Met de regelmaat van een klok ontdekken wetenschappers potentiële nieuwe oliebronnen. Toch heeft dat niet de minste invloed op de olieprijs, die ondanks recente dalingen ver boven de vroegere prijs van 20 dollar blijft hangen. Speculanten dragen een groot deel van de verantwoordelijkheid. Maar ze zijn zeker niet alleen.

De energieprijzen nemen elke maand een steeds grotere hap uit uw portemonnee. Deze week in deel 1: wat maakt de olie zo duur en wie wordt daar beter van?

Sao Paulo, Brazilië, 14 april 2008. De chef van het Nationale Petroleumagentschap kondigt aan dat een diepwatergebied in de Atlantische Oceaan weleens 33 miljard vaten olie zou kunnen bevatten. ‘Als dat waar is, bezit Brazilië een van de grootste oliereserves ter wereld. De grootste alvast die in decennia ontdekt werd’, klinkt het. Er worden voorafspiegelingen gemaakt van alle mogelijke ontginningsscenario’s. Maar wanneer de eerste boringen zouden kunnen plaatsvinden, is nog de vraag. Want algauw blijkt dat de nodige boorplatformen niet voorhanden zijn, en geschoolde ingenieurs ook al niet. Nieuwe olievelden ontginnen is bovendien een peperdure onderneming geworden. Nochtans zijn de bestaande olievoorraden eindig, en brengen nieuwe sites een sprankeltje hoop dat we langer zouden kunnen blijven oppompen. Want de schaarste, of alvast de vrees daarvoor, weegt zwaar door in de prijs.

‘Er dreigen tekorten aan de aanbodzijde’, schreven de kranten in het voorjaar. ‘Bovendien blijkt de consumptie niet af te nemen ondanks de hoge prijs.’ Zowel de vraag als het aanbod zat muurvast. Het debat rond de elasticiteit van de vraag laaide weer op. De vraag naar olie bleef constant, hoe duur ze ook was. Hoewel, naarmate de prijzen bleven stijgen, kwam daar stilaan verandering in. Zelfs de fervente Amerikaanse autorijders, met hun pick-uptrucks en 4×4’s en met de langste autowegen, bleken bereid om hun auto al eens vaker op de oprit te laten staan. In de nasleep van de diepe kredietcrisis begon voltanken aan de pomp ook bij hen aardig door te wegen.

‘In mei 2008 legden de Amerikanen 10 procent minder kilometers af dan in mei 2007’, zegt milieu-econoom Johan Albrecht van de denktank Itinera en de Universiteit Gent. ‘De hoge prijs zette een rem op de consumptie. Dat was nieuw, en het zou een stempel drukken op de verdere prijsevolutie.’

Terwijl energie-experts in het voorjaar nog voorspelden dat de prijzen een duizelingwekkende 150, 200 of zelfs 300 dollar per vat zouden bereiken, nam de vraag naar olie dus stilaan af. Na verloop van tijd volgde ook de prijs. Op 14 juli bereikte die nog een piek van 146 dollar per vat op de beurs van New York. Maar nadien zette hij een daling in, en stond op 6 augustus op 118 dollar.

‘Aan de basis van die duik ligt de wereldwijde groeivertraging, met de kredietcrisis in de VS en de slechte cijfers die zich nu ook in Europa doorzetten en gevolgen hebben tot in China en Latijns-Amerika’, zegt Manouchehr Takin. Hij is analist aan het vermaarde Centre for Global Energy Studies (CGES) in Londen. ‘De perceptie dat de vraag verminderd is en nog een tijdlang zal blijven afnemen, veroorzaakte de plotse prijsdaling.’

Niet dat de olieprijs opnieuw het 20 dollarniveau van de jaren 1990 heeft bereikt. ‘De olieprijzen zijn historisch gezien nog altijd bijzonder hoog’, zegt Leo Drollas, onderdirecteur en hoofdeconoom van het CGES. En dat heeft niet alleen te maken met de zwakke dollar. ‘De olieprijs ligt vandaag nog altijd vijf à zes keer zo hoog als het gemiddelde niveau in de periode 1965-2007. Het gebeurt wel vaker dat de olieprijs een stuk hoger ligt dan de productiekosten, maar dit is wel extreem.’

