Als coureurs zijn Kevin Seeldraeyers en Dominique Cornu atypische Vlamingen. Het Vlaamse voorjaar zegt hen niets. De twee prille twintigers dromen van het Tourpodium en hebben volgens kenners zelfs kans om het ooit zover te schoppen.

‘Binnen vijf jaar wil mijn ploeg een Belg in de top drie van de Ronde van Frankrijk plaatsen’, aldus de immer ambitieuze Marc Coucke, hoofdsponsor van Silence-Lotto. Ga daar maar eens aan staan. De laatste landgenoot die op het Parijse podium stond te blinken, was Lucien Van Impe in 1981. In sporttermen is dat van in de middeleeuwen geleden, de helft van het huidige peloton was toen niet eens geboren.

Hebben bijvoorbeeld al geen actieve herinneringen aan de heldentochten van Van Impe: de twee gesprekspartners van vandaag, Kevin Seeldraeyers en Dominique Cornu, beiden nochtans al twee jaar prof. Zullen zij binnen x aantal jaar kunnen waar ondertussen vijf generaties koersende Belgen niet in slaagden?

‘Pff, met dat soort vragen moet je niet aankomen’, antwoordt Seeldraeyers laconiek. ‘Welke zin heeft het om over verwachtingen te praten waarvan niemand op dit moment ook maar bij benadering kan zeggen of ze realistisch zijn? Ik zal mijn best doen. En stel dat een goed klassement in de Tour binnen mijn bereik ligt, dan ga ik het zeker niet laten liggen. Maar om nu hardop te verkondigen dat ik het ronde- talent ben waar België al zo lang op zit te wachten… Zou dat niet heel arrogant zijn van mij?’

Seeldraeyers en Cornu zijn streekgenoten, beiden ronderenners, beiden in dienst bij de Quick Stepploeg van Patrick Lefevere, en toch zijn ze twee totaal verschillende renners. Kevin Seeldraeyers is klein, explosief en een klimmerstype zoals we er in België zelden zien. Hij is niet de allervlotste prater, maar wat hij zegt, zegt hij zo snel dat je als journalist vaak de bandopnemer op pauze moet zetten. Dominique Cornu is groot, wel 22 centimeter groter dan zijn ploeggenoot. Hij praat traag, formuleert zijn gedachten met aandacht, maar zodra hij vertrokken is, valt hij nog moeilijk af te stoppen.

Je kunt je in ieder geval moeilijk inbeelden dat twee atleten die lichamelijk zo als dag en nacht verschillen, toch dezelfde sport beoefenen. Bovendien hebben beiden ambitie in het rondewerk, ongetwijfeld de zwaarste discipline in het wielrennen. O, en nog een overeenkomst tussen Seeldraeyers en Cornu: José De Cauwer, ultieme kenner van de Vlaamse wielerjeugd, raakt maar niet uitgepraat over hen. De oud-bondscoach meent zelfs dat België in het rondewerk binnenkort weer bij de sterkere landen hoort, met ook nog Francis De Greef en natuurlijk Jurgen Van den Broeck achter de hand. En Stijn Devolder, al hebben we een bekende wielerjournalist laatst nog horen beweren dat hij te voet naar Parijs trekt als Devolder ooit in de top van het Tourklassement finisht.

Heren, hoe word je ronderenner in Vlaanderen? Want hier is iedereen zot van de kasseiklassiekers.

KEVIN SEELDRAEYERS: Wel, ik niet. Niks leuker dan op een zondagnamiddag naar Parijs-Roubaix te kijken, maar om die koers zelf te doen… Mij zegt dat echt niks. Als ik kasseien zie, denk ik: amai, dat moet toch vervelend zijn om daarover te rijden. ( lacht)

DOMINIQUE CORNU: Ik heb dat ook. Het Vlaamse voorjaar spreekt mij niet aan, ik kan het niet anders zeggen. Ik ken mensen die mij voor gek verklaren, maar de Ronde van Vlaanderen heb ik dit jaar zelfs niet gezien. Het was mooi weer, ik ben gaan trainen die dag. Nochtans zijn er die in mij een ‘Vlaamse coureur’ zien, want ooit won ik de Omloop Het Volk voor beloften. Maar de Omloop bij de jeugd is lang niet zo lastig als wat ze er bij de profs van maken. En ik ben er niet voor gemotiveerd, dus dan wordt het sowieso moeilijk. Ik voel aan dat mijn toekomst niet in het Vlaamse voorjaar ligt.

