Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Ooit zal de wetenschap mensen kunnen klonen. De technieken wor- den met rasse schreden uitgewerkt. Hoe ver staat het onderzoek?

Waar komt toch onze angst voor klonen vandaan?

Vele mensen amuseren zich geweldig met wedstrijden voor Elvis-imitatoren. Al die deelnemers aan de Sound Mix Show: precies echt, daar mag een mens geboeid naar kijken. De wielerprestaties van Axel Merckx vergelijken met de heldendaden van zijn vader? Vermakelijk, toch? En eeneiige tweelingkleuters vinden de mensen doorgaans schattig.

Maar, o wee, als het woord kloon valt. Dan slaat de huiver collectief toe. De idee dat een mens zijn uniciteit uit handen zou geven; dat niet alleen een lichaam, maar ook een ziel perfect gekopieerd zou kunnen worden – het zorgt voor onrust.

Vreemd, want de klonen die de mens desgevallend zelf van individuen van zijn eigen soort zou maken, zouden onderling veel sterker verschillen dan de leden van een eeneiige tweeling. Die dragen namelijk allebei hetzelfde niet-kerngebonden genetisch materiaal, en zijn samen in dezelfde baarmoeder grootgebracht. Wat van klonen hoe dan ook niet gezegd zal kunnen worden.

De schrik wordt gevoed door horrorverhalen. Een stalker zou zich een kopie kunnen verschaffen van het lichaam van de persoon op wie hij geilt. Een haar of een likje speeksel zouden volstaan om een lichaam te kunnen stelen. Mensen zouden verplicht worden tot het nemen van een copyright op zichzelf en, voor de zekerheid, op hun kinderen. Misdadigers zouden zichzelf à volonté kunnen dupliceren, en de wereld overspoelen met massa’s criminelen. Vrouwen zouden hun overleden echtgenoot willen herbeleven, of een koppel zou een nieuwe versie willen proberen van een gestorven kind – is dat allemaal nog wel normaal? Of, erger nog: vrouwen zouden wel eens kunnen beseffen dat ze geen mannen meer nodig hebben voor de voortplanting; dat petrischaaltjes en baarmoeders daartoe al zouden volstaan.

DE RECHTEN VAN EEN KLOON

Toch is de wereld van de potentiële kloon al bij voorbaat begrensd. Veel mensen, die slechts rudimentair nadenken over de vervaardiging van menselijke kopies, vergeten dat er een generatie overheen zal gaan voor zo’n kloon volwassen is. Ze zullen hun overleden echtgenoot – of hun eigenste zelve – eerst als baby, en vervolgens als kleuter en tiener moeten dulden. Voor ze hun nieuwe (oude?) liefde zullen kunnen consumeren, zijn ze zelf al een dagje ouder geworden. Om op grote schaal klonen te produceren, zouden bovendien op even grote schaal draagmoeders gerekruteerd moeten worden. Want het reproduceren is één zaak, het laten opgroeien een andere, en véél meer ingewikkelde.

Ethici hebben er zich in de vakliteratuur al druk over gemaakt dat in het maatschappelijk debat voorlopig niemand de verdediging van de kloon op zich neemt. Totnogtoe gaan de denkpistes de tegenovergestelde richting uit. Moet een mens niet tegen het kloon-zijn worden beschermd? Zal iemand die opgroeit uit een slijmcel, die geschraapt werd van de wang van zijn moeder, wel dezelfde eigenwaarde hebben als de vrucht van de liefde – of op zijn minst het geslachtelijk contact – tussen twee mensen? Hoe gek kunnen mensen worden van het worstelen met de vraag naar hun originaliteit, en naar het nut van een bestaan als opgepoetst tweedehands koetswerk voor een blasé celleverancier?

