Op zoek naar een antwoord op fundamentele vragen doet hij kleinschalig maar nauwgezet onderzoek. Evolutionair psycholoog Robert Kurzban over onze sociale vermogens, de irrelevantie van het concept ‘ras’, en de mysterieuze activiteiten die wij gewoonlijk ‘dansen’ en ‘sport’ noemen.

De Grote Vraag die hij zichzelf al jaren stelt, klinkt behoorlijk eenvoudig: ‘Waarom zijn mensen zo ongelofelijk sociaal? Hoe komt het dat er zoveel samenwerking op groepsniveau is tussen mensen die niet met elkaar verwant zijn? Wat is het evolutionaire verhaal achter dat fenomeen? Dat is nog altijd een diep, onopgelost mysterie.’

Robert Kurzban bedrijft evolutionaire psychologie, een discipline die niet bij iedereen in even hoog aanzien staat. In bepaalde academische kringen heerst zelfs een zekere weerzin tegen het onderzoek dat Kurzban en zijn collega’s doen. Zo verscheen in de VS twee jaar geleden het invloedrijke boek Alas, poor Darwin, waarin een aantal auteurs, onder wie Stephen Jay Gould, brandhout probeerde te maken van de evolutionaire psychologie. Een van de vele veldslagen in de zogenaamde Darwin wars, de gevechten om de erfenis van Charles Darwin.

Kurzban is niet onder de indruk. Net zoals heksen vroeger, of communisten tijdens het McCarthy-tijdperk, worden evolutionair psychologen volgens hem ten onrechte schuldig bevonden aan misdaden die ze helemaal niet hebben begaan.

De inzet van het debat is deze vraag: kan de werking van de menselijke psyche worden verklaard en begrepen vanuit een evolutionaire invalshoek? Zijn onze cognitieve, emotionele en andere mentale mechanismen zogenaamde adaptaties: eigenschappen die onze voorouders in staat hebben gesteld om te overleven en reproduceren gedurende honderdduizenden, miljoenen jaren evolutie? Is onze geest met andere woorden ‘ontworpen’ door de blinde kracht die natuurlijke selectie heet? Of zijn de meeste van onze geestelijke vermogens toevallige nevenproducten van die evolutie? Of, sterker nog: brengen wij die mentale vermogens helemaal autonoom tot stand? Zijn wij met andere woorden puur culturele, of ook nog altijd fundamenteel biologische wezens?

Wijlen Stephen Jay Gould, de Amerikaanse paleontoloog die vooral bekend is van zijn boek Wonderful Life en van het VPRO-programma Een schitterend ongeluk, was de meest gezaghebbende criticus van de evolutionaire psychologie. Hij vond dat onderzoekers zoals Kurzban te veel menselijke eigenschappen willen verklaren als adaptaties. Niet álles wat wij doen, is adaptief gedrag, betoogde Gould. We gebruiken bepaalde vermogens, ons zelfbewustzijn bijvoorbeeld, ook om dingen te doen – kunstwerken maken, of religies ontwerpen – waarvoor de natuur ze niet ‘bestemd’ heeft. De evolutiepsychologie lijdt volgens Gould aan ‘panadaptionisme’: ze zoekt overál evolutionaire verklaringen, ook waar die helemaal niet nodig zijn.

Kurzban vindt dat een karikatuur van zijn vak: ‘Alsof evolutionair psychologen geloven dat de navel een adaptatie is om kersen te stockeren, of dat oorlellen adaptaties zijn om diamanten oorringen aan te hangen, of dat mensen goed zijn in rekenen omdat wiskundigen twee miljoen jaar geleden sexy werden gevonden en het reken-gen dus een genetische winnaar was.’

