Gesofistikeerde afluistersystemen en telefoontaps knagen steeds nadrukkelijker aan de vrijheid van verdachten. Maar het loopt fout met de controle op die technieken, zeggen criticasters. Omdat de politie veel efficiënter gestructureerd is dan het gerecht.

INFO : Henri Berkmoes en Johan Delmulle, ‘De bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden’, Politeia, 2003,127 blz.

Véél valt er niet te zien in de Central Technical Interception Facility (CTIF), de tapkamer van de Federale Politie. Hoogstens een paar computers en 15 agenten met 24-urenpermanentie om het Israëlische Nice Track-afluistersysteem van 6 miljoen euro te bedienen. Maar de tapkamer is wel het hart van de telefoontap in België: speurders die willen weten wie waar wanneer en door wie gebeld wordt, moeten het hier komen vragen met een bevel van de onderzoeksrechter in de hand. De CTIF kan trouwens ook een stapje verder gaan: ze luistert jaarlijks van een duizendtal vaste lijnen of mobilofoons gesprekken af, registreert faxen en computergegevens en kopieert sms’jes. Al die data worden in tweevoud gedurende een jaar opgeslagen. Maar ze worden meestal ook doorgestraald naar speurders bij de GDA’s (de gerechtelijke diensten van het arrondissement, waarin de vroegere gerechtelijke politie en de Bewakings- en Opsporingsbrigade van de rijkswacht zijn ondergebracht) of naar een van de 28 mobiele politiestations ergens te velde.

Strikt gezien is het afluisteren van telefoons bij wet verboden. Net zoals een pak andere bijzondere politiemethodes. Maar in de strijd tegen de zware en georganiseerde criminaliteit kreeg de politie van de regering-Verhofstadt I een heel arsenaal ingrijpende opsporingstechnieken aangereikt: agenten mogen sinds 2002 een beroep doen op anonieme en beschermde getuigen, ze kunnen makkelijker goederen in beslag nemen en verbeurd laten verklaren, en ze kunnen op relatief eenvoudige wijze ingrijpende onderzoeksmethodes gebruiken. Dat laatste dankzij twee bijzondere wetten – die op de telefoontap van 1994 en die op de bijzondere opsporingsmethoden van 2003, de zogenaamde BOM-wet.

Die wetten laten in uitzonderlijke gevallen toe dat de politie de wet overtreedt om boeven te kunnen klissen. De agenten mogen dan telefoons traceren ( de telefoonobservatie, in politiemiddens ook bekend als de Zoller-Malicieux) of gesprekken afluisteren ( de tap). Ze mogen drugs aankopen met belastinggeld (in het jargon: de pseudo-koop) en een vrachtwagen vol verdovende middelen over de grens laten wegrijden, als daarvoor een akkoord met de gerechtelijke overheden in het land van bestemming bestaat (de bewaakte of gecontroleerde aflevering). Ze kunnen fictieve bedrijven oprichten (de frontstore), in uw huis inbreken om er een microfoon te plaatsen (het direct afluisteren) of dagen aan een stuk al uw bewegingen volgen door een telelens (de observatie met technisch hulpmiddel). Ze mogen zelfs onder een valse identiteit binnendringen in criminele milieus (infiltratie). En als ze dat nodig achten, kunnen ze de post van vermeende criminelen openen en lezen, waardoor uw elektronische post, die onder de tapwet van 1994 valt, de facto beter beschermd is dan uw brievenpost.

‘Al die bijzondere opsporingstechnieken zijn belangrijke hulpmiddelen in gerechtelijke onderzoeken’, beaamt directeur-generaal Henri Berkmoes van het Comité-P, het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten. ‘Maar ze staan niet op zichzelf, want degelijk speurwerk moet hun resultaten onderbouwen. Een observatie kan vastleggen dat de ene verdachte de andere een envelop overhandigt, maar om het dossier rond te krijgen moeten agenten met andere middelen of met klassiek speurwerk aantonen dat er drugs in die envelop zitten. Met bijzondere opsporingsmethodes kunnen we misdrijven ophelderen die vroeger onopgelost bleven, maar het speurwerk is er niet per definitie eenvoudiger op geworden.’

