‘Voor de meeste Democratische Congresleden is het ‘veiliger’ om voor Barack Obama te stemmen dan voor Hillary Clinton’, zegt Norman Ornstein van het American Enterprise Institute. Een gesprek over de machtsverhoudingen in Washington en de veranderingen op de politieke kaart van Amerika.

Norman Ornstein is een bekende Amerikaanse Congreswatcher. Als onafhankelijk deskundige houdt hij op het American Enterprise Institute (AEI) de machtsverhoudingen en trends in het zenuwcentrum van de Amerikaanse politiek in de gaten. Hoe sterk is het Congres en wat krijgt de president nog voor elkaar? Politiek was de voorbije jaren in Washington een permanente worstelpartij tussen een Republikeinse president en een Congres dat door de Democraten wordt gedomineerd. Ornstein is de huisdeskundige van CBS, The Wall Street Journal, The New York Times en tal van andere media. Over het Congres publiceerde hij het boek Broken Branch, de gebroken tak van het federale bestuur. President Bush is in zijn laatste jaar en Amerika maakt zich op voor een nieuwe president. De hamvraag is wie? ‘Ik denk niet dat Clinton Obama nog kan inhalen’, zegt Ornstein. ‘De opinieleiders in de Democratische partij zullen in toenemende mate Obama steunen. Ze zoeken alleen nog het moment waarop ze Clinton laten vallen.’

Het Congres speelt een rol in de kandidatenstrijd. Van de 795 Democratische supergedelegeerden zijn 282 Congres-leden: 233 leden van het Huis van Afgevaardigden en 49 senatoren. Op welke factoren baseren zij hun keuze voor Clinton of Obama?

NORMAN ORNSTEIN: Ik denk dat de meesten in hun afweging naar Obama neigen. Hij is een nieuwe figuur aan het politieke firmament. Men is erg nerveus over Clinton. Veel kiezers mogen haar niet, zij heeft een hoge ‘negatiefscore’. De naam Clinton roept vooral afkeer op bij de Republikeinen en geeft extra energie aan het Republikeinse kiezerspubliek om vooral tegen haar te stemmen. Een Democratische kandidaat voor het Congres ziet dan in zijn kiesdistrict een hogere opkomst van Republikeinen die zich keren tegen Hillary én het Democratische Congreslid. Dat maakt de herverkiezing van de zittende afgevaardigde of senator moeilijker. Met Obama hebben ze dat probleem veel minder. Hij is een veiliger kandidaat voor de zitjes van de 282 supergedelegeerden die in het Congres zitten. Maar de meeste Congresleden weten dat eigenbelang goed te verhullen met de opmerking: wat goed is voor mij, is goed voor de partij en goed voor het land!

Leden van het Huis van Afgevaardigden worden elke twee jaar verkozen. Die politici zitten dus in een permanente verkiezingscampagne?

ORNSTEIN: Niet alleen de afgevaardigden zitten in dat proces. Dat geldt ook voor de senatoren die elke zes jaar worden verkozen. Een zittend lid van het Congres is daarom permanent verwikkeld in campagne-financiering. Hij moet een flinke reserve opbouwen om een mogelijke aanval van een rijke of bekende medeburger af te slaan. Een miljardair kan zich van de ene op de andere dag kandidaat stellen en publiciteit op televisie kopen. Een zanger of acteur heeft meestal een bekendheidskapitaal als voorsprong. De campagnekas voor het Congreslid moet daarom goed gevuld zijn. Er zijn geen rustige periodes meer in een zittingsperiode.

In november 2006 kregen de Democraten de meerderheid in het Congres, met 51 senatoren en 233 van de 435 volksvertegenwoordigers. Maar ze organiseren vooral hoorzittingen en konden met die meerderheid weinig klaarstomen op het gebied van wetgeving.

ORNSTEIN: In het Amerikaanse bestel staat de president in een sterke positie. Hij kan een veto uitspreken over wetsvoorstellen die de Democratische meerderheid door het Congres kreeg. Dat heeft president Bush verschillende keren gedaan. Daarnaast hadden de Republikeinen 12 jaar een meerderheid in het Congres en ze hebben alles gedaan om de Democraten te blokkeren. Daarmee schilderden ze het beeld van een Do-nothing Congress. Ik moet eerlijk zeggen dat de Democraten niet altijd gedisciplineerd optreden als fractie. Ze weten de eigen groep niet bij elkaar te houden: er is te veel dissidentie om in wetgeving effi-ciënt te zijn. Daarmee verspelen ze politiek hun numerieke meerderheid.

Bush is niet populair maar het Congres is nog minder populair. Minder dan 20 procent van de Amerikanen vindt dat het parlement goed werk verricht. Dat is toch wel erg laag!

