30 juni 1960. Congo wordt onafhankelijk. Enkele dagen later komen Congolese soldaten in opstand. Verhalen van moord en verkrachting jagen tienduizenden blanken het land uit. Hun getuigenissen staan opgetekend in een geheim gebleven rapport van de toenmalige Belgische regering van Gaston Eyskens. Dit rapport zal later mee de Belgische houding bepalen tegenover het regime van de Congolese eerste minister Patrice Lumumba.VRT-journalist Peter Verlinden kon delen van het geheime rapport inkijken. In ‘Weg uit Congo’ vertelt hij voor het eerst het soms rauwe verhaal van de Belgische kolonialen die uit Congo wegkwamen. Als voorpublicatie leest u hier een bekorte versie van het zevende hoofdstuk. ***

VRT-journalist Peter Verlinden kon delen van het geheime rapport inkijken. In ‘Weg uit Congo’ vertelt hij voor het eerst het soms rauwe verhaal van de Belgische kolonialen die uit Congo wegkwamen. Als voorpublicatie leest u hier een bekorte versie van het zevende hoofdstuk.

***

Minister van Justitie Laurent Merchiers, een liberaal uit Gent, leest op zijn persconferentie in Brussel monotoon voor uit het document Getuigenissen, door zijn diensten voorbereid, dat vertelt wat de Belgen in het pas onafhankelijke Congo overkomen is. Het is 28 juli 1960.

Na de plechtige uitroeping van de onafhankelijkheid op donderdag 30 juni 1960 gaat in vele zwarte cités het feest nog het hele lange weekend door. En dan begint het drama.

MAANDAG 4 JULI 1960

Om 14 uur, in het militaire kamp Leopold II, in Leopoldstad, gehoorzamen militairen van de Force Publique, de Weermacht, die over het hele land verspreid zo’n 25.000 Congolese soldaten en 1000 Belgische officieren telt, niet langer de bevelen van blanke officieren. Een zwarte onderofficier zet de Congolezen aan tot ongehoorzaamheid. Enkele uren later komt de opperbevelhebber van de Force Publique, generaal Emile Janssens, tussenbeide om de onruststokers te kalmeren. Hij degradeert de muitende onderofficier en straft drie soldaten. Dezelfde avond kondigt de regering van Patrice Lumumba een reorganisatie van het leger aan en het einde van elke discriminatie.

DINSDAG 5 JULI 1960

Om acht uur ’s morgens spreekt generaal Emile Janssens zijn manschappen toe in het hoofdkwartier van de Force Publique, in kamp Leopold II. Hij laat er geen twijfel over bestaan: elke hoop op een snelle afrikanisatie van het officierenkorps is ijdel. ‘Ik heb jullie altijd de waarheid gezegd, nooit iets beloofd. De Force Publique gaat gewoon voort als vroeger.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten, schrijft hij in stevige krijtletters op het schoolbord: ‘AVANT INDìPENDANCE = APRÈS INDìPENDANCE’.

Die namiddag om vijf uur stromen zo’n vijfhonderd zwarte militairen samen in de kantine, de meesten van het 13de bataljon. Er wordt hevig heen en weer gepraat tussen opgewonden zwarte militairen en Belgische officieren die hun gezag proberen te herstellen. De verontwaardiging over de provocatie van generaal Emile Janssens woekert voort. De zwarten eisen het vertrek van de generaal en de snelle afrikanisatie van het kader. De militaire politie, de rijkswacht en een gezagsgetrouw escadron slagen er niet in de gemoederen te bedaren. Pas rond negen uur ’s avonds keert de rust weer.

WOENSDAG 6 JULI 1960

Belegering van de heuvel in het kamp Hardy (Thysstad) waar de blanke officieren en hun families zich hebben verschanst. Om vijf uur ’s morgens besluit generaal Emile Janssens, in Leopoldstad, met troepen van het kamp Leopold naar Thysstad te vertrekken om de bedreigde Belgen te ontzetten. Tegelijk zijn al kleine groepjes muiters vanuit Thysstad naar Leopoldstad op weg, en onderweg, in Inkisi en Madimba, nemen ze officieren en andere blanken gevangen.

