Meten is weten. Onder dit motto, en ook omdat het een spiegel van de gezondheid is, buigt de wetenschap zich over de lengte van de mens. De resultaten zijn spectaculair: we worden almaar langer.
De Belg wordt gemiddeld almaar groter. Niet alleen de Belg overigens. De Nederlanders zijn ondertussen gemiddeld de grootste natie ter wereld – dus niet het grootste ras, wel het grootste volk binnen geografische grenzen. Niemand weet waarom. Een genetische aanleg? Groei is zeker gedeeltelijk genetisch bepaald, want grote ouders krijgen gemiddeld ook grote kinderen, en pygmeeën blijven altijd kleiner dan de modale mens. Maar als de levensomstandigheden tegen zitten, hoeft het genetisch potentieel van een individu niet gehaald te worden. De studie van de evolutie van lengte- en andere meetparameters op populatieniveau kan dus veel verhelderen over het welzijn van een volk.
“Daarom is het belangrijk dat deze gegevens op wetenschappelijk verantwoorde wijze verzameld kunnen worden”, benadrukt professor Roland Hauspie van het Laboratorium voor Antropogenetica van de VU Brussel. “De onderste grenzen op de lengtecurven zijn kritisch voor het bepalen van gezondheidsnormen. Voor België dateren de laatste meetgegevens uit 1980. Er is dus dringend behoefte aan een nieuwe evaluatie. Het is, bijvoorbeeld, niet bekend of de Vlaming en de Waal anders evolueren inzake groei. Een analyse daarvan zou interessant kunnen zijn in het licht van de vaststellingen over een uiteenlopende evolutie van onder meer de economische situatie in beide gemeenschappen.”
BABY’S BLIJVEN EEN HALVE METER LANG
In 1980 was de gemiddelde Belgische man 1m76 lang; de gemiddelde vrouw 1m64. Voor Nederland was dat respectievelijk 1m84 en 1m71. Tussen 1960 en 1980 werd de Belg gemiddeld twee centimeter langer. Hauspie onderzocht onder meer hoe en wanneer die toename gerealiseerd werd. Voor kinderen tot een leeftijd van ongeveer tien jaar blijft de groeisnelheid – de winst per tijdseenheid – na een steile val de eerste twee jaar na de geboorte, min of meer constant. In de puberteit is er een groeispurt, met een maximum voor de meisjes op twaalfjarige leeftijd, en voor de jongens als ze veertien zijn. In principe is de maximale lengte bij de Belgische vrouw op gemiddeld zestienjarige leeftijd bereikt; bij de man op achttien jaar.
De lengte bij de geboorte, die op ongeveer een halve meter ligt, veranderde weinig in de loop der jaren. “De baby’s van nu zijn niet veel langer dan de baby’s geboren in 1750”, zegt Hauspie, die zijn gegevens samen met ULB-hoogleraar Martine Vercauteren analyseert. “De laatste honderd jaar registreerden we een toename van twee millimeter per tien jaar. Dat is weinig. Het gemiddelde geboortegewicht is lichtjes toegenomen met gemiddeld dertien gram per tien jaar. Toch wordt de toename in volwassen lengte, die we registreren van de ene generatie op de andere, al grotendeels op een leeftijd van vijf jaar gerealiseerd.”
Jongens en meisjes groeien ook anders. Jongens zijn gemiddeld twaalf centimeter groter dan meisjes. Dit verschil heeft drie componenten. De jongens groeien tijdens de pubertaire spurt gemiddeld drie centimeter meer dan de meisjes. Vóór de groeispurt is er al een klein verschil van iets minder dan een centimeter, wat betekent dat jongens en meisjes in het lager onderwijs ongeveer even groot zijn. Belangrijk is echter dat de jongens gemiddeld twee jaar langer groeien dan de meisjes: een component die acht centimeter toevoegt aan het lengteverschil tussen de geslachten. De inwendige biologische klok is voor jongens anders gekalibreerd dan voor meisjes, maar het mechanisme achter het verschil is niet bekend.
