Geen cordon sanitaire, geen NPC, geen brochure of affiche krijgt ze weg: de schandvlek. René Stroobant klapt uit de biecht van school, vakbond en cafés aan de Scheldekant. Rauwe berichten uit de samenleving.

‘Wat er niet allemaal omgaat in de koppen van die mensen die tussen vier gordijntjes hun stem uitbrengen… Ze zien de lijst van het Blok, ze peinzen aan die proper gekapte en geklede mannen van de affiches. Zijn dat fascisten, meneer? Dat geloven ze niet. Racisten? Ook niet. We mogen dat nog honderd keren zeggen, het mist zijn doel. En het is allemaal waar: dat de verkozenen, de kaderleden en de waterdragers van die partij notoire racisten en fascisten zijn. Maar het ketst af op die mensen in dat stemhokje, want het gaat over zoveel meer. En begin de oorzaken dan maar op te sommen. Als je dat in het publiek doet, kijken de meesten ongemakkelijk naar de grond: Op welke vergadering zitten we hier eigenlijk? Ze beginnen dan te denken dat je voor het Blok aan het pleiten bent. Dus zwijg je maar beter.’

René Stroobant is een socialist, meer dan ooit. De gewezen vakbondsleider van de Boelwerf heeft de rattenvangers van ‘de echte volkspartij’ zien komen. Hij heeft de vertwijfeling voelen oprukken, hand over hand met de eigen onmacht en die van de politiek en de gemeenschap. Op de werf, in en rond de ‘zwarte scholen’, in de cafés en achter de gordijntjes van de werkmanswoning of de bescheiden kleinburgerlijke villa bestaat geen cordon. Er is geen schutskring die halve waarheden en zotte gedachten tegenhoudt. Het is omgekeerd, er staat wel een muur waar de anderen op botsen, zij die de schandvlek bij naam willen noemen.

‘Extreem-rechts wordt uitgelegd met veel grote en dure woorden. Door mensen die de echte wrevel niet kennen, de verdoken colère. Ze noemen een kat geen kat. Waarom niet? Uit onwetendheid of wereldvreemdheid misschien, uit gêne vooral, misbegrepen politieke welvoeglijkheid. Als het niet erger is dan dat. Soms is het gewoon lachen met de mensen.’

PLAATS VOOR DE RATTEN

apos;We hadden in het prille begin het Blok in de kiem moeten smoren. Desnoods moesten we al die zeveraars maar belachelijk maken. Het is omdat we ze niet ernstig namen, dat we ze een sérieux gegeven hebben. Ze zijn te veel in de watten gelegd. Ik ben hier in het Waasland ooit bijna uit het partijbestuur gezet omdat ik die partij wel ernstig nam, omdat ik voorvoelde wat ze allemaal kon aanrichten onder de mensen. Dat was nog in de tijd dat ervan werd uitgegaan dat het wel vanzelf weer zou keren. Het ging niet over, het werd groter.’

‘Ze spelen het leep, die mannen. Ze weten waar en wanneer ze onze mensen moeten pakken. Helemaal in het begin van de problemen bij Boel kwamen we eens van de bezette brug in Temse. Het was zomer, we hadden gemarcheerd en in de brandende zon gestaan. Niemand had aan verfrissing gedacht. Ineens komt er een camionette de brug opgereden, tot vlak voor onze stoet. Er gaan drie luiken open: het was verdomme een ganse tapperij. Ze tapten van ’t vat. Studenten, zogezegd, gasten van rond de veertig jaar met petjes en linten. Stoottroepen uit Antwerpen, ja.’

‘Onze mannen namen die pinten natuurlijk direct aan, dorstig als we waren. De rijkswacht had die camionette doorgelaten, want ze meende dat het volk van ons was. Ik zei: als ze dat nog eens proberen, vliegen ze met camionette en al in de Schelde. En dan gaat ge ons ook niet moeten tegenhouden.’