Om halfzes ’s avonds slagen Congolese bemiddelaars erin om de Belgische gezinnen uit de handen van de muiters te bevrijden, onder anderen Gaston Diomi, een vroegere burgemeester van een van de gemeenten van Leopoldstad en… Joseph Mobutu, de rechterhand van eerste minister Lumumba. Pas veel later komen president Joseph Kasa Vubu en eerste minister Lumumba zelf naar het kamp Hardy om de muiters op te roepen hun actie stop te zetten.

Die ochtend van 6 juli houdt eerste minister Patrice Lumumba een toespraak in het kamp Leopold. Hij kondigt een promotie met één graad aan voor alle zwarte militairen en roept hen op om de discipline te bewaren. Generaal Emile Janssens staat naast hem.

De Congolese militairen blijven ontevreden. Ze zakken af naar het Palais de la Nation, waar een week eerder de onafhankelijkheid is uitgeroepen, en naar de residentie van de eerste minister. Onderweg schreeuwen ze dat eerste minister en minister van Defensie Lumumba moet opstappen. Patrice Lumumba ontvangt een delegatie van de muiters. In een radiomededeling beschuldigt de Congolese eerste minister de Belgische officieren ervan dat zij de militairen hebben opgehitst.

Geneviève Ryckmans, weduwe van de adjunct-gewestbeheerder André Ryckmans, herinnert zich nog perfect hoe zijzelf aan het ergste is ontsnapt. ‘Toen de militairen kwamen, was mijn man op tocht in de regio, zo’n 25 kilometer van huis. Hij is daar overigens verschillende keren bedreigd en opgepakt door zwarte militairen, en keer op keer weer vrij geraakt. Eerst wilden de muiters een lerares aanpakken. Zwarte priesters zijn erin geslaagd om de soldaten te doen vertrekken. ’s Nachts zijn ze dan teruggekomen, de nacht van 5 op 6 juli. Samen met de echtgenote van gewestbeheerder Saintraint, en onze kinderen hadden we ons eerst verschanst in het huis van de dokter. Onze boys hebben ons dan meegenomen naar een schuilplaats in de brousse en niet naar het klooster van de zusters, zoals de meeste vluchtelingen. Dankzij de boys hebben wij het gehaald.’

Die avond komen gewestbeheerder Antoine Saintraint en adjunct-gewestbeheerder André Ryckmans hun families evacueren. Zijzelf werden in de loop van de dag verschillende keren aangevallen door muitende soldaten en opgehitste bendes. Die hebben het vooral gemunt op eerste minister Lumumba, omdat die hen niet brengt wat ze gehoopt hadden, geld en macht, en op de Belgen die de oude macht vertegenwoordigen.

Weduwe Ryckmans vertelt: ‘De eerste dagen van de muiterij waren wij overgeleverd aan mensen die dronken waren van machtswellust en verdoofd door hennep. Ze hadden hun wapens, zwierven over de straten en zochten blanken, vooral blanke vrouwen. De straat was aan de macht. In Thysstad zijn veel vrouwen van Belgische officieren verkracht. In Kisantu ook, vooral leraressen. Wij hadden niets om ons te verdedigen, geen wapens, geen hulp.’

‘Op een bepaald ogenblik dacht ik echt dat het definitief afgelopen was. Zonder onze boys, zonder de zwarte priesters, zou het… Wij wisten dan nog dat André en Antoine op weg waren met auto’s om ons naar Leopoldstad te brengen. Anderen zaten tot 300 kilometer van de stad, ook bedreigd, zonder uitweg.’