Er blijft nog wat tijd om zich vast te bijten in deze wetenschappelijke discussies. Maar helaas minder dan vele mensen ongetwijfeld hopen. Want voor wat de technische kant van het klonen betreft, worden de hindernissen – zoals te verwachten viel – veel sneller gesloopt dan de wetenschappelijke wereld zelf anderhalf jaar geleden voor mogelijk hield. Anderhalf jaar geleden, dat was toen het vakblad Nature de geboorte van het lammetje Dolly in een laboratorium in de buurt van het Schotse Edinburgh bekendmaakte: een spruit uit een uiercel van haar genetische moeder. Nadien werden in Frankrijk twee kalveren gekloond uit “supergespecialiseerde” embryonale spiercellen. Een van de dieren verongelukte al snel. In Japan ontsproten twee kalfjes uit een baarmoedercel van hun moeder. Ze werden prematuur, maar gezond geboren.

Toch was de verrassing groot toen Amerikaanse wetenschappers een dikke maand geleden in Nature aankondigden dat er in hun laboratorium op Hawaï een vijftigtal gekloonde muizen rondliepen. Ze maakten zelfs al klonen van de tweede en de derde generatie: diertjes gekloond uit gekloonde “ouders”. Een uiterst belangrijke stap, want na de geboorte van de gekloonde herkauwers hadden wetenschappers haastig gewezen op het feit dat het klonen van mensen en muizen veel moeilijker zou liggen. Hun embryonale cellen worden veel sneller genetisch geactiveerd dan bij schapen of koeien, zodat het moeilijker zou zijn om de te klonen cellen zo scherp af te stellen dat ze synchroon met hun gastheereicellen zouden evolueren. Maar niet, dus.

OVER DE OCTROOIEN KOMT ER RUZIE

Ondertussen was ook uitgelekt dat de wetenschappelijke ouders van Dolly er al snel rekening mee hadden gehouden dat hun kloningstechniek ook op mensen toepasbaar zou zijn. Hoewel ze blijven volhouden dat ze geen gevallen zien die de toepassing van de techniek op mensen zou verantwoorden, moesten ze met het schaamrood op de wangen toegeven dat ze in de aanvraag tot octrooi van hun kloningstechniek de uitbreiding naar de mens hadden opgenomen. Wat de Amerikanen met hun muizen wensen aan te vangen, is voorlopig onduidelijk. Ze gooiden hun octrooiaanvraag nog niet in de openbaarheid. Voorlopig, zeggen ze, willen ze vooral de effecten van de kloning op het welzijn van hun muizen bestuderen.

De Schotten van Dolly hebben alvast laten weten dat ze het Amerikaanse octrooi sowieso zullen aanvallen, omdat ze niet de indruk hebben dat de gebruikte techniek beduidend verschilt van de hunne. Zij fuseerden een geactiveerde volwassen cel met een eicel waaruit ze de kern met het genetisch materiaal hadden weggehaald. De Amerikanen zogen de kern uit een volwassen cel en injecteerden die als een surrogaat-zaadcel in een eitje, waarna het geheel werd geactiveerd.

Daarmee is het debat teruggebracht tot de essentie: het perfect maken van nieuwe technieken om bepaalde biotechnologische toepassingen te vergemakkelijken. De wetenschappers streven met hun ontwikkelingen in eerste instantie een nieuwe en efficiëntere vorm van veredeling na. Schapen en koeien krijgen nu geregeld extra genen ingeplant, die hen meer melk moeten doen produceren zonder ontstekingen aan de uier te krijgen, of om mager vlees en melk met een laag vetgehalte te leveren. Andere dieren krijgen genen ingespoten die coderen voor menselijke eiwitten, die ze dan aanmaken en via de melk afscheiden, zodat ze als een biologische productie-eenheid voor geneesmiddelen fungeren. Nog andere worden genetisch “ziek” gemaakt, zodat ze als model kunnen dienen voor onderzoek naar mucoviscidose of de ziekte van Alzheimer.