Privacy

Nochtans neemt het gebruik van bijzondere opsporingsmethodes een hoge vlucht. Het voorbije jaar werden 900 telefoonlijnen gedurende 50.500 uren afgetapt. Drie keer zoveel als in 2002. En wellicht is dat een voorzichtige schatting, meldt een rapport van de federale overheidsdienst Justitie. Want de politie en de parketten hebben niet alle evaluatieformulieren ingevuld. Justitie betaalde in 2003 bijna 5 miljoen euro voor telefoontaps, en bijna 22 miljoen voor de identificatie en registratie van telefoonnummers – alles samen een derde van het totale budget voor gerechtskosten. Volgens het rapport van Justitie is de informatie uit bijzondere opsporingsmethodes cruciaal in zeven op de tien gerechtelijke onderzoeken.

Er valt bijgevolg nog nauwelijks over te discussiëren: de BOM-wet en de tapwet, met een hele rist bijzondere opsporingstechnieken in hun zog, zijn een noodzakelijk kwaad in de bestrijding van de zware en de georganiseerde misdaad. ‘Vóór we de tapwet hadden, kwamen boeven uit heel Europa in België werken’, meent een speurder te weten. ‘Puur omdat ze wisten dat ze hun zaakjes hier tenminste ongestoord via de telefoon konden regelen. Sinds de BOM-wet in 2003 in het Belgisch Staatsblad is verschenen, trekken we veel minder misdadigers uit de Europese Unie aan.’

Opmerkelijk, want de BOM-wet introduceerde eigenlijk niets nieuws. Ze heeft enkel een wettelijk kader gecreëerd voor technieken die al langer dan een decennium gebruikt worden in politie-onderzoeken. Ze bracht met andere woorden meer rechtszekerheid. Tot voor kort werd het gebruik van de bijzondere opsporingsmethodes geregeld met een geheime rondzendbrief uit 1990, opgesteld door toenmalig minister van Justitie Melchior Wathelet (PSC). Maar door zijn vertrouwelijk karakter kon die circulaire niet worden ingeroepen voor de rechtbank. Gevolg? ‘We leefden in het Wilde Westen’, geeft een speurder toe, ‘en de rechtsonzekerheid was compleet, zowel voor de politie als voor de verdachten.’

We horen de man denken: vandaag is dat véél minder het geval. ‘De toepassing van bijzondere opsporingsmethoden is aan zeer strenge voorwaarden onderworpen’, bevestigt Johan Delmulle, een magistraat van het federaal parket, dat hoogdrempelige onderzoeken naar terrorisme en zwaar banditisme leidt. ‘De meest ingrijpende technieken mogen eigenlijk alleen gebruikt worden om de zwaarste misdrijven aan te pakken, en pas nadat alle andere onderzoeksmethodes uitgeput zijn.’

De wet stelt inderdaad strenge voorwaarden die het gebruik van BOM-technieken en telefoontaps zouden moeten inperken. Enkel strafonderzoeken komen in aanmerking, en dan nog alleen naar misdrijven waarop een bepaalde minimumstraf staat – wélke minimumstraf varieert naargelang de gebruikte techniek. De wettelijke inbreuk van de politie, zegt de wetgever, mag niet groter zijn dan het misdrijf zelf. ‘Het is namelijk niet de bedoeling dat speurders met een voorhamer een mug dood kloppen’, verzekert Delmulle.

In de wet zijn ook verschillende controles ingeschreven. Per gerechtelijk arrondissement is er bijvoorbeeld een officier van politie aangesteld die alle onderzoeksdaden in het kader van de BOM-wet moet controleren. Bij de directies van de respectieve opsporingsdiensten zit er nog een tweede controleniveau. Daarnaast heeft ook de Federale Politie een officier aangesteld die het informantenbeheer moet opvolgen. Binnen het gerechtelijke apparaat moet het parket-generaal van naaldje tot draadje de onderzoeken ontrafelen waarin bijzondere opsporingstechnieken gebruikt werden, maar die ergens onderweg geseponeerd zijn geraakt. In zaken die wel voor de rechter komen, moeten de voorzitters van de raadkamers en de Kamers van Inbeschuldigingstelling (KI) of de bodemrechters het gebruik van de technieken aan de regels toetsen. Per gerechtelijk arrondissement is er bovendien een BOM-magistraat die alle gebruikte BOM-methodes controleert. En eventuele klachten kunnen ook worden geformuleerd bij het Comité-P, dat in deze als een soort ombudsdienst voor de bevolking fungeert. ‘Maar we krijgen nauwelijks klachten over de bijzondere opsporingsmethoden’, zegt voorzitter André Vandoren.