‘Neen, gemoord is er niet op dat ogenblik. Het ging hen om de macht, de smaak van de macht. Ze voelden zich misbruikt door de nationalisten, door Lumumba. De eenvoudige soldaten zagen hoe sommige zwarten plots macht en geld kregen, terwijl zij gewone piotten bleven. Zij dachten dat iedereen nu zou profiteren van de rijkdommen van het land, behalve zijzelf. Niemand had hen ooit durven zeggen dat onafhankelijkheid betekende ‘werken voor het land’. De lokale zwarte politici niet, ook de Belgen hadden dat niet duidelijk gemaakt voor de gewone bevolking. Die bevolking dacht alleen maar aan hetzelfde huis, dezelfde auto, dezelfde… vrouw, als de blanken. Blanke vrouwen, omdat die zo lang een verboden vrucht waren geweest en omdat ook vele blanke vrouwen zich jarenlang racistisch hadden gedragen tegenover de zwarten, met een misprijzen dat wraakroepend was. Nu kwam de wraak.’

In Leopoldstad heerst die namiddag van 6 juli de grootste politieke chaos. Generaal Emile Janssens, de opperbevelhebber van de Force Publique, krijgt van de Belgische ambassadeur te horen dat de Congolese regering hem ontslaat. Hij houdt de eer aan zichzelf en neemt ziedend van woede zélf ontslag. Pas op aandringen van Lumumba en onder Belgische politieke druk draagt hij ook effectief de bevelvoering over aan de oudste aanwezige officier in het hoofdkwartier. Generaal Emile Janssens voelt zich de zondebok voor de Belgische en Congolese politieke blunders.

DONDERDAG 7 JULI 1960

Weduwe Geneviève Ryckmans over haar vlucht na een angstige nacht: ‘Op 7 juli heel vroeg ’s morgens zijn we met de auto vanuit Madimba vertrokken. Aangekomen in Leopoldstad leek het alsof wij uit een andere wereld kwamen.’

‘De Congolese regering functioneerde niet, geen enkele autoriteit. De muiters van Thysstad wilden eerste minister Lumumba vermoorden, omdat hij hun geen macht had gegeven. En president Kasa Vubu, afkomstig uit Bas-Congo, heeft die eerste dagen niet veel gedaan. Hij had schrik, sloot zich op in zijn presidentieel paleis en stuurde zijn vrouw naar Brazzaville, aan de overkant van de stroom, in dat andere Congo, waar het veilig was.’

‘Sommige Congolese gezagsdragers zijn moedig geweest: Gaston Diomi, de ondervoorzitter van de provinciale regering van Leopoldstad en een vroegere burgemeester van een van de deelgemeenten van de hoofdstad, en minister van Buitenlandse Zaken Justin Bomboko. Zij hebben mijn man die eerste dagen uit de handen van de muiters gepraat en hebben vele Belgen gered. Anderen waren lafaards, ook Belgische officieren die met hun familie als vluchteling aankwamen op de Belgische ambassade. Ik heb ze zien komen, die namiddag van 7 juli. Ze paradeerden in hun uniform en deden verder niets, legden zich te slapen.’

In de nacht van 7 op 8 juli vertrekt generaal Emile Janssens vroeger dan voorzien, met vrouw en dochter uit zijn huis in het centrum van Leopoldstad. Hij heeft een waarschuwing ontvangen dat de muiters hem willen vermoorden. Een militaire helikopter brengt hem in het holst van de nacht naar Brazzaville. Tevergeefs biedt hij daar zijn diensten aan bij de Belgische autoriteiten. Die willen hem liefst zo snel mogelijk naar Brussel sturen en zo gebeurt het.

Op 11 juli 1960 begeeft generaal Janssens zich daar in militaire pas naar het monument van koning Leopold II, de opgetrommelde pers op zijn hielen, om er de onsterfelijke woorden uit te spreken: ‘ Oui, Sire, ils vous l’ont cochonné!‘ (‘Ja, Sire, ze hebben er een knoeiboel van gemaakt.’)