SEELDRAEYERS: Weet je dat ik zelfs niet meer weet of ik die koersen bij de jeugd wel gereden heb? Je ziet: de Ronde van Vlaanderen is niet voor iedere Vlaming een droom.

CORNU: Een koers die mij wél aanspreekt, is Luik-Bastenaken-Luik. Dat is nog een eerlijke, zware wedstrijd. Op het einde blijven altijd de allerbesten over. Ooit, zodra ik sterker ben, maak ik van die koers een doel. Er komt een dag dat ik een goeie finale rij in Luik, zeker weten.

Niet alleen lichamelijk zijn jullie tegenpolen, ook sportief lijken jullie elkaars uitersten. Kevin moet leren tijdrijden, maar klimt al met de beteren. Dominique is een bewezen tempobeul, maar heeft nog werk bergop. Al tips gevraagd aan elkaar?

CORNU: Man, was het maar zo simpel. ( lacht)

SEELDRAEYERS: Goeie raad is nochtans altijd welkom, Dominique. ( lacht) Mijn tijdrit zal inderdaad altijd een zwak punt blijven, maar het is al wel een stuk verbeterd tegenover vroeger. En nu ik het wat beter kan, zie ik er ook minder tegenop. Dat alleen maakt al een heel verschil.

CORNU: Klimmen zoals Kevin zal ik waarschijnlijk nooit kunnen. Met mijn lengte en mijn gewicht sta ik altijd in het nadeel tegenover pocketklimmers als hij. Ik stel daar mijn groter vermogen tegen- over, want ik kan natuurlijk wel meer gewicht in mijn pedaalslag steken dan hij. Met de jaren ga ik nog kracht bijwinnen en hoop ik toch te kunnen volgen bergop. Maar explosief zal ik nooit worden. Dat kan met mijn lange spiervezels niet.

SEELDRAEYERS: De explosiviteit is net mijn kracht. Wegvlammen op een klim en de rest een voor een achterlaten, iets mooiers bestaat er niet. Bij de jeugd was ik zo’n typisch aanvallerstype: verstand op nul zetten en gáán. Als prof heb ik dat moeten afleren, want anders rij je jezelf kapot. Gelukkig heb ik leren rekenen en leren opletten in de koers. Een renner als ik moet leven van eindklasseringen, en er bestaat maar één manier om bij de profs een klassement te rijden: de favorieten in de gaten houden, zoveel mogelijk krachten sparen en dan telkens op de laatste klim zien hoever je mee kunt gaan. Eigenlijk is het heel simpel, ronderenner zijn.

Wordt er tegenwoordig niet te berekend gekoerst?

SEELDRAEYERS: Tja, zo werkt het nu eenmaal. Je kunt wel aanvallend koersen, maar dan verlies je. En niemand verliest graag. Ook ik niet. Zodra ik sterker word, hoop ik vroeg of laat weer de aanvaller te worden die ik vroeger was. Maar zover zijn we nog lang niet.

Jullie missen allebei een goeie eindsprint. Winnen is daardoor hoe dan ook moeilijk.

CORNU: Tja, voeg de kwaliteiten van ons tweeën bij elkaar, en het resultaat is de perfecte ronderenner. Giet er nog een beetje Greg Van Avermaet bij voor de sprintsnelheid en je krijgt de beste coureur van het peloton. Maar je kunt niet alles mee hebben, hè.

SEELDRAEYERS: Ik ben het nooit gewoon geweest om veel te winnen. Bij de jeugd ging het hoop en al om vijf koersen. Ik weet sindsdien dat ik bijna zeker alleen moet aankomen om te kunnen winnen. En dat is in wielrennen net het moeilijkste. Tja, dan moet je dat tactisch proberen op te lossen.

