‘Ik verwacht niet van de Amerikanen dat ze de handen in de schoot leggen en zeggen, beste meneer Bin Laden, wilt u zoiets in de toekomst alstublieft niet meer doen?’ De Hongaarse auteur György Konrád over de wereld na 11 september.

Deze haast profetische woorden sprak György Konrád vorig jaar tijdens een conferentie over het thema vrede, gehouden op de Technische Universität van Berlijn. Op het eerste gezicht passen ze bijna volmaakt op de Amerikaanse en de Europese reactie op de schokkende terreuraanslagen van 11 september. Vrijheid en democratie staan op het spel, niets minder, en daarom moeten wij nu het internationale terrorisme met wortel en tak uitroeien, bijvoorbeeld door het schurkenregime in Afghanistan van de macht weg te bombarderen. Dat is toch de boodschap die de westerse leiders, de Amerikaanse president George Bush en de Britse premier Tony Blair voorop, in de onwankelbare overtuiging het goede op deze wereld te vertegenwoordigen, sinds die dag verkondigen?

Desgevraagd blijkt de alom geachte schrijver, die in mei nog de prestigieuze Internationale Karelsprijs van de stad Aken in ontvangst mocht nemen voor zijn bijdrage aan de Europese eenheid, dat toch enigszins anders te zien.

György Konrád: ‘Ik pleit er niet voor onschuldige Afghanen om het leven te brengen, maar ik pleit er ook niet voor dat de Verenigde Staten niets zouden doen. Tussen de noodzaak op te treden en het verbod onschuldige mensen te doden bestaat een bijna onoplosbaar conflict, maar op de een of andere manier moet men toch een compromis vinden. En de Amerikanen voeren nu toch geen totale vernietigingsoorlog? Naar mijn gevoel zijn hun woorden vooralsnog harder geweest dan hun daden.’

‘Ik moet zeggen, ik zou niet gechoqueerd zijn als het huidige regime in Afghanistan verdween. Naar wat ik erover gelezen heb, zijn de Taliban niet echt een zegen voor hun eigen volk _ een dergelijke brutale dictatuur dient niet ontzien te worden. Het zou vanzelfsprekend beter zijn als de Afghanen zich er op eigen kracht van konden ontdoen, zonder dat er westerse bommenwerpers aan te pas hoefden te komen. Maar misschien zijn ze daar op dit ogenblik eenvoudig niet toe in staat, omdat de Taliban te gewelddadig zijn.’

Konrád heeft er meer dan eens van getuigd het ‘Gij zult niet doden’ als een absoluut gebod te beschouwen. Dat de Taliban en de trainingskampen van Osama Bin Ladens organisatie al-Qaeda bestookt worden, al vallen daar helaas ook burgerslachtoffers bij, ziet hij in dit geval nochtans als het kleinste van twee kwaden.

TIRADEN VAN BUSH

‘Kijk, de Engelsen en de Amerikanen hebben in de vorige eeuw ook een paar maal hard toegeslagen, maar was dat in feite altijd zo slecht? Dat ze tijdens de Tweede Wereldoorlog zo hard hebben gevochten, heeft de democratie op deze wereld gered. Natuurlijk, de retoriek eromheen is overdreven _ de tiraden van president Bush over crusade en dergelijke vond ik erg onaangenaam. Maar ik verwacht niet van de Amerikanen dat ze de handen in de schoot leggen en zeggen, beste meneer Bin Laden, wilt u zoiets in de toekomst alstublieft niet meer doen? Het is gerechtvaardigde zelfverdediging als de terreurnesten aangevallen worden. Wie een dergelijke misdaad begaat als op 11 september is gepleegd, moet die niet nog eens kunnen begaan.’

‘Ik heb overigens het idee _ in dit land waag ik het erop het uit te spreken, ook al zullen sommigen het misschien als borreltafelpraat opvatten _ dat het goed zou kunnen zijn om de handel in softdrugs te decriminaliseren. Afghanistan, waar de meeste en de beste hasj van de wereld vandaan komt, zou zich zo kunnen integreren in de wereldhandel en niet meer een van de armste landen op aarde hoeven te zijn. Het zou dan ook niet in die schemerzone van de illegale handel gedrongen zijn. Illegale handel is altijd verbonden met terrorisme, het ene financiert het andere. Afghanistan met zijn eigen producten in de wereldhandel integreren, zou een middel zijn tegen alle mogelijke terreurorganisaties.’

Afghanistan integreren, het klinkt goed. Maar kun je eigenlijk wel tot een enigszins geïntegreerde wereld komen met mensen die alles waar het Westen voor staat verwerpen?

‘Bent u er wel zeker van dat zulke mensen bestaan?’ werpt Konrád tegen. ‘Zouden op zijn minst de jongeren uit die landen alles wat uit het Westen komt verwerpen? Waarom worden er dan telkens weer zoveel Afghaanse illegalen aan de Hongaarse grens aangetroffen? Omdat ze allemaal naar Europa willen. Vanwege de welstand, zegt u _ goed, maar niet alleen daarom.’

‘Ik ken verschillende Arabische of moslimse schrijvers die in ballingschap leven omdat ze in hun eigen land gemarteld zijn, of er bang waren gemarteld te zullen worden. Dat ze op de een of andere manier als individu in vrijheid wilden leven, en niet in angst voor geweld, daarmee onderscheiden ze zich in niets van hun collega’s uit de rest van de wereld. Ik ben drie jaar voorzitter van de schrijversvereniging Internationale PEN geweest ( van 1990 tot 1993, nvdr.) en ik herinner me heel goed dat het destijds tamelijk gemakkelijk was een wereldconsensus te bereiken. De basismensenrechten zijn namelijk iets wenselijks voor iederéén, en schrijvers, waar ook ter wereld, willen naar alle waarschijnlijkheid gewoon vrij kunnen publiceren wat ze schrijven.’