Manipulatie

Walter Van Steenbrugge is niet onder de indruk. ‘Al die controles bestaan alleen maar op papier’, zegt de Gentse strafpleiter vastbesloten. ‘Het is ontstellend om te zien hoe het gerecht voortdurend blanco cheques uitschrijft voor huiszoekingen, infiltraties of andere ingrijpende bijzondere opsporingsmethodes. Denkt u écht dat het de onderzoeksrechters en de procureurs zijn die bepalen wat er onderzocht wordt en hoe? Vergeet het maar: de piramide van het gerecht staat helemaal op haar kop, en de policiers hebben de touwtjes in handen.’

De advocaat duikt in zijn kast en diept een vuistdik dossier op van een jaar of vijf geleden. Over een cliënt van hem, een witwasser in een drugzaak. Hij vertelt hoe diens opdrachtgever, een notoire heroïnesmokkelaar, systematisch buiten het gerechtelijk onderzoek werd gehouden. Omdat hij een informant van de politie was. Van Steenbrugge diept een hele rist klachtenbrieven van zijn hand op. Die werden telkens weer verticaal geklasseerd, zowel bij het parket als bij het Comité-P, dat moet zorgen dat politieagenten binnen de lijntjes van de wet kleuren. ‘In dit dossier’, zegt de advocaat overtuigd, ‘heeft de politie dat duidelijk niet gedaan.’

Hij begint een waslijst van manipulaties op te sommen – valse verklaringen, geantidateerde brieven, zelfs vervalste processen-verbaal die zijn cliënt aan een terroristische organisatie moesten linken. ‘Een onderzoeksrechter die bij de politie binnenviel en er de bewijzen van de manipulaties uit de computers haalde, kreeg een strenge vermaning van de procureur-generaal’, briest Van Steenbrugge. En hij zucht: ‘De fundamenten van de justitie staan op losse schroeven. Het gerecht is doodziek, en de controle op het politiewerk is zo lek als een zeef.’

Bij het Openbaar Ministerie, de gerechtelijke instantie die de maatschappelijke belangen verdedigt en criminelen voor de rechter brengt, kijken ze allang niet meer op van zulke uitspraken. Ze kénnen Walter Van Steenbrugge, beweren ze, en die man houdt van complottheorieën. ‘Als ik hem hoor pleiten, vraag ik me soms af of hij zijn cliënt aan het verdedigen is’, zegt een magistraat laconiek, ‘dan wel of hij informatie verzamelt die de georganiseerde misdaad efficiënter kan laten werken.’ Ook Stefaan Guenter, advocaat-generaal van het Gentse parket-generaal, schudt beslist het hoofd. ‘Neen, het gerechtelijk apparaat is niet op drift. Het Openbaar Ministerie gaat dossier per dossier scrupuleus na of de bijzondere technieken wel nodig waren. Wij zijn de eerste hoeders van de wet en we kiezen altijd voor de minimalistische interpretatie ervan.’

Van Rossem

Toch staat de strafpleiter niet alleen in zijn kruistocht. Minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) heeft de voorbije maanden – weliswaar vooral om financiële redenen – gepleit voor meer terughoudendheid bij speurders en onderzoeksrechters als het over telefoontaps gaat. En ook een aantal hoge gerechtshoven heeft zich recent uitgesproken tégen het verregaande en onvoldoende gecontroleerde gebruik van ingrijpende opsporingsmethodes als huiszoekingen, telefoontap, inkijk- en afluisteroperaties, infiltraties en informantenwerking.

Eerst was er het arrest-Van Rossem. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg oordeelde dat Belgische agenten in 1990 hun boekje te buiten waren gegaan tijdens een huiszoeking bij Moneytron-oplichter Jean-Pierre Van Rossem – de man werd intussen veroordeeld voor bedrog, valsheid in geschrifte en misbruik van vertrouwen. Het huiszoekingsbevel waar de agenten mee kwamen aandragen, bevatte nauwelijks informatie, aldus het hof. En het adviseert dat agenten die huizen willen doorzoeken, voortaan maar beter in detail op papier kunnen zetten wat ze precies willen doorzoeken.

Nauwelijks enkele weken na het arrest-Van Rossem kregen de misdaadbestrijders een nieuwe veeg uit de pan. Deze keer van het Arbitragehof. Dat reageerde op een klacht over de BOM- wet ingediend door de Liga voor de Mensenrechten, het advocatensyndicaat voor de democratie en de Franstalige orde van advocaten. Op zich heeft het hof geen bemerkingen bij het gebruik van de methodes. In eerdere vonnissen hadden trouwens ook het hof van cassatie, het Internationaal Strafhof in Den Haag en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg geopperd dat bijzondere politietechnieken, anonieme getuigen en undercoveroperaties nodig waren om georganiseerde criminaliteit en terrorisme efficiënt te bestrijden. De technieken, zo oordeelden de raadsheren, zijn niet per definitie strijdig met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – het artikel dat een eerlijk proces voor elke beschuldigde garandeert.