Dominique maakte deze winter de overstap van Silence-Lotto naar Quick Step. Dat ligt gevoelig.

CORNU: Dat is zo. De media spelen daar een rol in en kloppen de gevoeligheden wat op, maar je kunt niet ontkennen dat er een grond van waarheid in zit: Silence-Lotto en Quick Step zijn écht voortdurend met elkaar in gevecht. De ene ploeg volgt heel goed wat er bij de andere gebeurt, en andersom. Ik kan de twee nu vergelijken en bij Quick Step werkt men professioneler, vind ik. Dat ligt vooral aan Patrick Lefevere. Die is, op een correcte manier, de baas en iedereen weet en respecteert dat. Bij Silence-Lotto vind je die structuur niet. Iedereen doet maar wat en zorgt vooral voor zichzelf. Ik was dat beu.

Je moest nochtans niet weg bij Silence-Lotto.

CORNU: Nee, maar ik hoefde ook niet te blijven. Zodra je dat gevoel krijgt, ga je al eens op een ander praten, hè. Ik wou naar een ploeg waar ze mij echt wilden, niet een waar er ‘eventueel wel plaats voor mij was’, begrijp je? Geld speelde daarbij geen rol, in tegenstelling tot wat daarover door sommigen wordt verteld. Bij Quick Step voel ik mij gewaardeerd, daarom ben ik overgestapt. Het gevoel mee te tellen, vind ik erg belangrijk.

Voor mij is het bij Silence-Lotto mis beginnen te gaan na de Giro van vorig jaar. Door een rare bilblessure heb ik toen vier maanden niet kunnen koersen. Ze hebben nooit precies geweten wat het was, ik denk een zenuw die niet goed zat of zo. Die kwetsuur heeft zichzelf opgelost, maar bij de ploeg was nadien het vertrouwen plots weg. Blijkbaar telde van dan af alles wat ik daarvoor had gepresteerd niet meer, of dat gevoel kreeg ik toch. Ze deden bijna alsof ik gráág geblesseerd was. Nu, dat was allemaal vóór de Ronde van Spanje. Daarin heb ik nog erg goed gereden en daarna hadden ze mij weer wél willen houden, denk ik. Maar toen hoefde het voor mij al niet meer.

SEELDRAEYERS: Tja, ik heb ook met zoiets gesukkeld. Het eerste jaar dat ik prof was, had ik voortdurend hoofdpijn. Elke dag, maanden aan een stuk. Ik slikte bergen Dafalgan, maar dat hielp allemaal niet. Uiteindelijk is de pijn vanzelf verdwenen, we hebben nooit geweten wat de oorzaak was. Gelukkig heeft de ploeg geduld met mij gehad. Dan ben je nadien eens zo gemotiveerd om te presteren.

Klopt het dat jij niet tegen slecht weer kunt, Dominique? Een rare afwijking voor een koersende Vlaming.

CORNU: Ik kan tegen kou en ik kan tegen regen, maar de twee samen is lastig. In het begin zeiden ze: ‘Cornu, dat is zo’n goed-weerfietser, die heeft het niet graag koud.’ Maar het is iets lichamelijks. De dokters erkennen het probleem, maar kunnen voorlopig niet veel meer zeggen dan: wrijf je benen goed in tegen de kou. Maar wat als bijvoorbeeld de temperatuur tijdens de koers zwaar daalt?

Reageren ze dan niet dat je ‘niet zo flauw’ moet doen?

CORNU: Natuurlijk. Ik begrijp dat zelfs. Het komt over alsof ik het niet kan opbrengen, hè. Maar pas op, iedere coureur wordt slechter van slecht weer. Alleen voel ik het sneller en veel harder dan de anderen. In de koersen waar ik er veel last van heb, lukt me echt niks meer. Dan voelen mijn benen als lood en kan ik niet meer afzien. Beeld je eens in dat ik op zo’n domme manier een goed eindklassement in een grote ronde zou vergooien. Ik mag er niet aan denken.