Omdat het succesvol inplanten en activeren van genen voorlopig een zeldzame gebeurtenis is, hopen wetenschappers de dieren waarbij het wel gelukt is, te kunnen klonen. Hun utopia is een wereld met stallen waarin koeien niet langer voor de melk en schapen voor de wol gehouden worden, maar als producenten van antilichamen en geneesmiddelen. En niets staat een uitbreiding naar andere diersoorten in de weg. Sportliefhebbers dromen hardop van een wedren met allemaal klonen van een toppaard, zodat ze eindelijk in staat zullen zijn de ware kwaliteiten van trainers en jockey’s te evalueren. Een Amerikaanse miljardair kondigde vorige week aan dat hij miljoenen dollars veil heeft voor het klonen van zijn oude lievelingshond.

EEN GROTE VOORRAAD AAN ORGANEN

De grote droom van de Hawaïaanse onderzoekers is hun techniek, die zo succesvol was met muizen, te kunnen gebruiken voor het klonen van varkens. Dit leidt tot een tweede domein van interesse voor kloners: de orgaantransplantatie. Er bestaat een groeiend tekort aan organen voor overplanting, en overgeplante organen krijgen dikwijls met zware afstotingsverschijnselen te kampen, omdat het gastheerlichaam ze als “vreemd” beschouwt en dus wenst uit te drijven. Aanvankelijk doemde het spookbeeld op van de hersenloze kloon die als een organenbank voor zijn origineel zou moeten dienen. Maar de wetenschap ziet het anders. Zij zweert bij varkens: gemakkelijk te kweken, en ze hebben organen die ongeveer even groot zijn als bij een mens. De eerste resultaten van transplantatie-experimenten zijn veelbelovend, maar voorlopig ook niet meer dan dat.

Er wordt nu gewerkt aan het inplanten van menselijke genen in varkens om hun organen zo te “camoufleren” dat een menselijk lichaam ze niet meer als vreemd zou herkennen. Als dit zou werken, zou het klonen van de bijgewerkte varkens het productieproces van aanvaardbare organen beduidend kunnen vergemakkelijken. Verder zou klonen ook het inplantingsproces van genen kunnen verbeteren. Dolly heeft in haar wei een collega: Polly, die het resultaat is van de huidcel van een schapenembryo, waarin een menselijk gen werd ingeplant. De cel werd met succes gebruikt om de kloon Polly te maken, die nu in al haar cellen een menselijk gen draagt. In principe zou zo’n ingreep een varken kunnen voortbrengen, waarvan geen enkel orgaan door een mens zou worden afgestoten.

Deze concrete plannen kunnen de indruk wekken dat klonen stilaan een routinetechniek wordt. Dat is niet het geval. Voorlopig laat het klonen van dieren uit volwassen cellen zich nog het best vergelijken met een loterij. Dolly bleek het enige succes uit 277 pogingen. De Amerikanen kenden succes omdat ze op grote schaal klonen in muizenmoeders plantten. Wetenschappers begrijpen overigens nog altijd niet helemaal waarom uitgerekend de proeven in Schotland en op Hawaï goed afliepen. De “makers” van Dolly weigeren hardnekkig het woord “doorbraak” te gebruiken om hun ontwikkeling te beschrijven. Ze hebben het liever over een logisch vervolg op langlopend onderzoek. Er wordt namelijk al vanaf de jaren vijftig ijverig gewerkt aan het klonen van dieren, aanvankelijk vooral amfibieën. Dat lukte behoorlijk met embryonale cellen, maar nooit met de cellen van volwassen dieren.

HET UITHONGEREN VAN EEN UIERCEL

De Schotten vermoeden dat ze slaagden waar anderen faalden, doordat ze de uiercellen die ze zouden klonen, vóór hun inplanting in de dragereicel, uithongerden en elektrisch stimuleerden. Ook de Amerikanen aarzelen om een hypothese te formuleren voor hun succes. Ze houden het erop dat de cumuluscellen die zij gebruikten, beter geschikt zijn voor een fusie met een eicel, omdat ze in de ovaria als een beschermende laag rond de groeiende eitjes liggen. Beide celtypes zouden beter op elkaar zijn afgestemd dan andere cellen. Ze zouden ook gemakkelijker in een aan elkaar aangepaste “stemming” gebracht kunnen worden.