VRIJDAG 8 JULI 1960

Voor het eerst wordt de havenstad Matadi, in de regio Bas-Congo, aangestoken door het geweld. De getuigenissen voor de Onderzoekscommissie Congo 1960 laten niets aan de verbeelding over: ‘Op 8 juli, omstreeks 11 uur, komen twaalf zwarte politie-agenten aan in Matadi. Onder bedreiging van hun vuurwapens, nemen zij gezonde mannen mee. Mevrouw (…) was in een huis gevlucht met vier dames en een aantal kinderen. De zwarte politiemannen kwamen terug om huizen te plunderen, deuren in te stampen en ruiten in te slaan. Een van de zwarte politiemannen kwam de kamer binnen waar de dames en de kinderen zich verscholen hielden. Hij nam een meisje van veertien jaar mee onder bedreiging met zijn wapen. Te horen aan het geschreeuw en het gekerm van het kind, begreep mevrouw (…) dat de politieman haar verkrachtte. Dan is het de beurt aan mevrouw (…) die ook verkracht werd. Omdat mevrouw (…) schreeuwde, zette de politieman zijn mes op haar keel. Mevrouw (…) heeft bloedsporen gezien waardoor zij ervan overtuigd was dat het meisje verkracht was. Nog twee andere dames zijn verkracht na mevrouw (…). De vierde vrouw ontsnapte eraan, dankzij de tussenkomst van een zwarte priester en een blanke man.’

Her en der in het binnenland veroorzaakt de paniek onder de blanken een chaotische en soms irrationele uittocht. Een zeer beperkte muiterij in Kongolo, in de provincie Katanga, doet de 420 blanken uit de streek halsoverkop vertrekken met twee boten. Alleen de Belgische commandant van het militaire kamp en de missionarissen blijven ter plaatse. Een jonge Belgische gewestagent wordt door een kogel geraakt als vanaf de oever de vertrekkende boten beschoten worden door woedende muiters. De Belg sterft ter plaatse.

Als de boten de volgende voormiddag, op 9 juli, in Kabalo aankomen, waar de vluchtelingen met de trein verder willen trekken, ontstaat er paniek onder de blanke bevolking. Tot dan was er geen sprake van enig incident op die plaats. Maar de vele vluchtelingen hebben een deel van de zwarte bevolking opgejut. Zij zijn boos omdat de blanken hen in de steek laten. Anderen willen niets liever dan dat de blanken vertrekken en slingeren hen verwensingen naar het hoofd. Drie- tot vierduizend Congolezen omsingelen het station van Kabalo. De angst neemt toe.

ZATERDAG 9 JULI 1960

Op 9 juli 1960 start de luchtbrug, op verzoek van de Belgische regering. De nationale luchtvaartmaatschappij Sabena vliegt tot 28 juli 34.484 vluchtelingen naar Brussel. De uittocht is begonnen.

Vanuit het postgebouw in Elisabethstad telefoneert oud-gouverneur van Katanga André Schöller met defensieminister Arthur Gilson in Brussel. Hij pleit ervoor om het Belgisch garnizoen van Kamina in te zetten, in vogelvlucht zo’n 400 kilometer noordelijker, om de (blanke) bevolking te beschermen. Als de minister hem nog eens vraagt hoeveel doden er precies gevallen zijn, vliegt Schöller met verbeten woede uit: ‘Hoeveel hebt u er nodig?’

Vele jaren later zal Gilson toegeven dat die noodkreet van de voormalige gouverneur bij hem de doorslag heeft gegeven: hij beslist voor de eerste keer om Belgische militairen in te zetten tégen de Congolese strijdkrachten. Hier in de provincie Katanga, die zich twee dagen later met Belgische steun zal afscheuren van de rest van het onafhankelijke Congo, gebeurt dat met volle instemming van de provinciale president Moïse Tshombe en diens provinciale regering. Dezelfde ploeg overigens die een half jaar later Patrice Lumumba zal vermoorden, de eerste regeringsleider van de onafhankelijke Congolese staat.