‘Ze hebben het dan nog een tweede keer geprobeerd, met pamfletjes. Toen heb ik op VTM gezegd dat de politici iéts moesten doen voor de werf, dat ze een overnemer moesten zoeken. Want dat de mensen het niet zouden aanvaarden dat alles zomaar kapotging. De werf was meer dan hun werk. Het was hun leven, hun dorp, hun vriendenkring. Dus zei ik dat de politici maar eens uit hun kot moesten komen tenzij ze wilden dat alleman voor het Blok zou stemmen… Wat wij uiteraard níét wilden! Maar ik had al te veel gezegd. Ik lag bijna uit de partij. Ik had gewoon gezegd wat iedereen weet, maar niemand over spreekt.’

‘Met de arbeiders van andere nationaliteiten is hier nooit veel spanning geweest. Dat bleef onder controle. Bij het eerste faillissement hebben we onderling met de bonden afgesproken dat iedereen die wilde terugkomen ook opnieuw moest worden aangenomen. En dat is zo gebeurd, ook met de vreemdelingen. Er waren wel hier en daar stemmen… Nooit op de werf zelf, wel in Temse. Pogingen om tweedracht te zaaien, maar ze pakten niet. Bij de militanten zeker niet, toen toch niet. Nu zou ik er niet meer zo zeker van zijn, gezien de verbittering. Maar toen leefde dat niet onder de militanten. Dat begon wel onder de arbeiders. Toen de werf bezet was, deed ik ’s nachts geen oog dicht. Ik pakte dan vaak mijn auto en reed in het holst van de nacht naar de werf om mee een kaartje te leggen. Soms was er zo’n kabaal, dat ze me niet hoorden binnenkomen. Als ik de deur dan openstak, verstomde dat. Dan kunt ge wel raden waarover het gesprek ging, zeker?’

‘De volledige scheepsbouw is verdwenen. Zestienduizend man op de werven zelf, het drievoud voor alle toeleveringsbedrijven. Neem veertigduizend gezinnen. Als je de Scheldekant opgaat, en je raakt daar met iemand op café aan de praat, zal je de gevolgen daarvan horen. Laat die mensen klappen en ze komen altijd op die ene conclusie uit: Het is de politiek die ons de strot heeft overgebeten.’

‘Sommigen zeggen ook dat het de schuld is van de Amadezen, en dat het de vakbonden zijn geweest die te hoge eisen hebben gesteld. Wat niet waar is. Maar zoveel praatjes zijn er de laatste jaren op die mensen afgevuurd, dat ze het ook niet meer weten. Wat blijft er dan over? Een grote verbittering bij een hele groep mensen. Die mensen weten niet meer dat de Vlaamse regering uiteindelijk een overnemer hééft gezocht, onder druk van tweeduizend werknemers, Miet Smet en Freddy Willockx. De mensen zijn dat vergeten. Ze hadden na de sluiting andere dingen aan hun hoofd. Ze zijn verplicht op brugpensioen moeten gaan, soms op hun achtenveertigste. Met een huis dat ze nog moeten afbetalen, kinderen die nog studeren. En ze mochten niet bijklussen. Die van de eerste lichting wel, maar wie veertien dagen later kwam, niet meer. Dat was zo beslist in Brussel. Zo kreeg je twee soorten bruggepensioneerden en vooral, weer een bron van ergernis erbij. “Waarom die wel en ik niet?”

‘Zes jaar na de sluiting van de werf ligt er daar in Temse een terrein van negentig hectare waar niets meer gebeurt. Alleen ratten zie je er nog. Ik zit in de commissie die moet nagaan wat er mogelijk is qua reconversie. Die gronden wachten nog altijd op nieuwe bedrijven. “Ze komen”, moeten we al jaren zeggen tegen de mensen. En dan onze schouders ophalen. Want het zit al jarenlang geblokkeerd. Eerst is er het gevecht geweest tussen Gimvindus en de Nederlanders van Begemann en pas na jaren discussie kwamen de gronden vrij, werden ze aan de curator overgedragen. Dan komt de nieuwe Vlaamse minister van Economie, Dirk Van Mechelen (VLD). Die zegt dat de gronden moeten worden gesaneerd, tot twee meter diep. Dat is 35.000 vrachtwagens aarde. Maar dat moet door de woonwijken en dat gaat dus niet. Het moet via de Schelde, in aken. Het werk was nog niet aangevat of we kregen te horen dat de kredieten op zijn. Die grond ligt er nog altijd. Wanneer zullen de mensen hier in de streek iets zien van de reconversie? En wat denkt ge dat daarvan in de cafés wordt verteld?’