Toch moeten er zelfs voor routineuze toepassingen nog torenhoge obstakels overwonnen worden. Vooreerst hypothekeren de talloze manipulaties van de gekloonde cellen en hun dragers gevoelig de kansen op een succesvolle inplanting. Voorts is er het belangrijke probleem van een optimale “timing” van de activiteiten van beide gefuseerde cellen, die onder meer gecoördineerd moeten beginnen te delen tot ze het zestiencellig stadium bereikt hebben. Daarbij kan van alles mislopen, onder meer met het kopiëren van het aanwezige genetisch materiaal, wat tot voortijdig afsterven van het beginnende embryo kan leiden. Het uithongeren van de uiercel waaruit Dolly groeide, zou haar celdeling tijdelijk gestopt hebben. Ze zou die vervolgens synchroon met de dragereicel hernomen hebben.

Ook is er de cruciale vraag naar de “slijtage” die een volwassen cel meesleept. Een cel kan in de loop van haar leven onderhevig geweest zijn aan schadelijke invloeden, zoals straling, die haar genetisch materiaal beschadigd kunnen hebben. De cel kan ook al een zekere leeftijd hebben. Dolly’s genetische moeder was het equivalent van een vrouw van rond de dertig. Betekent dit dat Dolly al op leeftijd geboren werd? De Schotten zijn dit ondertussen aan het onderzoeken. Ze hopen nog in de herfst de resultaten te hebben van een analyse van Dolly’s telomeren: de kapjes aan de uiteinden van de chromosomen die geleidelijk afslijten met elke celdeling, en die dus geschikt zijn om cellulaire veroudering te bestuderen.

Voorlopig blijft de vraag open of Dolly’s DNA effectief tweedehands is, zoals vele wetenschappers veronderstellen, of dat het een opfrisbeurt gekregen heeft die haar letterlijk “zo goed als nieuw” maakte, zoals meer optimistische mensen opperen. Er zijn onlangs proeven met ratten gedaan, die suggereren dat het op zijn minst mogelijk is dat de chromosomenkapjes “opgelapt” worden. Het valt verder niet uit te sluiten dat ook de delingscapaciteit van cellen beperkt zou zijn. Cellen worden oud en sterven af, om vervangen te worden door frissere functiegenoten. Misschien blijkt Dolly al “uitgeput” lang voor ze aan haar oude dag toe is. Daarenboven verouderen niet alle cellen even snel: levercellen leiden een veel uitputtender leven dan, bijvoorbeeld, zenuwcellen.

EEN KANKERCEL WORDT EEN KIKKERVIS

Naast de studie van zulke degeneratieverschijnselen is nog een tweede aspect van het kloningsonderzoek momenteel veel belangrijker dan het streven naar de creatie van kopies van mensen: het onderzoek van differentiatie. Cellen “differentiëren” zich in de loop van hun vroege leven. Ze specialiseren zich in uiercellen of zenuwcellen of darmspiercellen. In principe kunnen ze dan niets anders meer, want de rest van hun genetisch potentieel wordt in slapende toestand gebracht, zodat er geen verwarring kan bestaan over wat een cel precies moet doen. Cellen kunnen, bijvoorbeeld, wel nog kankercellen worden, wat de vraag doet rijzen of ook deze cellen “hergeprogrammeerd” kunnen worden. Kan de kankercel van een kikker worden “heropgevoed” tot een gezond kikkervisje?

De kloningstechniek waarmee Dolly en de Hawaïaanse muizen gemaakt werden, steunde op het reanimeren van het geheugen van zo’n gedifferentieerde cel: het volledige genetische potentieel van de cel werd gereactiveerd. Dat opent onvermoede perspectieven voor orgaantransplantatie. Als de in te planten organen uit lichaamseigen cellen geproduceerd zouden kunnen worden, zouden zowel de schaarste als de afweerreacties maximaal kunnen worden opgevangen. Wetenschappers hopen nu al dat ze ooit de plannen voor genetisch bijgestuurde varkens als orgaandonoren overbodig kunnen maken, door lichaamseigen cellen in cultuur te laten differentiëren tot velerlei weefsels.

