Bernd Kaufmann, intendant van Weimar ’99, plaatste de schande van Buchenwald op de agenda: op de zolderverdieping van een SS-kazerne in het voormalige concentratiekamp worden 73 kunstenaars en intellectuelen die er verbleven geportretteerd.

Weimar, eind juli 1999. De aanleiding voor dit bezoek is meer dan een halve eeuw oud. Ze vond plaats onder gedwongen omstandigheden: hier verbleef mijn vader ongeveer een jaar lang, tot en met de bevrijding op 11 april 1945. Hij kwam hier met hetzelfde beestentransport als Jean Burgers en Leopold Flam vanuit Breendonk aan op 7 mei 1944. Het zijn de tekeningen die zijn vriend Georges Despaux in het kamp maakte die me hier terugbrengen, die ons allen, broers en zussen, op een herfstig weekend vorig jaar voor het eerst hier brachten, op zoek naar een vader die stierf toen we nog tieners waren. Nu zijn we allen veertigers, de leeftijd waarop hij ons verliet. Het is die “verkeerde wereld” die zich hier van 1937 (toen het kamp geopend werd) tot de bevrijding van het kamp op 11 april 1945 afspeelde, die me hier dus terugbrengt.

Maar wat heeft Buchenwald met Weimar 99 en Goethe te maken? Mijn antwoord is steeds hetzelfde: wat heeft Goethe met Weimar te maken?

Het kamp Buchenwald is gebouwd op de lieflijk groene Ettersberg, midden het beukenbos ( Buchenwald) waar Goethe en zijn vriend Dr. Eckermann zo dikwijls wandelden. De imaginaire gesprekken tussen beide zijn het onderwerp van een boek van Léon Blum uit 1896. Blum werd tijdens het Vichy-regime veroordeeld als hoofdverantwoordelijke voor de Franse beslissing om Duitsland de oorlog te verklaren. Hij was, als “bevoorrechte gevangene” (samen met Georges Mandel) geïnterneerd in het Valkenhuis, buiten het eigenlijke concentratiekamp.

Het is niet zo toevallig dat het kamp net hier gebouwd werd: Weimar is nauw verbonden met de geschiedenis van het nazisme. Al in 1926 ontstond hier de Hitlerjugend. Al in 1932 kwamen de nazi’s hier aan de macht. De stad van Goethe, Schiller en Herder, waar Liszt en Bach en zovele andere Duitse klassiekers, die in dit cultuurstadjaar zo nadrukkelijk aanwezig zijn, leefden en werkten, deze stad van ambtenaren en gepensioneerden, bracht het in 1938 zelfs tot Führerhauptstad!

Oorspronkelijk was het de bedoeling het kamp ook de naam Ettersberg te geven, maar de Weimarer goegemeente protesteerde: de connectie met Goethe was te evident. Hun verzet gold niet als protest tegen de cultuur van de vernietiging, maar om de smet op het klassieke culturele blazoen te vermijden.

NUMMERS, LEVENS, VRAGEN, TWIJFELS

Het is de grote verdienste van Bernd Kaufmann, intendant van Weimar ’99, de schande van Buchenwald op de agenda van het cultuurstad-jaar geplaatst te hebben, weliswaar met veel tegenkanting, maar in scherp contrast met Linz ( European cultural month in 1998), met Mauthausen in de buurt.

Ob Jemand gegen das Unrecht aufsteht, ist nicht sache seiner Weltanschauung, sondern seines Herzen.” Dit citaat is van Ernst Wiechert, een van 73 kunstenaars en intellectuelen die op de zolderverdieping van een SS-kazerne in het voormalige concentratiekamp geportretteerd worden. Het citaat zet de toon: je zit onmiddellijk met een hele resem vragen in je hoofd, die alleen maar toenemen naarmate je meer leest en kijkt. Het is een allegaartje geworden van zeer bekende tot – althans voor velen van ons in het Westen – onbekende schilders, tekenaars, politici, schrijvers, cabaretiers, regisseurs, wetenschappers, architecten… uit alle uithoeken van Europa die hier verbleven, kort of lang, en op de ene of de ander manier met die ervaring artistiek en intellectueel iets aanvingen. De werktitel van de tentoonstelling was Waffen der Nacht, een vlag die meer tot de verbeelding spreekt maar misschien de lading toch niet voldoende dekte. Een allegaartje dus, zeker ook qua levensbeschouwing: Ernst Wiechert was overtuigd nationaal-conservatief tijdens de Weimar-republiek, Friedrich von Rabenau een gedecoreerd officier uit de Eerste Wereldoorlog, eredoctor en generaal, leider van de Duits-nationale Volkspartei in Leipzig.