Maar schrijvers zijn, mogen we aannemen, in het algemeen tamelijk verlichte mensen. Niet alle mensen zijn dat. Er bestaan regeringen die de rechten van de mens in hun huidige vorm afwijzen. We hoeven ons daarvoor zelfs niet per se naar sinistere tirannieën als Irak of Noord-Korea te verplaatsen _ neem Maleisië.

Konrád: ‘Maar wat Mahathir beweert ( de al twintig jaar autor regerende Maleisische premier Mahathir bin Mohamad, nvdr.), is niet noodzakelijk wat de doorsnee Maleisiër vindt. Dat is altijd de vergissing van buitenstaanders, te geloven dat wat staatsleiders zeggen de uitdrukking is van de gevoelens van hun volk. Ik kan me nog herinneren hoe algemeen dit soort argumentatie in mijn eigen land was. “Ja, misschien begrijpen de westerse bezoekers het historische feit dat wij geen meerpartijensysteem hebben niet helemaal, maar wij staan nu eenmaal verder in de evolutie. Wij willen zo’n systeem ook niet, we hebben het niet nodig, het past niet bij onze volksaard.” Dergelijke idiotie en leugenachtigheid vervult een rol in staatspropaganda, maar een onafhankelijke waarnemer hoort ze niet au sérieux te nemen.’

Kortom: moslimfundamentalisme bestaat, maar een echte bedreiging kan de schrijver er niet in zien.

‘Wat willen verreweg de meeste mensen? Hun kinderen rustig kunnen opvoeden _ en dan niet tot kandidaat-zelfmoordaanslagplegers. De mensen die zulke aanslagen plegen, behoren trouwens niet tot de allerarmste bevolkingsgroepen, opmerkelijk genoeg. Precies zoals destijds de revolutionaire of de fascistische intellectuelen, die meestal uit de middenklasse kwamen, en ook wel uit de hogere klasse. Zij doen wat ze doen in de beneveling door een of andere ideologische roes, en niet omdat hun armoede hen tot vertwijfeling heeft gedreven.’

Het maar steeds niet opgelost raken van het Israëlisch-Palestijnse conflict speelt in dit alles onmiskenbaar een funeste rol. Konrád, zelf joods, ontkent niet dat de grote haat die in beide kampen heerst de taak van de verzoeningsgezinden en compromisbereiden buitengewoon moeilijk maakt. Toch ziet hij de zaak niet somber in.

‘De haat is een feit. Maar wat volgt eruit?’

Geweld.

‘Ja, maar ik bedoel, intellectueel gezien. Moeten we haat grote waarde toekennen? We moeten het conflict begrijpen en proberen, als we redelijke mensen willen zijn, een compromisvorm uit te werken, of diegenen te steunen die dat gedaan hebben. In dit geval moeten we zeer streng zijn voor al die valse retoriek die altijd het eigen gezichtspunt rechtvaardigt en de andere kant alle redelijkheid en zelfs menselijkheid ontzegt. Men was in Camp David al vrij dicht bij een akkoord. Dat het er toch niet is gekomen, heeft met concrete, pragmatische politiek te maken, dat moet je niet ontologiseren.’

UTOPISCHE GEDACHTE

‘Ik was eens in een café in Jeruzalem. De eigenaar was een Armeniër, er zaten een paar Arabieren en er was ook een jood. Allen hebben mij toen, begin jaren negentig, gezegd: “We hebben het nu wel begrepen, we kunnen de joden niet in zee drijven, we kunnen de Palestijnen niet allemaal de Jordaan over sturen. We moeten op de een of andere manier met elkaar zien te leven.” Dat blijft. Vroeg of laat vindt men een compromis, wat Samuel Huntington ook beweerd mag hebben. Huntington zag trouwens ook een botsing tussen de westerse en de oosterse christenheid aankomen. Maar wat zien we vandaag? Dat Rusland en het Westen elkaar steeds beter beginnen te begrijpen. Zelfs China _ terwijl er tussen de Amerikaanse en de Chinese beschaving reusachtige verschillen bestaan. Je kunt in zo’n geval een botsingtheorie ontwikkelen _ maar het hoeft niet. Zonder blind te zijn voor het reële verschil kun je ook zeggen dat er binnen het raamwerk van dat verschil coëxistentie mogelijk is. We hoeven elkaar niet te doden. Wat dat betreft, blijf ik optimistisch.’

‘Ook hierom: in een gewone oorlog tussen staten sterven veel meer mensen dan in deze ongewone oorlog. Ook nu zijn er vele slachtoffers te betreuren, maar wellicht minder dan er elk jaar in het verkeer vallen. Ik zou hier graag, als u mij toestaat, even naar de Hongaarse dichter Attila József willen verwijzen, die de utopische gedachte had dat pijn en lijden op deze wereld weliswaar nooit helemaal zullen verdwijnen, maar ten slotte misschien toch wat minder hevig en minder grof zullen worden. Zo is het ook met geweld en doodslag: zolang er mensen zijn, zullen ze elkaar naar het leven staan. Maar misschien toch steeds minder.’

Herman Jacobs

Van György Konrád verscheen onlangs de essaybundel ‘Der dritte Blick’ bij Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 224 p., 19,90 mark.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content