Zo zouden witte bloedcellen teruggebracht kunnen worden tot hun volle embryonale genetische capaciteit, en vervolgens “gestuurd” in de gewenste richting: beenweefsel om heupen met osteoporose bij te werken, leverweefsel om doorzopen organen wat extra kracht te geven, of hersenweefsel om patiënten met de ziekte van Parkinson te behandelen, zoals het vakblad Nature Medicine onlangs schreef. In extremere vorm zou desnoods een haarcel gebruikt kunnen worden om een koppel met zware vruchtbaarheidsproblemen – of een lesbisch koppel – toch aan genetisch “eigen” kinderen te helpen. Technisch is dat laatste voorlopig onhaalbaar, omdat voor het testen van de methode honderden “draagmoeders” gemobiliseerd zouden moeten worden. Zelfs gekken als de Amerikaan Richard Seed, die onlangs met veel poeha de oprichting van de eerste kloningskliniek voor mensen aankondigde, krijgen dat gegarandeerd niet voor elkaar.

GEKLOONDE APEN MET AIDS

Hoe dan ook komt het klonen van mensen binnen handbereik. De muizenexperimenten hebben de tijd om zover te komen, met “minstens vijftig procent” verkort. Het medische vakblad The Lancet berichtte over onvruchtbare vrouwen die succesvol behandeld werden met de injectie van gezond celmateriaal in hun eitjes. Het blad New Scientist liet weten dat aids-onderzoekers ver gevorderd zijn met het klonen van apen uit volwassen cellen. Ze ramen dat het klonen van mensen binnen vijf jaar technisch mogelijk zou moeten zijn. Voorlopig is slechts een tiental laboratoria in de wereld tot succesvolle kloningsexperimenten in staat. Daarbij hoort de vestiging in de Kempense gemeente Geel van het Nederlandse bedrijf Pharming International, dat geneesmiddelen produceert in de melk van konijnen. Maar een woordvoerder van het bedrijf verklaarde dat het niet nodig is om konijnen te klonen, omdat die zich veel sneller en gemakkelijker voortplanten dan schapen en koeien.

Er is dus nog wat tijd over voor een ethisch debat. Helaas blijven ethische vraagstellingen in de maatschappij nog altijd te veel aan “rampscenario’s” gekoppeld. Rustig nadenken over de gevolgen van nieuwe technische doorbraken is blijkbaar niet evident. In België echter blijft alles mogelijk. Ons land heeft nog altijd de Europese Conventie voor de Mensenrechten en de Biogeneeskunde niet ondertekend, en dus ook niet het protocol dat het klonen van mensen voor reproductieve doeleinden verbiedt. Het beperkte debat in onze parlementen is van een belabberd niveau. Wetenschappers speculeren zelf over niet veel meer dan een technisch en juridisch onderscheid tussen klonen voor de “reproductie” van onvruchtbare koppels en voor de “replicatie” van om het even wat. Of tussen klonen voor “therapeutische” doeleinden en voor het “voortplanten van mensen”.

Anderen buigen zich over de vraag hoe identiek een identieke kopie van een mens zal zijn. Persoonlijkheid is niet uitsluitend aan de genen gebonden. Het blad The Sciences beschreef de lotgevallen van de originele Siamese tweeling, de broers Eng en Chang Bunker, die in 1811 in het huidige Thailand geboren werden, en via een brede vleesband aan de buik verbonden waren. Ze trouwden (met twee zusters) en kregen elk ongeveer tien kinderen. Moet een wat vreemd huishouden geweest zijn: de vrouwen leefden elk in hun eigen huis, en hun mannen brachten samen de helft van de week bij één van de twee door. Toch werd Eng een knorrige dronkelap, en bleef Chang een opgewekte geheelonthouder. Genen zijn maar een deel van het verhaal. Zelfs voor klonen.

Mensen zullen een copyright op zichzelf moeten nemen.

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content