Binnen het patroon van de evolutie van de groeisnelheid vinden wetenschappers nog kleine onderliggende ritmeverschillen. Zo blijken er enkele “prepubertaire groeispurten” van enkele maanden tot een jaar te bestaan. Nieuwe meettechnieken, die veranderingen in de hoogte van de knie met een precisie van 0,17 millimeter registreren, wezen uit dat de groei ook over een periode van enkele weken kan versnellen. “Dat kan betekenen dat de groei bestaat uit een opeenvolging van kleine pulsen met pieken van een paar weken tot twee maanden”, analyseert Hauspie. “Anderzijds is er de theorie van de saltatorische groei, die zegt dat een mens een tijdje niet groeit, en er vervolgens een sprong van een tweetal centimeter uitperst. Het onderscheid tussen beide opties kunnen we nog altijd niet maken.”
IN DE LENTE GROEIT DE MENS HET MEEST
Eveneens onverklaarbaar is de vaststelling dat kinderen in de lente sneller blijken te groeien en in de herfst trager. Voor veranderingen in het gewicht gebeurt net het omgekeerde. Een gevolg van de noodzaak tot investeren in energie voor de lange wintermaanden, en het herpakken van de groei bij het begin van het seizoen des overvloeds? Hauspie weet het niet. “De meest courante hypothese om dit verschijnsel uit te leggen, stelt dat er een effect zou zijn van de kwaliteit en de kwantiteit van het licht. Die stelling vloeide voort uit de wetenschap dat blinde kinderen, die geen notie hebben van dag of nacht, niet zulke seizoenale pieken in groeisnelheid vertonen. Lichtprikkels zouden bepaalde functies in de hersenen activeren, die onder meer ook de hormonale werking van het lichaam controleren. Maar dat is nooit onderzocht met betrekking tot de seizoenvariaties in groeisnelheid.”
Het is evident dat de evolutie van de groei te maken heeft met voeding en gezondheid. Een vergelijking van groeigegevens uit grote delen van Europa leert dat hoe verder in oostelijke of zuidelijke richting de metingen gedaan werden, hoe groter de groeiwinst de voorbije decennia was. De Noren en de Zweden groeiden nog amper drie millimeter per tien jaar; de Belgen en Nederlanders een centimeter; de Italianen en de Grieken respectievelijk 2,7 en 3,5 centimeter. “In Noord-Europa is er een virtuele stop op de groei, maar in Oost- en Zuid-Europa wordt er nog winst geboekt”, vat Hauspie de cijfers samen. “Men gaat er vanuit dat het genetisch groeipotentieel beperkt is: als het bereikt is, wordt er niets meer gewonnen. Anderzijds maken maatschappelijke verbeteringen het behalen van het maximum mogelijk. Het omgekeerde kan natuurlijk ook. Tijdens de twee wereldoorlogen, bijvoorbeeld, stagneerde de groei van de Belgische bevolking.”
Het verband met de maatschappelijke status – en daaraan gekoppeld de beschikbaarheid van voedsel en andere energie – wordt ook duidelijk uit een analyse van de groeigegevens op basis van de socio-economische klassen, met name het beroep en het studieniveau van de ouders. De Belgen uit de onderste lagen van de bevolking hebben de voorbije generaties grotere winsten geboekt dan hun landgenoten uit de topklasse. Voor meisjes van wie de vader een universitair diploma had, bleef de gemiddelde lengte tussen 1960 en 1980 onveranderd op 1m64. Maar dochters van vaders die alleen lager onderwijs achter de rug hadden, evolueerden in die periode van gemiddeld 1m60 naar bijna 1m64. “De als laagste klassen gedefinieerde delen van de bevolking haalden recent een achterstand op”, besluit Hauspie.