‘Het is een verhaal van onmacht bij iedereen. Ik durf met moeite nog naar een feestje te gaan in de streek. Want dan komen ze naar mij en zeggen ze: “René, we hebben het niet tegen u hoor.” En ze zijn kwaad, ze zijn misnoegd. En ze zeggen het niet in mijn gezicht, want ik ben ook al verdacht, ik zit volgens sommigen al te veel mee in het spelletje van de politiekers. Ze zeggen het dan aan iemand van wie ze weten dat het zo ook wel aan mijn oren zal komen.’

‘Eén keer in de maand komen de bruggepensioneerden van de werf nog samen. De wereld wordt daar becommentarieerd. Het kleinste incident in Sint-Niklaas geeft voeding aan alles wat ‘anti’ is. De meeste mensen willen ook liever niet weten hoe het precies zat, wat nu eigenlijk de complexe waarheid achter hun tegenslag is. Het is gemakkelijker als er iemand langskomt die zegt: ’t zit zo en zo. Frans Wymeersch is er zo één, verkozen voor het Blok in het Vlaams parlement. Hij is goed gezien in de streek. Hij heeft nog nooit iets misdaan omdat hij nog nooit iets gedaan heeft. Hij is een duivenmelker, hij zit op café, hij is één van hen. Hij vertelt wat ze willen horen.’

‘Bij de eerste herstructurering van de Boelwerf in 1986 moest veertig procent van het personeel afvloeien, 1250 man. Volgens de CAO hadden we recht op 1250 keer 809.000 frank. Maar het fonds kreeg maar 940 keer dat bedrag. Daardoor konden we de geplande bijleg bij werkloosheid niet meer betalen. Het gevolg is dat er vandaag nog altijd een rechtszaak aan de gang is voor die mensen die in de kou zijn blijven staan. En opnieuw krijgt het vertrouwen in overheid, vakbonden en politiek een onherstelbare knauw.’

‘Het verhaal is dan snel gemaakt hè. “We zijn ons werk kwijt, de vakbonden kunnen er niet veel meer aan doen, de politiek heeft beslist en ze hebben ons dan ook nog ons geld achtergehouden.” Wat wilt ge dat de mensen doen? Merci zeggen? Zelfs als hun zoon of dochter nog een postje krijgt. Ze zijn niet allemaal zo, maar je hebt hier een groepje misnoegden en ginder nog een. En die vinden elkaar. Ze zitten zich dan te verkneukelen als ze de verkiezingsuitslag zien. Als ze al die slimme analyses horen en de uitleg van de andere politici. En wij mogen er niet over spreken.’

IN DE KOLENKELDER

‘Ik ben voorzitter van de lokale schoolraad van het Koninklijk Technisch Atheneum. En een school, dat is een werf als een ander. Die school is op sterven na dood mede omdat ze hoofdzakelijk bevolkt is met Turkse en Marokkaanse kinderen. Ze ligt op apegapen om allerlei redenen waarvan de meeste niet eens juist zijn maar die met de tijd geloofwaardig zijn geworden. Vlamingen denken dat hun kinderen daar niet goed zitten. Er zijn een paar kleine kernen van vreemdelingen die de boel verzieken: ze spijbelen, ze persen kinderen hun centen voor het middageten af, ze chanteren hen met een pak rammel. Dat gebeurt niet alle dagen, maar het gebeurt. En dat wordt dan voortverteld. Radio trottoir. Als die verhalen een week de ronde doen, is iedereen ermee weg.’