Uiteindelijk handelt de tentoonstelling over de 240.000 die er verbleven hebben, van wie er 56.000 de dood vonden. De tentoonstelling is een ode aan al die onbekenden, zoals Ivan Ivanji, een Joegoslavisch ex-gevangene-schrijver-vertaler-diplomaat, het bij zijn openingstoespraak zei: ” Im Auftrag der Toten“. Hier krijgen de doden opnieuw een gezicht, een persoonlijkheid.

Wat begon als een klein project (een dertigtal kunstenaars en intellectuelen over wie men gegevens had) groeide de Gedenkstätte al vlug boven het hoofd. Centrale bekommernis daarbij was niet zozeer wat er zich in het kamp afspeelde, maar het leven van de ex-gevangenen voor en na het kamp. Van de oorspronkelijke idee, een catalogus, moest al vlug worden afgestapt, wegens tijd- en geldgebrek, te veel namen ook.

Het resultaat is onaf. Van sommigen is oeverloos veel materiaal beschikbaar, van andere bitter weinig. Er werd geopteerd voor een eenvoudig maar gewaagd concept: elk kreeg een “kist”, een exacte kopie van de kisten die op last van de stad Weimar op het eind van de oorlog door de gevangenen moesten gemaakt worden om de kunstschatten tegen de bombardementen van de geallieerden (gericht op de nabijgelegen fabrieken) te beschermen. De vergelijking met doodskisten is vlug gemaakt (eenderde van de geportretteerden overleefde het kamp niet) en is in zekere zin gewild: zwijgen kan doden, voor de tweede keer…

De zolderverdieping straalt een vreemde rust uit. Bezoekers, onder wie veel jongeren, schuifelen tussen de kisten door, worden geboeid door een citaat dat op het deksel afgedrukt is. Ze weten niet van wie, slechts een kampnummer hangt te bengelen aan het slot. Zodra de kist geopend is, vind je telkens hetzelfde stramien: een foto met een korte biografie, een originele tekening, een kledingstuk, geschrift, gebruiksvoorwerp of instrument et cetera, dat belangrijk is om het leven van de geportretteerde te begrijpen. Een “map” met kopieën van foto’s, brieven, tekeningen, citaten vervolledigt het portret. Bij een heel aantal hoort ook een audiovisueel document.

In de loop van de voormiddag worden zo langzaamaan alle kisten geopend, ’s avonds worden ze devoot door de suppoost gesloten. Opnieuw resten er slechts nummers en citaten. Evenveel nummers, evenveel levens. Evenveel vragen, evenveel twijfels, ook in de gedachten van de bezoekers, van wie je er velen de volgende dag herkent.

KUNST OM TE OVERLEVEN

“Toch een mooi ding, cultuur”, mijmerde Jorge Semprun wel eens in Buchenwald, in zijn relaas over het kamp. Het is de cultuur die het cement vormt tussen al deze kunstenaars en intellectuelen. Cultuur als manier van overleven, als manier van omgaan met die permanente vraag, die permanente twijfel over wat hen overkwam.

Velen onder hen hebben getracht getuigenis af te leggen van het leven in het kamp tijdens hun verblijf, in moeilijke, vaak levensgevaarlijke omstandigheden. Zelfs indien ze zelf het kamp niet zouden overleven, zouden ze toch overleven via hun tekeningen en geschriften. Hun hoop was dat al wie met de getuigenissen te maken heeft, zelf getuige wordt, zoals de latere winnaar van de Nobelprijs voor de vrede Elie Wiesel het schreef.