Het Arbitragehof stemt zelfs in met het principe van het vertrouwelijk dossier. Dat bevat het deel van het strafonderzoek dat verborgen blijft voor de verdediging. De inhoud van zo’n vertrouwelijk dossier mag niet gebruikt worden tijdens de bewijsvoering voor de rechtbank, de resultaten – bijvoorbeeld de uitgetikte, ‘voor het onderzoek relevante’ fragmenten van een telefoontap – wél. Om het verschil te duiden: in 2003 werden 50.500 uren telefoongesprekken afgetapt, maar slechts 16.600 uren zijn uitgetikt in een gerechtelijk dossier terechtgekomen. ‘Elementen die de veiligheid van informanten in gevaar kunnen brengen of die verdachten over de gebruikte technieken en tactieken kunnen informeren, mogen worden onttrokken aan de ogen van de verdediging’, schrijft het Arbitragehof in zijn arrest.

Maar het hof is intussen wel een vurig pleitbezorger van strengere controles op het gebruik van de bijzondere opsporingstechnieken. Zo volstaat na het arrest niet langer het fiat van de procureur des Konings, die zelf tot het Openbaar Ministerie behoort, om inkijkoperaties en technologische observaties in woningen te laten plaatsvinden. En zo kan voortaan alleen de onderzoeksrechter toegang krijgen tot het vertrouwelijk dossier in een strafonderzoek, en niet de procureur des Konings via de zogenaamde mini-instructie, een onderzoek waarbij geen onderzoeksrechter betrokken is. Het Arbitragehof eist nu dat een onpartijdige en onafhankelijke rechter de vertrouwelijke dossiers zou controleren. Die onafhankelijke controle moet vóór 31 december van dit jaar operationeel zijn.

Het Openbaar Ministerie is niet ongelukkig met het arrest. ‘Het hof spreekt een gedeeltelijke vernietiging van de BOM-wet uit, maar veel ingrijpende bepalingen van de wet blijven overeind’, benadrukt advocaat-generaal Stefaan Guenter. ‘Er moet alleen een wetswijziging komen om een onafhankelijke en onpartijdige rechter aan te wijzen, die de wettigheid van de gebruikte technieken zal kunnen toetsen.’

Maar Van Steenbrugge en zijn collega-voorvechters van méér privacy, zelfs voor wie van een misdrijf beschuldigd wordt, kunnen een vreugdedansje intussen nauwelijks onderdrukken. ‘In het verleden’, zegt Van Steenbrugge, ‘hebben de rechters systematisch de kant van de politie gekozen, ook als die de wet overtrad.’ Hij noemt het arrest van het Arbitragehof een absolute trendbreuk. En hij refereert bij wijze van tegenvoorbeeld graag aan het Antigoon-arrest van het hof van cassatie om zijn stelling kracht bij te zetten.

Het Antigoon-arrest ging over een illegaal wapen, dat bij een routinecontrole langs de weg in de koffer van iemands auto was gevonden. De advocaat van de beklaagde betwistte het illegale wapenbezit dat zijn cliënt ten laste werd gelegd. Omdat de politie volgens hem niet het recht had zonder enige aanwijzing de wagen van zijn cliënt te doorzoeken. Het hof van cassatie volgde die redenering niet: het wapen mocht als bewijsstuk gebruikt worden en de wapenbezitter liep ook een veroordeling op.

Paul De Hert wordt er zowaar een beetje kregelig van. De Hert is hoofddocent strafrecht aan de Vrije Universiteit Brussel en de Universiteit van Leiden en gespecialiseerde zich in materies waarbij strafonderzoeken de privacy van de verdachten doorkruisen. ‘Overal in de wereld is er een gevecht aan de gang tussen misdaadbestrijders die zoveel mogelijk middelen willen inzetten, en mensen die willen vermijden dat politiediensten een onbeperkte ingang tot hun privé-leven krijgen’, legt hij uit. ‘Maar de Belgische procureurs en het hof van cassatie zijn echt wel de loopjongens van de repressie.’ Onder te verstaan: de Belgische politie doet wat ze wil, en achteraf zullen de rechters haar wel beschermen.