Strikt genomen moest Patrice Lumumba, als minister van Defensie, zijn toestemming geven om Belgische troepen te laten opereren op Congolees grondgebied. Meer dan vijftienhonderd kilometer van de hoofdstad houdt niemand rekening met zulke ‘formaliteiten’. Een kwarteeuw later houdt toenmalig eerste minister Gaston Eyskens in een radio-interview vol, dat ‘we (…) toestemming hadden gekregen van de verantwoordelijke minister van de Congo’. De Belgische ambassadeur in Leopoldstad verzette zich destijds tégen een Belgische gewapende interventie, uit vrees voor represailles tegen blanken overal in het land.

MAANDAG 11 JULI, DINSDAG 12 JULI 1960

Eerste minister Gaston Eyskens verklaart tijdens een speciale zitting van de Kamer van Volksvertegenwoordigers in Brussel, dat tot 11 juli naar schatting 13.500 Belgen uit Congo zijn gevlucht: 5000 naar Brazzaville, bijna 2000 naar Rhodesië, 3500 naar Angola, 2000 naar Ruanda-Urundi en een onbekend aantal naar Uganda. Daar komen nog eens de bijna duizend vluchtelingen bij die volgens de officiële registraties van 7 tot en met 10 juli al in België zijn aangekomen.

Dezelfde dag breekt in het kamp Hardy, in Thysstad, de opstand weer los. Vele Belgische officieren en hun families zijn gebleven ondanks de eerste muiterij van 5 en 6 juli, omdat hun was beloofd dat er weer gewoon gewerkt kon worden. Loze beloften.

Waarschijnlijk is het de zware Belgische aanval op de havenstad Matadi op 11 juli ’s ochtends, die de zwarte soldaten van Thysstad opnieuw tot razernij heeft gebracht. Die namiddag ontwapenen de Congolezen hun blanke officieren en onderofficieren. Ook de blanke burgers van Sonankulu worden opgesloten in de gevangenis van Thysstad. De meeste mannen worden zwaar geslagen, sommigen gemarteld. Vele blanke vrouwen zijn verkracht.

Het voorlopige verslag van de Onderzoekscommissie vat het geweld op de vrouwen zo samen: ‘De zwarten vielen alle vrouwen aan, zelfs zij die zichtbaar zwanger waren, nog herstellend van een bevalling of ziek. (…) Sommigen werden verkracht in vlagen en konden niet meer precies zeggen hoeveel keer. Zeer dikwijls gebeurde dat in het bijzijn van kinderen en meer precies in het bijzijn van de kinderen van het slachtoffer. Vrouwen offerden zich op om het ergste te vermijden voor hun dochter of voor een zieke vriendin. Niet alle jonge meisjes konden ontsnappen aan de soldaten.(…) Van de 29 blanke vrouwen die al ondervraagd zijn door de Commissie, hebben er 19, zijnde twee derden, erkend dat zij verkracht zijn. Het gaat dan nog alleen om de verkrachtingen waarover de slachtoffers zelf getuigd hebben, met uitsluiting van elke poging tot verkrachting.’

Op 12 juli worden de blanke burgergevangenen vrijgelaten, de dag nadien de militairen, telkens na bemiddeling van hoge Congolese autoriteiten. De Belgische regering beslist dat vanaf die dag de Belgische ambtenaren in Congo niet meer in staat zijn hun normale loopbaan voort te zetten. Ze mogen naar huis komen en krijgen de belofte dat ze gereïntegreerd zullen worden in de Belgische overheidsdiensten. Volgens sommige bronnen heeft dat bericht voor vele gewestagenten de doorslag gegeven om zo snel mogelijk naar huis terug te keren. Velen vernemen die maatregel pas veel later, als ze al lang in België aangekomen zijn, na hun angstige vlucht vanuit het diepe Congolese binnenland.