Vergelijkbare gegevens volgden uit de studie van de groeievolutie, tussen 1940 en 1980, voor universiteitsstudenten en militaire dienstplichtigen. De gemiddelde lengte van de eerste groep nam met 0,8 centimeter per tien jaar toe, die van de tweede groep met het dubbele daarvan. “We kunnen ervan uitgaan dat in deze periode dienstplichtigen een gemiddeld staal van de mannelijke bevolking boden, maar dat universiteitsstudenten meer uit de begoede klassen kwamen”, zegt Hauspie. “De resultaten illustreren hoe de cijfers indicaties kunnen geven over de evolutie van de gezondheidstoestand in de maatschappij. Ze kunnen nuttig zijn bij het opsporen van eventuele verlagingen van de levensstandaard. Zo zien we dat de plattelandsbevolking in Polen recent een daling in de groeisnelheid kent. Het leven moet daar voor de mensen moeilijker geworden zijn. Dat impliceert echter niet dat de gemiddelde totale lengte verkleint. De mensen groeien in slechte socio-economische omstandigheden gewoon trager.”
DERTIEN JAAR: DE EERSTE MENSTRUATIE
Misschien schuilt in deze koppeling tussen groei en gezondheid wel de verklaring voor het verschil in psychologische perceptie dat mensen over groot en klein koesteren. Iemands maatschappelijke positie wordt mee bepaald door zijn gestalte. Een kleine Belg heeft minder kansen op succes dan een grote. “Maar veel kunnen we hier inzake evoluties niet uit afleiden”, waarschuwt Hauspie. “Met het groter worden van de gemiddelde Belg verandert de individuele variatie niet. Er zullen altijd kleine mensen zijn. Nu bevindt 95 procent van de bevolking zich binnen een marge van 26 centimeter verschil. Dat is veel meer dan de evolutie van de groei op lange termijn.”
Snellere groei impliceert vroegere rijpheid – ook dat is een indicatie van de levenskwaliteit in een maatschappij. Meer dan honderd jaar geleden menstrueerden Belgische meisjes voor de eerste keer op een leeftijd van gemiddeld zeventien jaar. Nu is dat dertien jaar. Per tien jaar gingen er gemiddeld vier maanden van af. De leeftijd van eerste menstruatie blijft in België wel min of meer constant sinds de jaren zestig. In Polen wordt recent ook weer een ommekeer in deze trend vastgesteld: de meisjes op het platteland beginnen er later te menstrueren.
Uiteraard kan ook de gezondheid van een individu effect hebben op zijn groeipatroon. In samenwerking met directeur Hilde Franckx van het Astmacentrum in De Haan aan Zee onderzoekt Hauspie de evolutie van de groei bij astmapatiënten. Belgische kinderen met astma doen er anderhalf jaar langer over om de piek in de groei te bereiken dan andere kinderen. Ze rijpen ook twee jaar trager. In vergelijking met hun maturiteit hebben ze een normale lengte, maar omdat ze trager rijpen, zijn ze gemiddeld kleiner dan kinderen van hun leeftijd. “Ze zijn echter normaal van lengte als ze vergeleken worden met de leeftijdsklasse die ze inzake maturiteit bereikt hebben”, benadrukt Hauspie. “Ze komen gewoon wat achterop, maar hun groeipotentieel is niet aangetast. Dit kan onder meer het gevolg zijn van de toediening van bepaalde geneesmiddelen voor de patiënten in het centrum kwamen: vooral, indertijd, oraal toegediende corticosteroïden kunnen bij langdurige inname een groeiachterstand veroorzaken. Er bestaan ook studies die een rechtstreeks verband leggen tussen de verminderde zuurstofvoorziening en de vertraagde groei.”