Ook andere beschuldigingen aan het adres van zijn discipline weerlegde Kurzban in zijn recensie van Alas, poor Darwin. Evolutiepsychologen zouden genetische deterministen zijn – onwaar, zegt Kurzban: elke serieuze wetenschapper weet dat de manier waarop de meeste genen tot expressie komen, afhangt van de omgeving. Evolutiepsychologen zouden ook hypothesen formuleren die niet getest of gefalsifieerd kunnen worden, om de eenvoudige reden dat de periode waarin al die adaptaties tot stand kwamen, zo lang geleden is dat we niet eens precies weten hoe de wereld er toen uitzag, of hoe onze voorouders leefden. Al die hypothesen van evolutionair psychologen zijn, aldus Stephen Jay Gould, niet meer dan just so-stories, verhaaltjes die goed klinken en goed bedacht zijn, maar waar we niet zoveel mee kunnen.

Die laatste beschuldiging is zonder meer de zwaarste. Een hypothese die niet getest kan worden, hoort immers niet thuis in de wetenschap. Falsifieerbaarheid is essentieel: wat een wetenschapper bedenkt of beweert, moet getoetst kunnen worden aan de werkelijkheid. En dat kan met evolutionaire hypotheses, zegt Kurzban: ‘Wat Gould een just so-story noemt, noem ik een verklaring, die wel degelijk getest kan worden. Uiteraard kunnen we niet, met een camera op zak, terug naar de periode dat we nog leefden als jagers-verzamelaars, om nauwkeurig te gaan observeren hoe de evolutie precies in z’n werk is gegaan. Maar een goed geformuleerde hypothese kan wel degelijk getest worden, door proefpersonen in het laboratorium bepaalde experimenten te laten uitvoeren, of door te werken met computermodellen, waarin men populaties onder bepaalde randvoorwaarden laat evolueren om te zien wat er precies gebeurt.’

Los daarvan is de evolutionaire psychologie niet echt een aparte ‘discipline’, zegt Kurzban, die aan de universiteit van Santa Barbara onderzoek doet onder leiding van het toonaangevende duo John Tooby en Leda Cosmides. Het is veeleer een ‘benadering’.

Wat is het verschil tussen een ‘discipline’ en een ‘benadering’?

ROBERT KURZBAN: De evolutionaire psychologie vormt een brug tussen de sociale wetenschappen en de natuurwetenschappen. De departementen psychologie zijn van oudsher georganiseerd volgens het onderwerp: je hebt sociale psychologie, ontwikkelingspsychologie, klinische psychologie… Onze benadering is meer een soort meta-theoretisch perspectief, van waaruit je elk onderwerp kunt bekijken. Ik ben iemand die men traditioneel zou omschrijven als een sociaal psycholoog, maar mijn invalshoek is evolutionair. Ik bestudeer de mentale mechanismen die ons in staat stellen om ons in de complexe sociale wereld te bewegen. Bij het formuleren en testen van hypothesen probeer ik na te gaan in hoeverre die mentale mechanismen adaptaties zouden kunnen zijn.

Die aanpak wordt vaak nogal smalend ‘reductionistisch’ genoemd.

KURZBAN: Ja, maar voor mij is reductionisme geen lelijk woord. Reductionistisch tewerk gaan betekent gewoon dat je geen hypothesen formuleert die in tegenspraak zijn met een lager verklaringsniveau.

Dat een scheikundige geen hypothesen formuleert die in tegenspraak zijn met de wetten van de natuurkunde, bijvoorbeeld. Zo moet ook een psycholoog rekening houden met wat we weten over onze biologische erfenis. Bedoelt u dat?

KURZBAN: Ja, de evolutionaire invalshoek zorgt ervoor dat de psychologie niet volledig losgekoppeld wordt van de natuurwetenschappen. Er zijn behoorlijk wat eloquente denkers die dat op een overtuigende wijze hebben uitgelegd: Steven Pinker, Antonio Damasio, Geoffrey Miller… Ik heb trouwens de indruk dat de tegenstand afneemt. Onze aanpak begint toch stilaan meer en meer aanvaard te worden.

Kan uw onderzoek naar de mentale eigenschappen die ons helpen om in onze complexe sociale wereld te ‘navigeren’, wel iets opleveren? Kunnen dat wel adaptaties zijn? Onze complexe omgeving is toch van recente datum?

