ze, net zoals bij die chimpansees, weleens wijfjes kwamen stelen. Men moest met andere woorden voortdurend op zijn hoede zijn voor andere groepen, die men kon herkennen aan de andere haartooi, klederdracht, taal of gebruiken. Vandaag leven wij niet meer in geïsoleerde groepen, maar vormen wij in zekere zin één grote groep van zes miljard mensen. Daardoor beseffen we rationeel wel dat racisme niet deugt, maar dat wil nog niet zeggen dat de neiging niet meer bestaat.

In hoeverre zijn wij gedetermineerd door onze genen?

NELISSEN: Veel minder dan mensen soms vrezen. Wij zijn niet alleen biologisch, maar ook cultureel geëvolueerd. En binnen een cultuur kunnen we zelf beslissen of we onze genen al dan niet volgen. Neem overspel: voor onze voorouders was dat een goed systeem om je voortplantingssucces te verhogen. De meeste mensen die vandaag vreemdgaan, wíllen zich helemaal niet voortplanten, maar gebruiken een voorbehoedsmiddel. Wij kunnen bovendien een levenslange verbintenis aangaan met onze partner en ons voornemen om helemaal geen overspel te plegen. Dat wil niet zeggen dat de neiging verdwijnt, maar we kunnen ze de kop indrukken. Ik vergelijk het met een schop en een betonnen vloer. Die schop is een gen dat zegt: put maken. Die betonnen vloer, dat is onze cultuur die zegt: geen put maken. Als er een genetische aanleg is waarvan we de werking niet op prijs stellen, moeten we er een betonnen vloertje onder gieten.

Bent u een atheïst?

NELISSEN: Ik ben een overtuigde atheïst. Als je het darwinisme een beetje begrijpt, dan zie je dat er helemaal geen plaats is voor zoiets irrationeels als een god. Ik zie niet hoe zo’n god in dat systeem zou passen: welk mechanisme heeft hem voortgebracht? Ik ben geen militante atheïst, ik wil mijn mensbeeld niet aan anderen opdringen. Maar ik wil wel, onder meer via mijn boeken, zoveel mogelijk mensen de kans geven om ook darwinistisch te denken en zo een alternatief te vinden voor hun religie.

Is het darwinisme een alternatieve religie?

NELISSEN: Geen alternatieve religie, maar wel een alternatief vóór religie. Als je begrijpt waar we vandaan komen, hoe we ge-evolueerd zijn, dan heb je geen religie meer nodig. Al heb ik niets tegen mensen die vanuit hun geloof aan naastenliefde doen, of die zich goed voelen bij het idee dat ze ooit in de hemel zullen komen. Dat gun ik hen.

Maar stiekem vindt u hen een beetje dom?

NELISSEN: Nee, dat woord zou ik nooit gebruiken. Laat ik zeggen dat ik vind dat ze nog niet helemaal verlicht zijn. Maar een persoonlijk geloof is op zich geen probleem. Godsdienst wordt pas gevaarlijk als het echt georganiseerd wordt, want dan krijg je de strijd om de macht, dan pas krijg je oorlogen en andere ellende.

Hebt u al lesgegeven aan overtuigde moslims?

NELISSEN: Ik heb tot dusver nog maar van één moslim examen moeten afnemen. Dat was een meisje met hoofddoek. Ze haalde goede cijfers voor mijn vak biologie. Maar het toeval wilde dat zij geen enkele vraag had gekregen over de evolutietheorie. Ik vraag mij dus wel af wat ik zou doen als iemand mij perfect de evolutietheorie zou kunnen uitleggen, maar eraan zou toevoegen dat hij of zij er niets van gelooft. Eigenlijk zou ik die persoon het maximum van de punten moeten geven, maar ik zou het niet over mijn hart krijgen. Je kunt iemand toch geen wetenschappelijk diploma geven als je van tevoren weet dat hij het darwinisme niet zal verdedigen als hij voor de klas staat?

Moet het darwinisme niet veel centraler staan in ons onderwijs? Er zijn regenten in de biologie die tijdens hun opleiding nooit van de evolutietheorie hebben gehoord.

NELISSEN: Sterker nog: toen ik mijn licentiaatsdiploma behaalde, had ik aan de universiteit nog nooit iemand iets over Darwin horen zeggen. Al is dat vandaag natuurlijk niet meer mogelijk. U hebt gelijk, hoor: de evolutietheorie zou veel centraler moeten staan in ons onderwijs. Het probleem is dat de leerlingen het misschien niet altijd even goed zullen begrijpen.

Wellicht begrijpen zelfs de leerkrachten het niet goed.

NELISSEN: Ook al. Ik zie dat nu bij mijn studenten. Als ze afstuderen, kunnen ze braaf alles herhalen en reproduceren, maar ik voel vaak dat ze het toch niet helemaal mee hebben. En zo verbazend is dat niet. Ik ben zelf al meer dan dertig jaar met de evolutietheorie bezig en ik begin nu zo’n beetje het gevoel te krijgen dat ik weet waarover het gaat. Nu ik bijna met pensioen ga, begin ik het een beetje te snappen. En ik beschouw het als mijn missie om dat darwinistisch denken bij een zo breed mogelijk publiek te verspreiden. Daarom schrijf ik boeken en geef ik ook veel lezingen.

Wat valt u tijdens die lezingen vooral op?

NELISSEN: Dat vrijzinnigen het soms wat moeilijker hebben om de evolutietheorie over de mens te aanvaarden dan katholieken. Als ik een lezing geef voor een katholieke vereniging, dan staat het publiek open voor wat ik zeg, dan krijg ik boeiende vragen waaruit blijkt dat ze de evolutietheorie helemaal niet verwerpen. Als ik een lezing geef voor een vrijzinnige vereniging, ervaar ik weleens een wat grotere weerstand. Vrijzinnigen geloven wel in evolutie, maar hebben soms moeite om het menselijk gedrag evolutionair te benaderen. De mens is een verheven wezen. Zo hebben humanisten dat altijd geleerd, neem ik aan.

Tot slot: wat is de zin van het leven?

NELISSEN: In De bril van Darwin heb ik dat een nonsensvraag genoemd. De vraag houdt in dat er een doel moet zijn, dat iemand een bedoeling heeft met ons. Dat kan alleen een opperwezen zijn, en dat is er niet. Dat ik hier ben, is een ongelofelijk toeval. Het was al toeval dat mijn moeder bestond, dat mijn vader bestond. Het was toeval dat die twee elkaar gevonden hebben, dat een van de vierhonderd eicellen van mijn moeder een van de biljoenen zaadcellen van mijn vader heeft ontmoet. Dat is al een kans van één op oneindig. En die moet ik dan nog eens vermenigvuldigen met de kans dat mijn grootmoeders bestonden, en mijn grootvaders, en mijn overgrootouders, enzovoort. Dat ik besta is een kans van oneindig tot de macht oneindig, en heeft geen enkele zin.

Toch lijkt u een gelukkig man.

NELISSEN: (lacht) Wel, ik ben blij dat ik er ben, dat ik een winnaar ben in de loterij van het leven. Daar wil ik met volle teugen van blijven genieten, onder meer door er het beste van te maken. Door het goede na te streven, en het negatieve weg te werken. En door dat ook te doen voor mijn familie, mijn kameraden, mijn collega’s. Wij zijn sociale wezens, dus om het zelf goed te hebben, moeten wij ook zorgen dat anderen het goed hebben. Dus de zin van mijn leven is: zorgen voor mijzelf én mijn medemens.

DOOR JOëL DE CEULAER / FOTO’S CHARLIE DE KEERSMAECKER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content