1 GROEILANDEN ZETTEN FIETS OP STAL

Waar komen die hemelhoge prijzen vandaan? Wat maakt dat we de historische drempel van 100 dollar overschreden hebben? ‘De eerste steile klim begon in 2003 en 2004’, aldus Leo Drollas. ‘De nieuwe groeilanden, China en India, kenden een exponentiële groei, waardoor de vraag naar olie explodeerde.’ Fietsen werden massaal op stal gezet en vervangen door motorvoertuigen. En de fabrieken die op volle toeren draaiden, slokten tonnen olie op. China, nochtans zelf een olieproducerend land, moest massaal olie invoeren. En dat zal niet gauw veranderen, ook al staat er momenteel een rem op de groei. ‘Terwijl de vraag naar energie in de groeilanden in 2000 nog 40 procent lager lag dan die in de OESO-landen (de organisatie van economisch ontwikkelde landen, nvdr), consumeren ze vandaag ongeveer evenveel als wij. Over vijftien à twintig jaar zal het zelfs de helft meer zijn.’

‘Toch zijn sinds 2006 niet alleen de groeilanden verantwoordelijk voor de sterke stijging van de olieprijzen’, meent Manouchehr Takin. ‘Eind 2006 besliste de Organisatie van de Olie-exporterende Landen (OPEC) om minder olie op te pompen, en dat deden ze opnieuw in februari 2007, omdat de prijzen aan het eind van de zomer 2006 voor hen te sterk gedaald waren. Het gevolg was dat consumenten en bedrijven hun voorraden niet konden bijvullen, omdat de OPEC alleen leverde wat strikt noodzakelijk was voor de consumptie. Tot vandaag heeft dat de prijzen kunstmatig hoog gehouden.’

Bedrijven hebben hun voorraden broodnodig om hun werking veilig te stellen, bij defecten, stormweer of incidenten. Consumenten kopen graag huisbrandolie aan in de zomer omdat de prijzen dan doorgaans lager zijn, en moeten kunnen rekenen op de voorraden van hun leverancier. ‘Herhaaldelijk hebben we de OPEC gewezen op de noodzaak om meer ruwe olie op te pompen. Nu hebben ze dat gedaan, maar minder dan ze eerst beloofd hadden’, aldus Takin. En dus blijft de krapte op de markt bestaan.

Voor de consument aan de pomp en voor bedrijven die veel energie verbruiken zijn het harde tijden. De hoge olieprijzen werken indirect door op de consumptieprijzen, en voor de bedrijven kunnen de energierekeningen torenhoog oplopen. Bedrijven kunnen zich echter indekken. Johan Albrecht: ‘Ze sluiten termijncontracten af met hun leverancier waarbij ze voor een bepaalde periode een vaste prijs afspreken. Als de prijzen stijgen, blijven ze buiten schot en hoeven ze hun klanten niet meteen prijsstijgingen door te rekenen. Chemiebedrijven hebben een traditie van langetermijncontracten. Voor sommige sectoren bestaan er zelfs Europese instrumenten om zich in te dekken.’

2 50 DOLLAR PER VAT EXTRA DOOR SPECULATIE

Bedrijven kunnen natuurlijk ook terecht op de beurs. En dat is niet zonder gevaar. ‘De laatste jaren is er massaal geld naarde beurs gevloeid, om te beleggen in olie- futures, opties of hefboomfondsen. Ook dat heeft de prijzen fors omhooggestuwd. Producenten pompten minder op, omdat ze wisten dat ze – door schaarste te creëerden – in de toekomst meer zouden kunnen krijgen voor hun product.’ Dat perverse beursmechanisme heeft de curve van de olieprijzen opgetrokken, zowel de huidige prijzen als die voor de toekomst.

Toch blijkt het vet nu even van de soep. ‘Speculanten kiezen momenteel eieren voor hun geld en verkopen hun termijncontracten, omdat ze vrezen dat de vraag naar fysieke olie te sterk zal afnemen, wat hun producten minder interessant maakt en dus kan knagen aan hun winstcijfers.’