Slakken en windhonden

‘De politie, het parket en bepaalde onderzoeksrechters gaan veel te vaak bij elkaar op de koffie’, voegt Van Steenbrugge eraan toe. ‘Daardoor is het Openbaar Ministerie een vervolgorgaan geworden, zoals ook de politie een vervolgorgaan is. Dat is een probleem, want omdat het Openbaar Ministerie officieel ten laste én ten ontlaste moet onderzoeken, zit het evenwicht in gerechtelijke onderzoeken helemaal verkeerd.’ Vrij vertaald uit het strafpleitersjargon: gerechtelijke onderzoeken hebben maar één finaliteit meer – aan het einde van de rit moet iemand voor het misdrijf opdraaien. En omdat het Openbaar Ministerie daar óók zo over denkt, krijgt de politie eigenlijk vrij spel. Zo hebben ze het bij het Openbaar Ministerie uiteraard niet begrepen. ‘Natuurlijk hangen wij in grote mate af van wat de politie ons levert’, geeft Stefaan Guenter toe. ‘Maar wij leggen wel de prioriteiten vast, en wij bepalen in welke richting en met welke intensiteit bepaalde fenomenen worden onderzocht.’

In de regel zitten gerechtelijke onderzoeken in België redelijk eenvoudig in elkaar. Ze beginnen bij een van de ongeveer 600 parketmagistraten, die de 40.000 politiemensen opdrachten kunnen doen uitvoeren. Maar de werkelijkheid is vaak omgekeerd. Bepaalde bronnen spreken zelfs over ‘een justitie met twee snelheden’. En in die justitie zijn de agenten duidelijk de windhonden, en de parketten de slakken. Jacques De Lentdecker, woordvoerder van het College van Procureurs-generaal, noemt die analyse voorbijgestreefd: ‘De parketten hebben óók beleidsplannen, en die worden op verschillende niveaus op de politie afgestemd’, zegt hij zelfverzekerd. Maar voor Brice De Ruyver, de adviseur inzake justitie van eerste minister Guy Verhofstadt (VLD), is dat meestal niets meer dan window-dressing. ‘Wat management en beleid betreft, loopt de politie tien jaar vooruit op het gerecht’, zegt De Ruyver. ‘Daardoor is het inderdaad de politie die het vervolgingsbeleid bepaalt, en niet het gerecht.’

De politie heeft sinds de wet van 1998 op de geïntegreerde politiediensten namelijk jaarplannen geschreven en prioriteiten vastgelegd. Daarin werd bepaald welke opdrachten ze onmiddellijk uitvoert en welke niet. Er zijn zelfs gevallen bekend van commissarissen die lijstjes hadden opgesteld van zaken die ze automatisch zouden seponeren, zelfs zonder de parketten daarin te horen. De politie heeft ook ondersteunende diensten die moeten waken over de efficiëntie van de organisatie. Ze heeft daarvoor driehonderd mensen opgeleid in de verschillende politiezones.

Volgens de Octopuswet van 1998 hadden de parketten-generaal vergelijkbare instrumenten bij het gerecht moeten ontwikkelen, maar zeven jaar later zijn die plannen nog altijd niet geschreven. ‘In bepaalde arrondissementen (De Ruyver doelt wellicht op Antwerpen, Dendermonde, Hasselt, Kortrijk en in mindere mate op Brussel, nvdr.) hebben dynamische procureurs des Konings met succes een inhaalbeweging ingezet’, geeft De Ruyver toe. ‘Maar zij hebben niet het geld en de middelen die de politie wel heeft. Justitie betaalt cash de jarenlange verwaarlozing, budgettair én beleidsmatig. En bij de administratie, en bij de hoven en de rechtbanken is de kloof nóg een stuk dieper dan bij de parketten.’

Wellicht komt het kabinet van Laurette Onkelinx (PS) binnenkort naar buiten met plannen om dat te verhelpen. Plannen die veel verder gaan, beweren bepaalde bronnen, dan het opnieuw uittekenen van de gerechtelijke arrondissementen. Er zou onder meer sprake zijn van meer autonomie, ook financieel, voor de magistraten-korpschefs en de parketten. In Frankrijk, Duitsland en Nederland is die verzelfstandiging al een paar decennia bezig, en het regeerakkoord van Paars II had het ook in België aangekondigd. Wordt ongetwijfeld vervolgd.

Door Frank Demets

‘Het gerecht staat op zijn kop, en de politie heeft de touwtjes in handen.’

‘Justitie betaalt cash de jarenlange verwaarlozing, budgettair én beleidsmatig.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content