Wat zette Marcel Proust (1871-1922) ertoe aan om zo tekeer te gaan tegen Sainte-Beuve (1804-1869), een literaire criticus die al veertig jaar dood was toen Proust zijn Tegen Sainte-Beuve voltooide? Voor Proust was Sainte-Beuve een opportunist die zijn literaire mening liet bepalen door de smaak van de burgerlijke kringen die hij frequenteerde. Zijn behaagzucht corrumpeerde hem, want koketterie en onafhankelijkheid zijn volgens Proust onmogelijk te combineren: ‘In werkelijkheid was hij dermate onvrij dat hij, zolang madame Récamier leefde, bibberde van angst om iets onvriendelijks over Chateaubriand te zeggen. Maar meteen nadat madame Récamier en Chateaubriand overleden waren, haalde hij de schade in.’

Voor Proust was er een bijkomende reden om met Sainte-Beuve af te rekenen. Om het werk van een schrijver beter te kunnen beoordelen, groef Sainte- Beuve als een detective in het leven van de auteur: hij verzamelde alle mogelijke informatie over de schrijver, ploos zijn correspondentie uit en ondervroeg de mensen die hem hadden gekend. Met die methode is Proust het helemaal oneens, omdat het resultaat van al die research alleen maar het maatschappelijke masker van de schrijver laat zien, en niet, zoals Proust zo schitterend formuleert, zijn ware en diepere ik dat in zijn werk verborgen zit, het ik ‘waar uiteindelijk alleen kunstenaars voor leven, als voor een god die ze steeds minder vaak verlaten en aan wie ze een leven hebben opgeofferd dat slechts dient om hem te eren’.

De kern van Prousts aanval op Sainte-Beuve is niet zozeer het plezier dat de afrekening oplevert, maar het exploiteren van een irritatie die geleid heeft tot het opdelven van Prousts ‘diepere ik’ in A la recherche du temps perdu. Vandaar dat essayistiek en verhaal zo scherp met elkaar rivaliseren in Tegen Sainte-Beuve, dat, aldus Proust, ondanks zijn titel een echte roman is: ‘Het boek eindigt met een lang gesprek over Sainte-Beuve en de esthetiek [… ] en wie het boek uit heeft, begrijpt (dat hoop ik tenminste) dat de hele roman niets anders is dan een toepassing van de artistieke principes die in dat laatste deel uiteen worden gezet, een soort voorwoord dat aan het eind is geplaatst.’

MARCEL PROUST, TEGEN SAINTE-BEUVE. RELAAS VAN EEN OCHTEND, VERTAALD DOOR MARJAN HOF, ATHENAEUM – POLAK & VAN GENNEP, AMSTERDAM 2009, 324 BLZ., 34,95 EURO.

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content