Maurice Halbwachs, professor sociologie aan het Collège de France, was voor velen in het kamp een inspiratie, ook voor Semprun. Hij stierf een maand voor de bevrijding. Algemeen wordt hij beschouwd als een van de eerste theoretici van de Gedächtnis-theorie. Schrijver en filosoof Jean Améry, die eigenlijk Hans Maier heette, werd in Antwerpen als “vijandelijke buitenlander” opgepakt. Hij is de auteur van een standaardwerk over de existentiële problemen van concentratiekampgevangenen, Jenseits von Schuld und Sühne, schreef veel over zelfmoord en benam zich het leven in 1978. Robert Anthelme, dichter, lid van de Parti Communiste, scheidde na de oorlog van Marguerite Duras en zat samen in het verzet met François Mitterrand. Hij berichtte over de intermenselijke relaties in het kamp ( L’espèce humaine). Hij verzette zich scherp tegen de oorlog in Noord-Afrika en was actief in de studentenrevolte van de late jaren zestig. Robert Desnos stierf enkele weken na de bevrijding aan de gevolgen van tyfus. Vlak voor zijn transport naar de kampen verschenen nog vier dichtbundels van zijn hand, waarvan Contrée geïllustreerd werd door Picasso. Hij behoorde tot de kring van surrealisten rond Breton, Eluard en Aragon, en schreef ook weerstandspoëzie.

Eugen Kogon is geen onbekende voor wie over de concentratiekampen wil geïnformeerd worden. Hij verbleef meer dan zes jaar in het kamp en was sinds 1943 actief in de interne verzetsbeweging. Reeds in 1946 verschijnt zijn standaardwerk De SS-staat. In zijn “kist” een stukje wasgoed waarop hij in de beginjaren van het kamp een bericht naar zijn vrouw uit het kamp kon smokkelen. Ook Bruno Bettelheim verbleef hier kort. Hij kon “via bemiddeling” vrijkomen, op voorwaarde afstand te doen van have en goed, en emigreren. Hij verliet Duitsland op 11 mei 1939. De rest is geschiedenis.

Een interessant portret is dat van Henri Pieck, tweelingbroer van, jawel, zijn beroemde broer Anton. Hun wegen scheidden echter toen hij zeventien was. Je kan excerpten lezen uit de foto-autobiografie die hij voor zijn kleinkinderen maakte in 1961. Henri was schilder, graficus, illustrator en overtuigd communist. Zijn talent werd door de SS opgemerkt, en hij moest Auftragsportaits voor hen maken. De inkomsten die hij eraan overhield spendeerde hij aan levensnoodzakelijke medicijnen. Boris Lurie is dan weer een heel ander geval. Hij groeide op in Letland en maakte, zoals het merendeel van zijn lotgenoten, vele kampen mee. Na de oorlog stichtte hij in New York de March Group, waaruit zich later de NO!art-beweging zou ontwikkelen, een groep die zich radicaal afzet tegen de commercialisering van de Pop Art. Zijn “shit art” wil het echte leven in de steriele kunstgalerijen brengen. Lurie verkoopt zijn kunst niet, hij leeft van beursspeculeringen. In zijn “kist” onder meer een foto van een container vol lijken waarop een pin-up is gemonteerd.

Danuta Brzosko-Medryk was een van de 27.000 vrouwen die in de buitenkampen van Buchenwald verbleven. Ze organiseerde er illegaal cabaret. Het was de vrouwen niet toegestaan hun haren met veelkleurige sjaals te bedekken. Zij droeg de hare onder de typische vaalgrijze sjaal. Een stukje van die sjaal bevindt zich in haar “kist”. Fritz Grünbaum trad op in het gevangenenkabaret in Buchenwald. Hij was conférencier, theateracteur en ook librettist, onder andere van Franz Léhar. In het interbellum bracht hij meer en meer politiek cabaret. Hermann Leopoldi van zijn kant componeerde het fameuze Buchenwald-lied tijdens zijn verblijf in het kamp, op tekst van Fritz Léhner-Beda. Over dat lied doen vele geruchten de ronde, bijvoorbeeld dat het een opdracht zou geweest zijn van de kampcommandant, omdat hij jaloers was op het lied van de Moorsoldaten. Paul Morgan werd als Morgenstern geboren (mijn naam was reden genoeg om onmiddellijk opgepakt te worden als cabaretier, grapte hij wel eens). Van hem blijft me vooral een foto bij – die ook op de deur van een van de historici prijkt – waarop je hem ziet lachen, bulderen. Een fenomeen. Hij stierf in Buchenwald reeds eind 1938.