ORNSTEIN: Ja, het Congres is een anonieme instelling en krijgt daarom makkelijk de schuld van alle problemen. Ik denk dat de waardering voor het Congres extreem laag is omdat de Amerikanen na 250 jaar een politieke cultuur hebben van groot wantrouwen tegen elke centraal gezag. Men vindt dat die anonieme mannetjes en vrouwtjes in Washington weinig nuttig werk verrichten en de burger vertrouwt hun daden niet. Die trend van een lage waardering is er altijd geweest, maar het is in 35 jaar niet zo erg geweest.

Ook de opkomst bij verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden en de Senaat is laag. In 2006 ging 29,7 procent van de burgers stemmen voor een senator en 36,8 procent voor een afgevaardigde. Dat is nog erger dan bij het Europees Parlement!

ORNSTEIN: In combinatie met die lage waardering zijn er dan ook nog veel verkiezingen: lokale, regionale, federale en op statelijk niveau. Ook kandidaten voor tal van publieke functies, van sheriff tot openbaar aanklager, worden verkozen. Zo krijg je verkiezingsmoeheid. Ik denk trouwens dat de opkomst dit jaar veel hoger zal zijn, vooral door de campagne van Obama. Hij heeft tijdens de voorverkiezingen mensen naar de stembus gekregen die nooit gingen stemmen of die al jaren thuis bleven. Er zit nieuwe energie en wilskracht in het kiezersvolk.

Hoe moet die strijd tussen Clinton en Obama toch beslecht worden?

ORNSTEIN: Er is de groep van supergedelegeerden die publiekelijk nog geen zijde heeft gekozen. Maar er is in de top van de partij ook een groep invloedrijke opinieleiders, onder wie Al Gore en John Edwards. Tot voor kort was er ook de gouverneur van New Mexico, Bill Richardson, die ooit heeft gediend in de regering van Bill Clinton als minister van Energie en VS-ambassadeur bij de VN maar die nu voor Obama is. Naarmate die kopstukken zich uitspreken, begint het proces te draaien. De leider van de Democraten in de Senaat, Harry Reid, zegt nu dat er hoe dan ook een oplossing moet komen voor de Democratische Conventie eind augustus in Denver. Een ruzie op het podium van de Conventie zou natuurlijk een ramp zijn. Daarom wil hij een oplossing in juni. Ik denk dat die kopstukken uiteindelijk voor Obama kiezen, als die tenminste geen grote flater begaat. Ze zoeken alleen nog het moment waarop ze Clinton laten vallen. Dat zal natuurlijk wel een zeer pijnlijk moment zijn.

Welke presidentskandidaat kan een breed draagvlak smeden?

ORNSTEIN: Het is duidelijk dat vooral Obama en McCain zich profileren als de presidentskandidaten die consensus boven partijgrenzen kunnen organiseren. Er is in Amerika een enorme honger naar meer eenheid. Burgers zijn dat partijpolitieke gehakketak beu. Obama en McCain spelen daarop in, maar McCain heeft problemen met zijn conservatieve achterban. Die vertrouwt hem niet en vreest dat hij in het Congres toch naar linkse Democraten stapt om een akkoord te sluiten en de conservatieve verlanglijst meteen in de koelkast zet. McCain loopt het risico dat conservatieven een ‘derde kandidaat’ het veld insturen die zich enkel profileert op immigratie. Al zou die derde kandidaat maar 3 tot 5 procent van de stemmen halen, het zou rampzalig zijn voor McCain.

Is het niet opvallend dat drie senatoren presidentskandidaat zijn?

ORNSTEIN: Vroeger waren er vaak gouverneurs die president werden: Jimmy Carter, Ronald Reagan, George Bush jr. of Bill Clinton. Maar 11 september 2001 heeft dat veranderd. Serieuze kandidaten moeten meer afweten van buitenlandse politiek omdat bescherming van Amerika een hoofdtaak is geworden. Daarmee waren senatoren beter geplaatst dan gouverneurs.

U hebt in uw boek Broken Branch geschreven dat het Congres de voorbije decennia erg gepolariseerd werd. Hoe kwam dat?