WOENSDAG 13 JULI, DONDERDAG 14 JULI 1960

Terwijl de evacuatievluchten vanuit Leopoldstad en Brazzaville dag en nacht doorgaan, proberen de blanken in het binnenland massaal een veilige haven te bereiken. Op vele plaatsen vluchten ze op basis van geruchten en angst, dikwijls zonder dat er in hun eigen regio enig geweld is gesignaleerd. Op andere plaatsen bevestigen nieuwe muiterijen, mishandelingen, verkrachtingen dat de blanken niet meer veilig zijn.

Na de interventie van Belgische troepen in Elisabethstad (Katanga) en Luluaburg (Kasai), op 10 juli, en in de havensteden Matadi en Boma (Bas-Congo), op 11 juli, bezetten Belgische para’s op 13 juli de nieuwe internationale luchthaven N’Djili van Leopoldstad en dezelfde dag nog de belangrijkste verkeersknooppunten in de binnenstad. Ook ditmaal niet ‘op vraag van het Congolese ministerie van Defensie’ zoals het nooit geratificeerde vriendschapsverdrag voorschrijft. De evacuatie van de vluchtelingen gebeurt nu veiliger en sneller. Tegelijk neemt de politieke en militaire spanning tussen de Belgische en Congolese regering nog toe.

In de nacht van 13 op 14 juli aanvaardt de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in New York resolutie 143. De Raad roept de Belgische regering op om haar troepen terug te trekken uit Congo en beslist om op verzoek van de Congolese regering blauwhelmen naar de onafhankelijke republiek te sturen. Op 14 juli verbreekt eerste minister Patrice Lumumba de diplomatieke betrekkingen met België. Het duurt nog tot 9 augustus voor de Belgische ambassadeur Congo verlaat. Alle Belgische diplomaten worden die dag uitgewezen en alle consulaten gesloten.

Ongemeen snel, in de loop van de avond van 15 juli, komen de eerste internationale troepen met Amerikaanse vliegtuigen in Leopoldstad aan waar ze meteen enkele strategische punten bezetten: de radio, de elektriciteitscentrale en de belangrijkste verkeersaders. België krijgt de opdracht om vanaf 20 juli zijn troepen terug te trekken. Die operatie mag maar drie dagen duren. Zo zal het ook gebeuren, tenminste in de hoofdstad Leopoldstad en de directe omgeving. In het binnenland duurt het tot midden augustus voor alle Belgische militairen verdwenen zijn. Op 3 augustus houden de teruggekeerde paracommando’s een defilé in Brussel onder het goedkeurend oog van koning Boudewijn.

Terwijl de Belgische militairen geleidelijk vervangen worden door de internationale troepenmacht, draait de luchtbrug tussen Leopoldstad en Zaventem op volle toeren. Tussen 13 juli (de interventie van de Belgische para’s in Leopoldstad) en 23 juli (hun vertrek uit de hoofdstad) vliegen elke dag 1000 tot 1500 vluchtelingen naar huis. De evacuatie wordt gecoördineerd op de Belgische ambassade.

Gewestbeheerder Antoine Saintraint en zijn adjunct André Ryckmans spelen een bijzonder belangrijke rol bij de organisatie van de vluchtelingenstroom. Geneviève Ryckmans, op dat moment in België, heeft pas achteraf goed begrepen waarom haar man in die cruciale dagen geen contact meer met haar heeft opgenomen.

‘André Ryckmans vliegt op 17 juli erg vroeg vanaf de luchthaven N’Djili naar Lukala, op zo’n zestig kilometer van Thysstad. Les Ciments du Congo baat er een fabriek uit en er is sprake van nog enkele blanke werknemers van de maatschappij die niet zijn weggeraakt. André en zijn piloot worden meteen na de landing opgepakt door soldaten van de Force Publique – inmiddels het Congolese regeringsleger – en naar het kamp Hardy in Thysstad overgebracht. Vanuit het kamp telefoneert hij naar een Belgische dokter die als een van de enige blanken in Thysstad is achtergebleven. André vraagt dat er voorlopig geen Belgische legervliegtuigen boven het gebied zouden patrouilleren, want ‘de soldaten zijn zenuwachtig’. Hij vraagt ook om de Congolese autoriteiten op de hoogte te brengen, maar vreest op dat ogenblik duidelijk niet voor zijn leven.

