Voor de ene groep Vlamingen is de hoofdstad een troetelkind, voor de andere een lastpost. Sommigen willen de metropool het liefst adopteren. Of laat Vlaanderen Brussel los?

Eertijds, toen Vlaanderen al vernederlandst was, richtte de Vlaamse beweging haar pijlen op Brussel. In de hoofdstad wou men het Nederlands gerespecteerd en de Vlaamse gemeenschap aanwezig zien. Voor de naoorlogse flamingante generatie betekende die opdracht niet minder dan een missie. Toen had nog minstens dertig procent van de Brusselse bevolking de taal van Bredero als moedertaal en honderden verenigingen, lokale clubs en overtuigde vrijwilligers versterkten er het Nederlandstalige karakter. Jari Demeulemeester, huidig directeur van de cultuurtempel Ancienne Belgique en Brusselse flamingant van het eerste uur, getuigt: ‘In de jaren 1960 wilden de Vlamingen en de Vlaamse Brusselaars één natie vormen en één volk zijn.’

Die ambitie werd volgens sommigen apert gefnuikt met de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dat beschikt sinds januari 1989 over een door de Brusselaars verkozen parlement, een eigen regering en dezelfde bevoegdheden als het Vlaams en het Waals Gewest. Een harde kern van Vlaams-nationalisten keerde Brussel van toen af resoluut de rug toe en opteerde tegelijk voor een onafhankelijk Vlaanderen. Voorspeld werd immers dat een zelfstandig Brussels gewest de verfransing van de regio zou versterken. Op die manier zouden de Vlamingen er genadeloos worden gediscrimineerd.

De Brusselse paradox

De grote meerderheid van de Vlaamse politieke en economische elite lachte dit doemdenken weg. Is Brussel, de hoofdstad van Vlaanderen, grondwettelijk geen tweetalig gebied? Het ‘Brusselse model’ verzekert de Vlamingen ook medebestuur en momenteel heeft in zeventien van de negentien Brusselse gemeenten een Vlaamse schepen zitting. Bovendien kan de Vlaamse Gemeenschap allerlei instellingen voor de Brusselse Vlamingen oprichten. Een dergelijke waaier van pluspunten overtuigde het gros van de Vlaamse elite om samen met de Franse Gemeenschap naar een ’tweeledig’ bestuur in Brussel te streven. Vandaar dat Vlaanderen Brussel ‘nooit’ mocht loslaten. Die liefdesverklaring staat symbolisch te kijk op het Brusselse Martelaarsplein, waar de Vlaamse regering huist.

De Vlaamse regering maakt ook elk jaar opzienbarend veel middelen vrij voor Brussel. Zeker sinds het nieuwe millennium is het budget spectaculair gestegen door de zogenaamde ‘Brusselnorm’. Die bepaalt dat de Vlaamse regering jaarlijks 300.000 Brusselaars wil bereiken. Dat is vijf procent van de totale Vlaamse bevolking. En dus is voor iedere post van de gemeenschapsbegroting – taal, media, toerisme, cultuur, sport, jeugd en welzijn – minstens vijf procent van de middelen bestemd voor Vlaams-Brusselse instellingen.

Het resultaat van die inspanningen laat een complex beeld zien. Op het Brusselse terrein neemt het belang van het Nederlands toe. Zo gaan steeds meer Brusselse kinderen in het Nederlandstalige onderwijs naar school. Nooit volgden zoveel anderstalige Brusselse volwassenen Nederlandse les. Het aantal Brusselaars dat (ook) Nederlands kent, wordt na decennia van neergang weer op ongeveer 30 procent geschat. Ter vergelijking: het aantal Franstalige Brusselaars is van circa 75 procent tot 50 procent geslonken. De Ancienne Belgique is een ander succesverhaal: de concerten lokken er jaarlijks 220.000 bezoekers, onder wie 30 procent niet-Vlamingen.

Maar jammer genoeg leiden die bemoedigende cijfers niet tot een toegenomen politieke macht voor de Brusselse Vlamingen. Wel integendeel, slechts 10 tot 15 procent van de Brusselaars geeft de Nederlandstalige politici hun stem. Daartoe behoren een pak ‘oneigenlijke Vlaamse stemmen’, aldus de Leuvense politicoloog Bart Maddens in Deze week in Brussel, die daarmee naar de Franstalige stemmen voor het Vlaams Belang verwijst.

Van een vlotte samenwerking tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap in Brussel is zelden sprake, ondanks herhaalde uitnodigingen van sommige Vlaamse ministers zoals de sociaaldemocraten Bert Anciaux en Frank Vandenbroucke. Die afwijzing toont vooral de vrees van de Franstalige elite voor de Nederlandstalige aanwezigheid in Brussel. Dat uit zich in de blijvende onwil van de meeste Brusselse overheden om de taalwetten correct toe te passen. In feite weigert de Franstalige politieke klasse daarmee het belang van het Nederlands voor de Brusselaars te erkennen. Het Brusselse onderwijs van de Franse Gemeenschap bevestigt dat. De aandacht voor het Nederlands is er benedenmaats. De helft van de leerlingen verlaat er trouwens vroegtijdig de banken. Het resultaat is een jeugdwerkloosheid van 35 procent, het dubbele van het Europese gemiddelde. Jan Van Doren, adjunct-directeur van de studiedienst van Voka, het Vlaams netwerk van ondernemingen: ‘Het gebrek aan kennis van het Nederlands is een van de belangrijkste handicaps om in Brussel en de Vlaamse Rand werk te vinden: 90 procent van de werkzoekenden spreekt er geen Nederlands.’