Wat zijn de ambities voor dit jaar?

SEELDRAEYERS: Ik trek naar de Ronde van Italië voor een goed klassement. Na een paar dagen gaat het daar al serieus bergop, dus ik zal gauw weten waar ik sta. En als het voor het klassement niet lukt, kan ik nog altijd op ritzeges mikken. Je volgende vraag is zeker: ‘Wat vind je een goed klassement?’ Pak maar top twintig, dat is al moeilijk genoeg. Zeker omdat de tegenstand dit jaar enorm sterk is in de Giro: Lance Armstrong, Ivan Basso en Carlos Sastre zijn geen pannenkoeken. We zullen moeten afwachten of ik tegen hen op kan.

CORNU: Ik ga in het najaar met dezelfde ambitie naar de Vuelta. Zolang mogelijk rijden voor het klassement, dat is op onze leeftijd al een serieuze ambitie. En lukt dat maar twee weken, oké, dan is het zo. Dan moet ik het jaar nadien minstens twee en een halve week met de besten mee.

Zijn jullie de rondetalenten op wie België al zo lang zit te wachten?

SEELDRAEYERS: Ik ga mijn best doen, meer kan niemand vragen. En ik wil bescheiden blijven, want schitteren in een grote ronde is maar weinigen gegeven. Als het er binnen de komende drie jaar niet van komt, dan zal ik het moeten vergeten.

CORNU: Rondes van een week kan ik al aan, maar een koers van drie weken? Dat zal moeten blijken. Daar moet ik alleszins nog veel sterker voor worden. Ik weet dat ik nu nog niet mee kan wanneer de toppers gaan.

Jullie rijden geen van beiden de Ronde van Frankrijk, toch het hoogste wat een ronde- renner kan meemaken. Geen spijt van?

SEELDRAEYERS: Dat was een bewuste keuze. Je moet niet naar de Tour gaan voor je er iets kunt betekenen, vind ik.

CORNU: Helemaal mee eens. Je kunt je beter eerst bewijzen in de Giro of de Vuelta. Trouwens, Quick Step is de absolute top, ik had waarschijnlijk geen kans ge- maakt op een selectie.

In maart pakte Dominique WK-brons in de individuele achtervolging op de piste. Ben je in dat nummer kandidaat voor olympisch goud in Londen 2012?

CORNU: Dat is toch mijn droom. Misschien is het te hoog gegrepen, maar dan heb ik het toch maar geprobeerd. Het is nu al duidelijk wie mijn concurrenten zullen zijn: de Amerikaan Taylor Phinney en de Brit Bradley Wiggins. Zij zijn in Londen de te kloppen mannen. Zij rijden tijden waar op dit moment niemand aan kan. Ik hoor bij de subtoppers vlak achter die twee kanonnen, maar voor de rest zit daar niemand bij met zo weinig ervaring op de piste als ik, wat betekent dat ik waarschijnlijk de grootste groeimarge heb. Het podium van Londen is voor mij een realistische ambitie, en dan is goud ook niet uitgesloten.

Ik zou het mezelf een pak gemakkelijker maken als ik de piste gewoon opzijschoof, maar ja, ik doe het graag hè. Voor het geld hoeft het niet, de ploeg betaalt mij enkel voor mijn prestaties op de weg. Gelukkig stel ik vast dat ik jaar na jaar een mooie vooruitgang maak zonder er overdreven veel tijd in te steken, dat maakt alle opofferingen makkelijker verteerbaar. En áls het lukt, krijg je een kick natuurlijk. Op het laatste WK ben ik eindelijk onder de magische grens van 4 minuten 20 seconden gedoken. Wat dat precies betekent, weten waarschijnlijk alleen de echte insiders, maar ik kan je verzekeren: vanaf 4 minuten 20 hoor je echt bij de groten. Ik was met die tijd nog veel blijer dan met mijn bronzen medaille, maar dat begrijpen de mensen natuurlijk niet.

DOOR JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content