Diverse externe factoren kunnen de groei eveneens beïnvloeden. Zo heeft men, onder andere, aangetoond dat kinderen, blootgesteld aan subklinische dosissen lood in het milieu, een lichte groeiachterstand kunnen oplopen. “Groei is een positieve parameter om de welvaart in een bevolkingsgroep te evalueren”, aldus Hauspie. “Meestal worden voor zo’n evaluatie negatieve parameters gebruikt, zoals de kindersterfte. De groei kan ook gebruikt worden om andere facetten te onderzoeken. Het psychosociaal klimaat waarin een kind moet opgroeien, bijvoorbeeld. Weeskinderen groeiden in een strenge instelling beduidend trager dan kinderen in andere instituten. We weten ondertussen ook dat kinderen van vrouwen, die tijdens de zwangerschap rookten of veel alcohol dronken, trager groeien dan andere. De eerstgeboren kinderen in een gezin zijn gemiddeld ook wat groter dan de andere. Studies wezen uit dat kinderen in kleine gezinnen gemiddeld twee centimeter groter waren dan kinderen in grote gezinnen – een effect dat losgekoppeld kon worden van de sociale klasse.”
VOORAL ONZE BENEN WORDEN LANGER
In uiterst slechte leefomstandigheden, zoals in sommige ontwikkelingslanden, kan een bevolking gemiddeld kleiner worden. Ook individuen kunnen krimpen. Mensen gaan met het verouderen steeds minder rechtop lopen, en de schijven tussen de wervels kunnen wat afslijten, wat toch een verschil van ettelijke centimeters kan opleveren. Mannen van zeventig jaar oud zijn zeven tot tien centimeter kleiner dan mannen van twintig. De helft van dit verschil komt op rekening van een krimpproces; de andere helft is het gevolg van het feit dat jonge mensen nu meer groeien dan jonge mensen vroeger. De maximale lichaamslengte kan al vanaf een leeftijd van 35 jaar beginnen af te nemen.
Het gewicht neemt wel langer toe: mannen zijn gemiddeld het zwaarst op een leeftijd van 55 jaar, vrouwen iets later. Ook de lichaamsverhoudingen van een mens veranderen met de leeftijd. Met het verouderen worden de heupen breder, de borstkas dieper, de neus en oren langer en breder. Dat heeft te maken met het feit dat kraakbeen – relatief belangrijk in deze lichaamsdelen – gewoon blijft doorgroeien, in tegenstelling tot het normale been, dat een dynamische cyclus van opbouw en afbraak kent.
Zelfs de gemiddelde Belg gaat er geleidelijk aan anders uitzien, hoewel het mechanisme dat daarvoor verantwoordelijk is, nog niet is achterhaald. De winst in lengtegroei van de voorbije decennia situeert zich namelijk vooral op het niveau van onze benen, terwijl het bovenlichaam weinig verandert. Wij krijgen dus langere benen. De makers van rolmodellen zullen zich moeten reppen om iets nieuws te introduceren, of iedereen loopt er binnenkort bij als hun mannequins. “Ook de lengte van het hoofd neemt toe”, vult Hauspie aan, “terwijl de breedte afneemt. Het is niet geweten of dit proces een netto-effect op het volume van het hoofd heeft.”
Evenmin is bekend of er een limiet aan de lengte bestaat. In Polen is de gemiddelde groeisnelheid met meer dan een halve centimeter per tien jaar afgenomen. Ook bij ons daalt de snelheid van groeitoename. De Belg wordt gemiddeld nog altijd groter, maar de winst ten opzichte van de vorige generatie verkleint. “We weten niet of we op weg zijn naar een plafond”, geeft Hauspie toe. “Inzake het bereiken van de maturiteit hebben we niet de indruk dat er nog veel kan vervroegen, maar inzake lengte is dat niet het geval. Momenteel is drie procent van de Belgische mannen groter dan 1m90 en drie procent van de vrouwen groter dan 1m75. Deze extreme varianten zeggen jammer genoeg niets over het potentieel van de bevolking. We zullen moeten afwachten.”
Dirk Draulans