Hoewel, zodra blijkt dat de vraag herneemt en er prijsschommelingen zijn, wordt het weer aantrekkelijk om te spelen op de prijsverschillen. Je kunt nu eenmaal pas winst maken wanneer een deel van de markt denkt dat de prijs zal dalen, en het andere deel denkt dat hij zal stijgen. Dan vind je als speculant een tegenpartij die bereid is om bijvoorbeeld over twee maanden 100 dollar te betalen voor olie, terwijl je er zelf van overtuigd bent dat je ze dan op de dagmarkt kunt kopen voor 60 dollar – als dat lukt, maak je dus 40 dollar winst. Zolang iedereen met angstige ogen zat te staren naar de toenemende vraag vanuit Azië en iedereen hetzelfde dacht (namelijk dat de prijzen zouden blijven stijgen), was dat veel moeilijker.

Hoe dan ook, speculanten worden – terecht – met de vinger gewezen, omdat ze verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de prijsstijgingen. Manouchehr Takin: ‘Onderzoek van het Amerikaanse Congres heeft aangetoond dat hefboomfondsen verantwoordelijk zijn voor minstens 50 dollar bij de recente prijsstijgingen. Sommige banken spreken van 40 dollar. De exacte impact op de prijs valt bijzonder moeilijk te berekenen, omdat je nooit weet hoe hoog hij zou zijn zónder de speculanten.’

In hun jongste World Oil Outlook schetsen onderzoekers van de OPEC het volume dat de speculanten op de markt creëren. Voor elk reëel vat olie op de beurs van New York werden in 2003 zes ‘papieren’ vaten verhandeld. Speculanten draaiden een volume van zes keer het reële marktvolume. ‘Die ratio van één op zes is ondertussen opgelopen tot één op achttien’, zegt Johan Al-brecht. De speculatie is de jongste vijf jaar met andere woorden verdrievoudigd.

3 TAksEN EN SUBSIDIES VERSTOREN DE MARKT

De oliemarkt is geen gewone markt van vraag en aanbod. Het is een unieke markt, onder meer omdat wat verhandeld wordt eindig is. Het is een heel andere markt dan die van bijvoorbeeld autobanden: als dat product uitgeput raakt omdat de vraag stijgt, produceer je gewoon meer. ‘De oliemarkt is behekst met een intrinsieke onzekerheid. De tol die we daarvoor al jaren betalen, zijn de schaarstepremies (een verhoogd bedrag vanwege de schaarste, nvdr). En ook die maken de olie duur’, zegt Peter VandenHoute, hoofdeconoom van ING.

Maar olie is ook duur om een heel andere reden dan de schaarste. Sommige landen moedigen de olieconsumptie – de verspilling? – aan door ze te subsidiëren. Voor een product waar tekorten dreigen is dat een heel vreemd fenomeen. Terwijl de Nederlanders in juni aan de pomp 1,3 euro betalen voor een liter loodvrije benzine, betalen de Venezolanen 0,32 euro. ‘Ook dat zorgt ervoor dat de oliemarkt niet perfect werkt’, zegt Johan Albrecht. ‘Geen enkel land hanteert een correcte prijs voor de olieconsumptie. Het ene verstoort de marktwerking door belastingen en accijnzen te heffen op de olieprijs. Het andere betaalt subsidies om de lokale consumptie aan te moedigen, en drijft zo de consumptie op.’

Tot de oliesubsidiërende landen behoren heel wat olieproducerende landen, zoals Saudi-Arabië, Koeweit, Qatar en Venezuela. In die landen is de olie aan de pomp bijna gratis en moeten de overheden de oliemaatschappen vergoeden voor een gemiste kans: de export tegen een hogere prijs. ‘De invloed van die landen op de wereldconsumptie is marginaal’, meent Albrecht. Maar dat is anders voor een land als China, met zijn 1,3 miljard inwoners. China produceert zelf olie, maar koopt er ook heel wat aan. De Chinese overheid moet de importeurs daarvoor de wereldmarktprijs betalen, maar die rekent ze niet door aan de pomp. Ze past het verschil bij tussen de consumptieprijs en de aankoopprijs.

Het lijdt geen twijfel: het aanmoedigen van de olieconsumptie in een land met een gigantische bevolking als China heeft zeker invloed op de olieprijzen. Het Britse olieconcern BP, bekend om zijn degelijke statistieken, berekende dat de oliesubsidiërende landen in 2007 verantwoordelijk waren voor maar liefst 96 procent van de nettogroei van het wereldwijde olieverbruik. Die groei bedroeg 1 miljoen extra vaten per dag, en deed de olieprijs aardig oplopen.