WETEN DOET TWIJFELEN

Er werd nogal wat gemusiceerd en gezongen in de kampen. Zoals zovele grote musici twijfelde Stephan Lucky in zijn jeugd tussen exacte wetenschappen en muziek. Hij werd musicus en maakte later veel film- en operamuziek, concert- en kamermuziek. In het kamp bezeerde hij een hand zodanig dat hij zijn droom, concertpianist worden, nooit zou kunnen verwezenlijken. Hij speelde muziek om levensnoodzakelijke medicijnen voor zijn makkers te verzamelen. Zijn eerste compostie als jonge man had iets visionairs: Der Tod ist der Kaiser.

Hans Litten blijft ook bij, advocaat met een hart voor kunst en muziek. Vanaf 1928 verdedigt hij, als niet-communist, arbeiders die in conflict kwamen met het nazisme. In 1931 slaagt hij er zelfs in Adolf Hitler voor het gerecht te dagen en hem aan een vernederend spervuur van vragen te onderwerpen. Al in begin 1933 zal hij er voor boeten, eerst in Buchenwald daarna in Dachau, waar hij voor zijn medegevangenen voordrachten hield over metafysica, recht, kunst en literatuur. Zijn makkers probeerden hem te beschermen tegen zelfmoord. Toch hing hij zich op aan het raamkruis van de latrine. In zijn “kist”: de toga die hij droeg als advocaat in de jaren dertig…

Van de in totaal zowat 65.000 Belgische weggevoerden naar de nazi-kampen (de verplicht tewerkgestelden niet inbegrepen) kwamen er 5745 in Buchenwald terecht. Drie van hen worden geportretteerd: Leopold Flam, Jean Burgers en José Fosty. Een andere quasi-Belgische connectie is de Fransman Georges Despaux.

Wie deze tentoonstelling wil vatten heeft tijd nodig. Uiteindelijk zijn het, voor mij althans, de onbekenden die bijblijven, vooral dan diegenen wiens leven abrupt werd afgebroken door die moeilijk te begrijpen periode waarin de geschiedenis zich verslikte en de getuigenissen van hoop die ter plaatse werden gemaakt, in weerwil van de permanente angst en twijfel. Zoals op de kist van Danuta Brzosko staat: ” Immer wieder hörten wir von die Sterbenden: ‘Vergesst uns nicht. Seit unsere Zeugen’.” Deze getuigenissen zijn sterk, niet alleen omdat ze van kunstenaars en intellectuelen zijn, maar ook omdat ze zo divers zijn en ook zo compact, in één ruimte.

Natuurlijk vraag je je af waarom er geen Russen geselecteerd werden en ook geen Sinti of Roma – bevolkingsgroepen die heel sterk vertegenwoordigd waren in Buchenwald. Natuurlijk zou een catalogus mooi geweest zijn, zo ook verduidelijking in een andere taal. Maar bovenal is het de verdienste van deze tentoonstelling dat ze er überhaupt is, en dan nog wel in het kader van een cultuurstadjaar.

Bij dit tweede bezoek aan Buchenwald begin ik langzaam een heel klein beetje te begrijpen van wat er zich hier heeft afgespeeld, van de vragen en de twijfels, en toch denk met de hier alomtegenwoordige Goethe: ” Eigenlich weiss men nur wenn mann wenig weiss. Mit dem Wissen wächst der Zweifel.

Illustraties: Georges Despaux.

Rik Vanmolkot

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content