ORNSTEIN: Dat heeft vooral te maken met de regionale verschuivingen in de VS. De Democratische partij had haar machtsbasis vroeger vooral in het zuiden. Dat waren doorgaans conservatieve politici, die zich keerden tegen burgerrechten voor zwarten. Maar ze zaten in de partij met progressieve Democraten uit het noorden van het land. Wat hield die twee samen? Macht! Bij de Republikeinen had je ook zowel progressieve als conservatieve politici, maar de machtsbasis van de partij lag vooral in het noorden. Dat veranderde in de jaren zestig nadat de kwestie van burgerrechten voor zwarten wettelijk was geregeld. De Republikeinen maakten de conservatieve zuiderlingen het hof en de Democraten richtten zich op het progressieve noorden. Beide partijen wisselden van regionale machtsbasis: Republikeinen steunden vooral op het zuiden en het midden van de VS en Democraten op het noorden, de Oost- en Westkust. Ideologisch werden beide par- tijen homogener: de Republikeinen conservatief en de Democraten progressief. Republikeinse Congresleden hadden veilige kiesdistricten in het zuiden en hun Demo- cratische collega’s hadden die in het noorden.

Wat was het gevolg voor het Congres?

ORNSTEIN: Het gevolg was dat een Congreslid niet meer werd aangevallen door een opponent van de andere partij, maar door een lid van de eigen partij. Gevaar kwam van binnenuit, van partijleden die vonden dat het zittende Congreslid niet conservatief of progressief genoeg was. Het Congreslid werd dus uitgedaagd door een activistische basis die tegenkandidaten uit de eigen partij het veld instuurde als het eigen Congreslid niet ‘recht in de leer’ was. Congresleden werden extremer om die concurrentie van binnenuit wind uit de zeilen te nemen. Dat resulteerde in meer ideologische polarisatie tussen de twee partijen in Washington. Elk Congreslid weet goed: wie zich vervreemdt van de activistische politieke basis krijgt concurrentie uit eigen kring.

De electorale kaart van Amerika is aan het veranderen. De latino’s vormen met 13,7 procent de grootste minderheid, met als tweede de zwarten met 12,8 procent. Tegelijk is er een binnenlandse migratie in de VS van de Midwest en New England naar het zuiden; vooral naar Florida, Georgia, Arizona en Nevada. Miljoenen Amerikanen trekken zuidwaarts. Welk effect heeft dat op de politieke krachtsverhoudingen?

ORNSTEIN: Dat proces van latino-immigratie naar Amerika en migratie binnen Amerika is nu vijftig jaar bezig en de gevolgen zijn zichtbaar op het politieke proces. Je ziet nu bij de twee Democratische kandidaten een strategie om de latinostem binnen te halen. De latino’s zijn grotendeels geconcentreerd in cruciale swingstaten zoals Florida, New Mexico, Arizona of Nevada. Clinton heeft een groot deel van de latinostem nodig om het verlies van de zwarte stem te compenseren. Obama probeert ook een groter deel van de latinostem te krijgen en heeft nu steun van Bill Richardson, gouverneur van New Mexico en de eerste latinogouverneur. Maar de slag om de latinostem geldt ook tussen Democraten en Republikeinen. De Republikeinen moeten 40 tot 45 procent van de latinostem binnenhalen om concurrerend te blijven met de Democraten. Ik vrees dat ze dat percentage deze keer niet halen. De Republikeinen hebben de immigratiewetgeving gekelderd en de latino’s presenteren de rekening bij de stembus. Nu was McCain altijd voor die immigratiewetgeving en daarmee kan hij dus eventueel scoren bij de latino’s. Maar hij heeft ook de stem nodig van Republikeinse conservatieven, uitgerekend de mensen die deze wetsvoorstellen hebben getorpedeerd. Hij moet dus voorzichtig opereren, anders verliest hij een van beide segmenten, of zelfs beide. Daarom trekt hij zich veilig terug op de koers ‘eerst de grenzen beveiligen’.

Wat is het effect van de interne migratie zuidwaarts voor de kandidatuur van Obama?

ORNSTEIN: De binnenlandse migratie naar het zuiden zorgt ervoor dat het verschil tussen ‘veilige’ Democratische of Republikeinse staten geringer wordt. Er komen steeds meer swingstaten die bij elke verkiezing de andere kant kunnen opzwaaien, zoals Florida, Georgia, Virginia of North Carolina. Sommige van die staten, zoals Georgia en North Carolina, worden door interne migratie trouwens grote, bevolkingsrijke staten. Daarnaast heb je het groeicentrum in het zuidwesten met Arizona, New Mexico en Nevada waar de socio- logie ook is veranderd, wat in het voordeel is van Obama. Ik ga er echter van uit dat McCain zijn thuisstaat Arizona wint. In het diepe zuiden met staten als Louisiana, Mississippi en Alabama kan Obama wellicht niet winnen, maar er is een enorme opkomst van zwarte Amerikanen die het verschil kleiner maakt. Dankzij die binnenlandse migratie wordt Obama dus competitief in een groter aantal swingstaten die tot voor kort veilige Republikeinse staten waren. Zijn kandidatuur kan daarom de oude vertrouwde politieke kaart van Amerika volledig veranderen.

DOOR DERK JAN EPPINK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content