‘De regeringen van die landen denken dat ze er goed aan doen om het olieverbruik toegankelijk te maken voor de bevolking. En voor een deel ís dat ook zo, zeker voor de allerarmsten. Want hoge olieprijzen leiden vaak tot hoge voedselprijzen vanwege de kosten voor het transport’, zegt Leo Drollas. ‘Maar subsidies kosten de overheid tegelijk ook handenvol geld en wegen zwaar op de economische groei van een land.’ Sommige landen zetten dan ook de eerste schuchtere stappen om de subsidies in te krimpen. China, bijvoorbeeld, het land met de hoogste subsidies ter wereld (40 miljard dollar voor 2008), trok zijn benzine- en dieselprijzen eind juni op, maar bleef wel onder de wereldprijs. Meteen daalde de prijs voor een vat ruwe olie met 4 dollar op de wereldmarkten. Normaal gezien zou de hogere prijs nu ook de Chinese consumptie moeten afremmen. Economen kunnen maar één ding hopen: dat er genoeg landen de subsidies verlagen zodat er weer meer evenwicht komt op de markt.

4 NIEUWE ONTGINNINGEN ZIJN PEPERDUUR

Ondertussen bengelen de olieprijzen nog steeds boven de 100 dollar. En zitten olie-experts met de handen in het haar over de toekomst van de prijs. ‘Ik vermoed dat de prijs nog even zal blijven dalen’, aldus Manouchehr Takin vorige week. ‘Maar ik denk niet dat hij onder de grens van 100 dollar zal terugvallen.’ Met andere woorden: de olieprijzen blijven hoog.

En dat hoeft niet te verbazen. Enerzijds is er het besef dat de olievoorraden eindig zijn. Bovendien duurt het langer dan voorheen om nieuwe olievelden te ontginnen: gemiddeld tien jaar. Ook werden verschillende olie-ontginningsprojecten meer dan eens uitgesteld, onder meer in de Kaspische Zee.

Anderzijds weet iedereen dat de vraag vanuit China en India nog een hele tijd zal blijven voortduren, wat dus zijn impact zal hebben op de prijs. Ook Peter VandenHoute is vrijwel zeker dat de olie duur blijft. ‘De prijsdaling is een correctie, een tijdelijk fenomeen als gevolg van de neerwaartse conjunctuur.’

De OPEC denkt al evenzeer dat de prijzen hoog blijven, maar is iets voorzichtiger in haar voorspellingen. Johan Albrecht: ‘Voor de komende tien jaar verwacht de OPEC onder normale marktomstandigheden een prijs die zal schommelen tussen de 70 en de 90 dollar. Bij een zwakke dollar wordt dat 90 dollar. Wordt de dollar opnieuw sterker dan de andere valuta, dan mogen we rekenen met een olieprijs van 70 dollar. Dat lijkt me een solide voorspelling.’

Het is een voorspelling die alvast de grote bonzen van de olieconcerns niet onverschillig kan laten. Nu al tekenen bedrijven zoals BP en Shell woekerwinsten op. Hopelijk zullen ze dan ook voldoende fondsen uittrekken voor nieuwe investeringsprojecten om de toekomstige capaciteit enigszins te verzekeren. De hoge olieprijzen maken de dure ontginningen van nieuwe sites immers betaalbaarder. President George W. Bush probeerde al meermaals om het verbod op offshore ontginning voor de Amerikaanse kust en ten oosten van de Golf van Mexico op te heffen, tot grote ontzetting van milieu-organisaties. Het zal de Amerikaanse president een zorg zijn. Hij wil voor de VS maar één ding: zo weinig mogelijk afhankelijk zijn van buitenlandse (oosterse) energiebronnen. In oliekringen bestaat daarover een wrange complottheorie. ‘Voor de camera’s vraagt Bush zijn bondgenoot, de koning van Saudi-Arabië, om meer olie op te pompen, en zo de prijs van de olie te doen dalen. In werkelijkheid zegt hij hem: “Dank u voor de hoge olieprijzen!”‘

> VOLGENDE WEEK IN DEEL TWEE: Steenkool: de nieuwe oplossing?

DOOR INGRID VAN DAELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content