Dezelfde namiddag schieten de muiters in Inkisi, zo’n dertig kilometer van Thysstad, een Belgisch verkenningsvliegtuig uit de lucht. De piloot raakt gewond en wordt op de grond afgemaakt.

André Ryckmans en zijn piloot worden in het wachtlokaal van het kamp Hardy hardhandig ondervraagd. Een muiter schiet op dat ogenblik door het venster beide Belgen neer. Ze zijn waarschijnlijk op slag dood. De Congolese kampcommandant is er niet in geslaagd om zijn mannen in bedwang te houden.

De twee lijken zijn naar Inkisi gebracht, naar de brug over de rivier met dezelfde naam, en samen met het stoffelijk overschot van de vliegtuigpiloot hoogstwaarschijnlijk bij valavond in het water gegooid. Geen van de drie lijken is ooit teruggevonden.

VRIJDAG 15 JULI

In Brussel meldt eerste minister Gaston Eyskens dat nu al 25.000 Europeanen uit Congo zijn geëvacueerd. De luchtbrug van Sabena heeft tot dan toe 9200 blanken naar Zaventem overgevlogen. Op 18 juli is het aantal geëvacueerde Europeanen volgens een nieuwe officiële mededeling opgelopen tot 40.000, van wie 60 procent Belgen. Beide regeringsmededelingen kloppen niet met de registraties door de Onderzoekscommissie Congo 1960, noch met de cijfers van Sabena over de luchtbrug.

WOENSDAG 20 JULI

Via de radio doet eerste minister Lumumba een oproep om alle luchthavens aan te vallen die nog door Belgische militairen worden bezet. Dat veroorzaakt ook in Bukavu grote spanning. Iedereen die het land wil verlaten richting Ruanda-Urundi, de rivier de Ruzizi over, wordt streng gecontroleerd. Toch wagen de Congolese soldaten zich niet op Belgisch-Ruandees grondgebied. In het Ruandese grensplaatsje Shangugu staan zwaarbewapende Belgische troepen opgesteld.

***

Het overgrote deel van de vluchtelingen moet noodgedwongen wennen aan zijn oude thuis, aan België, waar ze in vele gevallen vijf tot vijftien jaar eerder vertrokken zijn, en waar de ontvangst die eerste uren en dagen misschien wel bekommerd en hartelijk is, maar niet voldoende om een nieuwe toekomst op te bouwen.

Oud-politiecommissaris André Folens waagt later de overstap naar het onafhankelijke Katanga en zal daar zes maanden lang in Albertstad de politie opleiden. Hij houdt er een stevige aversie aan over voor de Congolese eerste minister Patrice Lumumba, die op 17 januari 1961 in de Katangese hoofdstad Elisabethstad wordt vermoord.

‘Tweemaal had ik de kans om Lumumba neer te schieten, nog voor de onafhankelijkheid. Ik had het beter gedaan. Ik zou de geschiedenis van Congo hebben veranderd. Tweemaal in het gewoel in Leopoldstad. Een schot is snel afgegaan vanuit de menigte… Lumumba maakte van ons, blanken, de schuldenaars van alles. Door de zwarten op te jutten tegen de blanken maakte hij het land kapot.’

Peter Verlinden

Peter Verlinden, Weg uit Congo. Het drama van de kolonialen. Davidsfonds, 232 blz., 19,75 OE.

Generaal Janssens schrijft in stevige krijtletters op het bord: AVANT INDìPENDANCE = APRÈS INDìPENDANCE

‘Ze hadden hun wapens, zwierven over de straten en zochten blanken, vooral blanke vrouwen.’

‘Tweemaal heb ik de kans gehad om Lumumba neer te schieten, nog voor de onafhankelijkheid. Ik had het beter gedaan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content