‘Hoe keer je dat? Altijd is er een kern van waarheid en dat is het moeilijke van heel de zaak. Want over die kern mag je het niet hebben, anders word je uitgekreten voor alles wat lelijk is. Ik heb ook moeten vaststellen hoe het peil van de lessen Nederlands en wiskunde zakte. Want die vreemde kinderen hebben een achterstand. En dat is niet hun schuld, maar wel die van het systeem. Het gemeenschapsonderwijs is materieel niet in staat om die kinderen speciaal op te vangen. En ze kunnen de haviken, zowel Vlamingen als allochtonen, er niet uitzetten, want je moet eerst een andere school vinden in de buurt. Daar zijn ze natuurlijk allemaal al eens langs geweest. Gevolg: patstelling. Wat scheefgegroeid is, sleept verder aan en escaleert. Wat moet je doen? Wat kun je doen? Ook de leraars kijken dan naar de grond en geven verder les, of de kinderen nu al dan niet mee zijn.’

‘Je kunt het ze niet kwalijk nemen. De generatie die voor de klas staat in al die nieuwe scholen die er gekomen zijn met de wet-Collard is bijna aan het pensioen toe. Wat hebben die allemaal niet over zich heen gekregen? Een nieuw soort onderwijs, nieuwe programma’s, en al die ministers die dat onderwijs verneukt hebben. Zoudt gij nog gemotiveerd zijn?’

‘De jongste jaren zijn er ook nog allerlei normen bij gekomen die op het terrein vaak een averechts effect hebben. Als een school een paar gasten eruitzet, vallen ze onder de leerlingennorm. Ze krijgen dan minder studiemeesters, minder lesuren en de kwaliteit van het onderwijs daalt verder. Weer zo’n spiraal. Onlangs riep de directeur van het atheneum me bij hem. Ten einde raad. Hij wilde een Marokkaan van rond de zestien jaar aan de deur zetten omdat er geen huis mee te houden was. Hij belt naar de Argo in Brussel. Daar zuchten ze eens diep en zeggen ze: “Doe zoals vroeger, steek hem in de kolenkelder.” “Dat kan niet,” zegt de directeur “we stoken met mazout.” Je lacht dan eens, omdat het eigenlijk om te schreien is. Het gevolg is dat die kerel die de boel verziekt, met een hoge borst buitenstapt bij de directeur. Hij weet dat ze hem niets kunnen maken.’

‘De kinderen met wie er geen problemen zijn, zien dat ook allemaal. Ze stellen dat ook maar vast, dat de school daar precies geen antwoord op heeft. Ze vertellen dat thuis. Wat doen die ouders? Als hun kinderen slechte punten krijgen, misschien omdat ze het verdienen, geven ze de schuld aan de leraars en de school. En ze sturen hun kind naar een andere school. En wat achterblijft, wordt almaar smaller en kwetsbaarder. Zo ontstaat er een gettoschool. In Brussel willen ze het niet weten en wij mogen het niet zeggen.’

‘Ik ben tegen sancties en ik ben tegen verrotting. Leg dat maar eens uit. Een leraar die er toch nog een zaak durft van te maken, die al eens zo’n kereltje durft tegen te spreken, krijgt direct naar zijn kop geslingerd: ge zijt een racist. Die gasten weten perfect waar ze u moeten raken. Dus zwijgen we, machteloos.’

‘Als je op die vicieuze cirkels geen vat krijgt, kun je in het huidige systeem niets meer doen en moet je het allemaal ondergaan. We hebben nu al twee noodgrepen gedaan om het atheneum in leven te houden. Het is van vierhonderd naar nog geen honderd leerlingen gegaan. Maar morgen of overmorgen moeten we de deuren sluiten. Ze mogen er nog veel geld tegenaan gooien, het is weggegooid als het systeem niet verandert.’

‘Al die reële problemen, ik probeer ze bij elke gelegenheid ter sprake te brengen. Bijzonder veel mensen, directeuren en leraars, weten dat allemaal. Maar de problemen blijven onder een sluier, men probeert ze in alle stilte in te dijken. Men is bang om ermee naar buiten te komen. Want het Blok zegt zogezegd hetzelfde. Als gasten die nochtans ook tegen het Blok zijn, dit soort verhalen vijf of tien keer horen vertellen, maar straffer en onjuister dan ik ze vertel, als ze dat horen vertellen op café van een Blokker of van iemand die het ook maar gehoord heeft en voortvertelt, wel, zelfs die gasten zeggen uiteindelijk ook al eens: verdomme, het is toch waar hè.’