Twintig procent van de Brusselaars kent overigens Nederlands noch Frans, twee derde van de allochtonen volgde amper lager onderwijs, de sociale kloof in Brussel wordt schrijnend. Een tijdbom tikt, maar veel heil van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Franse Gemeenschap, de federale overheid of de Brusselse gemeenten valt vooralsnog niet te verwachten. Daartoe ontbreekt het aan de nodige middelen en aan een gezonde verstandhouding tussen de gemeenschappen. Bovendien zijn de Brusselse structuren te complex. Bedrijven vinden zelden hun weg in het administratieve doolhof met zijn 800 verschillende gemeentelijke heffingen en zijn leger van stedenbouwkundige ambtenaren. Van Doren: ‘Het huidige Brusselse model is niet langer aangepast aan de roeping van Brussel als trefpunt van culturen, als wereldstad en als economische trekpleister.’

Een hol symbool

Het maakt de hoofdstad bij menig Vlaming niet bepaald populair. In sommige milieus begint men de vraag te stellen of het onafhankelijke Vlaanderen beter af is zonder Brussel. Dat gebeurt meestal in besloten kring, want alleen al de vraagstelling is blijkbaar een taboe. Slechts nu en dan komen de tongen los. De vurigste is die van Frans Crols, tot voor twee jaar hoofdredacteur van het weekblad Trends. ‘Brussel keert zich duidelijk tegen Vlaanderen. We zijn de hoofdstad al lang kwijt en het wordt tijd om dat openlijk toe te geven. Voor mij is de toekomst van zes miljoen Vlamingen veel belangrijker dan een hol symbool.’ Crols stoort zich mateloos aan die Vlaamse Brusselaars die meewarig neerkijken op de Vlaamse onafhankelijkheidsgedachte. ‘Het gekakel van Brusselse kringen à la de Beursschouwburg en de KVS herinnert mij aan de periode van de Congolese onafhankelijkheid. Toen beweerden de kolonialen ook dat de zwarten daartoe te dom, te onooglijk en te onderontwikkeld waren.’

Crols beweert dat in zakelijke kringen de overtuiging groeit om de keuze voor Vlaamse onafhankelijkheid niet langer en niet louter van Brussel te laten afhangen. De mening van Peter De Roover, een van de vinnigste intellectuelen in de niet-partijpolitieke Vlaamse beweging, is gelijkluidend. ‘Elk debat over Vlaamse onafhankelijkheid eindigt met de vraag: wat met Brussel? Punt uit! Laten we wel wezen: niet Vlaanderen heeft Brussel losgeschroefd. Daarvoor is de Belgische staat verantwoordelijk. Het hoofdstedelijk gebied is in de Belgische context een volwaardig derde gewest geworden dat zich al te vaak met Wallonië van Vlaanderen afkeert. Dat werd zichtbaar toen de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel een belangenconflict inriep tegen de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Zonder twijfel neemt daardoor de tendens om Brussel los te laten toe. Ik keur dat niet goed. Ik hoor wel steeds vaker de opmerking dat het behoud van Brussel de prijs is die we voor het aanslepende Vlaamse immobilisme betalen. We mogen ons met andere woorden niet door de hoofdstad laten chanteren. En het idee dat we dankzij de Belgische staat Brussel behouden, verliest ook aan kracht. Het tegendeel is waar. Hoe sneller Vlaanderen onafhankelijk wordt, des te beter onze onderhandelingspositie. Ook tegenover Brussel. Het hoofdstedelijk gebied zal trouwens territoriaal altijd binnen Vlaanderen liggen. Er zal bijgevolg een gemeenschappelijk belang en een band tussen beide blijven bestaan. Dat is ook mijn bezorgdheid.’

De Roover noemt de Vlaamse onafhankelijkheid én het automatisch inpalmen van Brussel ‘een wensdroom’. De Brusselse Vlaming Johan Van den Driessche spreekt dat enigszins tegen. Hij is actief in het Brusselse bedrijfsleven en bestuurder van het Voka-Comité Brussel. ‘Diegenen die de Vlaamse onafhankelijkheid in ruil voor het verlies van Brussel voorstaan, verwijt ik een gebrek aan kennis. Daarbij wordt de hoofdstad veelal als één groot probleemgebied voorgesteld. Het loslaten zou een troef voor Vlaanderen inhouden. Alsof problemen als werkloosheid, verpaupering en onveiligheid aan een staatsgrens stoppen. Nee, Vlaanderen zit beter aan het Brusselse stuur. Op die manier profiteert het ten volle van de hoofdstedelijke centrumpositie en haar Europese en internationale rol. Ik pleit voor een offensieve strategie. Vlaanderen kan gerust onafhankelijk worden en tegelijk Brussel behouden. Ik weet dat de beter ingewijden zich meestal in dat standpunt kunnen vinden. Zonder dat officieel bekend te maken, erkent een meerderheid van de Vlaamse economische elite het belang van Brussel bij een onafhankelijk Vlaanderen. Zelfs in Franstalige economische milieus denkt men daarover veel genuanceerder dan in de francofone partijen. In vertrouwelijke gesprekken gaat men soms heel ver. Zo vertelde een Franstalige oud-kabinetschef van een Franstalige federale minister mij dat hij bij een Vlaamse onafhankelijkheid de Vlaamse kaart zou trekken. Een staatsverband met enkel Wallonië zag hij niet zitten.’

DOOR ERIC VAN DE CASTEELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content