‘Ze zeggen zogezegd hetzelfde. Ik zeg ook dat er problemen zijn op de scholen. Ik zeg erbij dat het om een harde kern van enkelingen gaat die almaar meer schade berokkent naarmate de school machtelozer wordt. Ik zeg niet dat je die minderheid op straat moet zetten. Ik vind dat je ze in de school moet kunnen opvangen en begeleiden. Maar soms… Als je overdag in de stad komt en je ziet daar jonge gasten – altijd dezelfde – rondhangen: wat is dan je eerste gedachte? Moeten die gasten niet op school zijn? De school houdt wel de afwezigheden bij, maar ze kan geen maatregelen nemen. Weer die onmacht. De ouders worden bedrogen, de school wordt bedrogen, de overheid ook. En ik begrijp dan nog waarom de school zo moeilijk kan ingrijpen, want ik zit er met mijn neus op. Maar wat zeggen oudere mensen: wat doet dat op straat? Zijn dat misschien de gasten die inbreken in auto’s en sjakossen afpakken? Op slag krijg je die associatie met criminaliteit. Mensen zitten met vragen en ze krijgen er nooit een precies antwoord op. Ze verzinnen dan maar zelf de antwoorden, in die koppekes, ze grijpen dankbaar aan wat hen door die partij wordt ingefluisterd.’

‘Ik pleit er niet voor dat de politie die spijbelaars zou gaan oppakken. Ik zou de eerste zijn om mij daartegen te verzetten. Maar dat belet mij niet om te zeggen dat het niet kán. Maar hoe? Nogmaals, ik ben niet voor sancties, maar… Als ze kunnen uitleggen dat Stroobant gezegd heeft dat ze misschien het kindergeld maar eens moeten afpakken, zullen ze mij misschien aan de hoogste boom opknopen. Soit. Hoe los je het op? Die kinderen geven er niet om, de ouders weten het niet of willen het niet weten. Hoe kun je ze doen voélen dat ze hun verantwoordelijkheid moeten opnemen?’

STAALPLATEN VOOR DAENS

‘We zien wellicht te weinig wat de mensen zien, wat ze menen te zien, en wat ze dan in hun hoofd steken. Ze wéten dat ze iets verkeerds doen als ze in het stemhokje staan. Daar ben ik ook van overtuigd. Maar toch doen ze het. Wie misnoegd is, kijkt selectief naar de werkelijkheid. Ze sprokkelen elk excuus dat goed genoeg is om hun verkeerde stem voor zichzelf te rechtvaardigen. Om nog een voorbeeld te geven: de jongste tijd zijn hier nogal wat inbraken geweest. Wat vertellen de mensen? Die van ‘ulle’ heeft ervoor gezorgd dat ze nu bij ons komen voor ’t geld. Eerst weet je niet waarover ze het hebben. Het kost moeite om in hun logica te geraken, om dat te ontcijferen. Die van ‘ons’ blijkt dan Johan Vande Lanotte te zijn. En het is omdat hij de geldtransporten beter beveiligt, dat de boeven nu bij de gewone man komen stelen. Dat soort gedachten, die hersenkronkels, dat broeit.’

‘Of neem het verkeer. Sint-Niklaas en omstreken is vergeven van de vrachtwagens. De eerste politicus die morgen zegt dat hij die vrachtwagens zal verbieden, is verkozen. Garantie. Het is niet dat de politici die er nu zitten nog niet gedacht hebben aan zo’n verbod, maar dat moet dan in een globaal mobiliteitsplan passen. Dat moet allemaal goed bestudeerd worden. Dat zal wel, maar ondertussen zien de mensen die vrachtwagens verder rijden. De stad was van plan om enorm veel geld te stoppen in een parking onder de markt. De SP heeft dat dan kunnen tegenhouden met een referendum. Of we daar goed aan gedaan hebben, is nog maar de vraag. Want de campagne voor en tegen heeft bijzonder veel mensen tegen elkaar opgezet. En nu beginnen de politici opnieuw over die parking: “Zouden we misschien toch niet…” Die besluiteloosheid doet er ook geen deugd aan.’

‘Geloofwaardigheid, dat maakt veel verschil. De politiek weet niet hoe erg het gesteld is. Al dat geklets over “de kloof met de burger”. Weten ze wat het precies voorstelt? Weten ze hoeveel er met hen en achter hun rug gelachen wordt? Neem de politiek van vader op zoon. Ik ben een West-Vlaming. Ik heb de hele ‘begankenis’ van Achille en Frank Van Acker meegemaakt. Wat dat ons aan stemmen gekost heeft… Ik heb het dan nog niet over Louis en Bruno Tobback. Niemand eet daar een boterham meer of minder om. Maar er wordt in alle stilte en onderhuids mee gelachen. Ze zeggen het niet, maar het leeft wel: het idee dat de politiek één kaste is. De mond loopt over van vervrouwelijking, verjonging en vernieuwing. Maar wie dat het luidste roept, denkt er stilletjes bij: na mij. Je moet er pas over spreken als je het ook kunt waarmaken. En niet tien keer zéggen dat je iets zult doen. Dat heeft een verwoestend effect.’

‘Als ik dan al die politici zie op de televisie, in die spelletjes… Ze denken dat ze er populair mee worden, dat het goed is voor de democratie. Maar ze moesten eens weten hoe daar in de huiskamers naar gekeken wordt. De mensen lachen daarmee. En nog een tweede keer in het stemhokje. Wacht maar, gij onnozelaar. Meer sérieux is er nodig. Waar het politici aan mankeert, is dat ze niet meer – hoe moet ik dat zeggen – stichtend genoeg zijn. En daar veranderen al die mooie woorden en beloften in al die onderzoekscommissies, die ook al televisieprogramma’s geworden zijn, niets aan.’

‘In plaats van op de televisie te zitten, zouden ze beter eens mee biljarten of kaarten. Bij het volk afstappen dat nog iets dúrft te zeggen, in het gezicht. Nu horen ze niets meer. Ze geloven dat hun zitdag voldoende is om te weten wat er omgaat. Maar iemand die hoopt iets van u te krijgen, schopt niet tegen uw schenen hé. Nee, dat doen ze achter uw rug. En zo wordt hun beeld van de werkelijkheid door vele filters misvormd. En wij mogen niet zeggen dat de slechten er beter van worden. Het trieste is dat die politici die wel goed werk leveren, over dezelfde kam worden geschoren als de paljassen.’

‘Godverdomme, als het van mij had afgehangen, ik zou die gasten wel wat harder hebben aangepakt. Ik moet mij nog altijd bedwingen als ik langs de pui van het stadhuis passeer en daar het secretariaat van het Blok zie. Betaald, verdomme, met geld van de gemeenschap, alsof het een fatsoenlijke partij is als de andere. Mijn vingers jeuken om daar eens wat betonblokken voor de gevel neer te poten. Er liggen er nog genoeg op de werf. En ik vind wel iemand die ze naar ginder zal slepen. We hadden trouwens zo’n plan toen het Blok op 1 mei in Aalst een cinema wilde opvoeren voor het standbeeld van Adolf Daens. We waren van plan om voor het ochtendkrieken Daens achter een paar staalplaten weg te steken. De curator ging akkoord, we hadden direct een aannemer die gratis mannen en een kraan wilde leveren. Ik heb het idee dan voorgelegd op het nationaal partijbureau van de SP. Louis Tobback ging akkoord, Vande Lanotte ook. Maar Gracienne Van Nieuwenborgh, SP-schepen in Aalst, wilde niet mee. Want in de voormiddag zou zij met de SP en anderen een bloemeke gaan neerleggen aan Daens’ voeten. Een schoon gebaar, daar niet van, maar burgemeester Anny De Maght kon moeilijk dat wel toelaten en de meeting van het Blok in de namiddag verbieden. En daarom dus, omdat die van Aalst ’s morgens een bloemeke wilden neerleggen, heeft Daens in de namiddag ook op die smoelen van de Blokkers moeten kijken.’

”t Had nochtans zo sterk kunnen zijn. We hadden die kliek voor het hele land te kakken kunnen zetten. Weet je wat we op die staalplaten hadden gezet als slogan? Het heeft ons een hele Boel werk gekost, maar ’t heeft ons deugd gedaan.’

Walter Pauli Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content