KURZBAN: Dat is een interessant vraagstuk. Maar ik ga ervan uit dat ons sociale leven al tamelijk lang vrij complex is; lang in de evolutionaire betekenis van het woord. Denk maar aan het boek Chimpansee politics van Frans de Waal: zelfs chimpansees hebben behoorlijk wat strategische interactie. Zij hebben dus tamelijk complexe representatiemechanismen nodig om in hun sociale omgeving te kunnen navigeren. Ze moeten zich een voorstelling kunnen maken van de overtuigingen, wensen, verlangens van de anderen, om op die manier coalities tot stand te kunnen brengen. Als dat geldt voor chimpansees, geldt het ook voor mensen. Ons sociaal leven is volgens mij al lang genoeg complex genoeg om een rol te hebben gespeeld in de evolutie van onze huidige psychologie.

Maar het aantal mensen is de afgelopen paar duizend jaar toch enorm toegenomen?

KURZBAN: Dat klopt. Maar de problemen waarmee we te maken krijgen, zijn grotendeels dezelfde als vroeger. Natiestaten zijn uiteraard iets nieuws, maar conflicten tussen verschillende groepen zijn dat niet. De individuele jacht op status en prestige binnen een groep is ook niet nieuw. En dát zijn eigenschappen van ons sociale leven waarop natuurlijke selectie heeft gewerkt. Zo is een tamelijk complexe psychologie geevolueerd die ons in staat stelt om zeer subtiele sociale relaties aan te gaan.

Waarom kunnen mensen die niet verwant zijn, toch met elkaar samenwerken? Hebt u al een antwoord op die Grote Vraag?

KURZBAN: Daarover bestaat absoluut nog geen consensus. Er zijn verschillende sporen die worden bewandeld. Is het een kwestie van wederkerig altruïsme? Zijn altruïstische daden signalen die veel kosten, maar ook van grote waarde zijn bij het zoeken naar een partner? Daar valt wellicht iets voor te zeggen. Mijn aandacht gaat naar een klein stukje van de puzzel: straf. Mensen zijn geneigd om individuen te straffen die niet volgens de verwachtingen bijdragen aan het welzijn van de groep. Ik heb nog geen idee waar die verwachtingen precies vandaan komen, maar computermodellen tonen aan dat de toevoeging van een klein beetje ‘straf’ samenwerking kan opleveren. Daarnaast denk ik ook dat competitie tussen groepen onderling een deel van het verhaal is. Een eigenschap die bijna alleen bij mensen voorkomt, is dat ze zich engageren in conflicten tussen groepen die bestaan uit niet-verwante individuen. Ik bedoel: ze voeren oorlog. Er is onderzoek naar vergelijkbaar gedrag bij chimpansees, en bij dolfijnen, maar bij mensen manifesteert die eigenschap zich toch het duidelijkst.

Wij kennen ook sport.

KURZBAN: Precies. Dat fenomeen zie je in alle culturen: veel aandacht voor allerlei vormen van competitie tussen groepen. Het kost veel tijd en energie, er wordt veel over gepraat… Het zou best kunnen dat het een culturele uitvinding is zonder veel betekenis. Maar het feit dat het in alle culturen voorkomt en zó veel aandacht krijgt, wijst er volgens mij toch op dat het de uitdrukking is van een onderliggende psychologie die sterk geïnteresseerd is in groepsconflicten – als deelnemer én als observator. Ook het feit dat mensen bereid zijn om te vechten, te doden en te sterven in de context van een natiestaat of een etnisch conflict, wijst er volgens mij op dat we over mentale eigenschappen beschikken die ontworpen zijn voor groepscompetitie. Mogelijkerwijze is dat een deel van ons evolutionaire verhaal.

U doet ook onderzoek naar racisme. Wat heeft dat al opgeleverd?

KURZBAN: Ik doe geen onderzoek naar racisme op zich, maar mijn onderzoek is wel relevant om racisme te bestuderen. In de sociale psychologie is men er altijd van uitgegaan dat mensen een individu dat ze voor het eerst ontmoeten, automatisch coderen op ras. Dat wil zeggen: wij zouden bij de voorstelling van een individu die we opslaan in ons hoofd, automatisch het ras van dat individu opslaan.

We zouden op iedereen een ‘raciaal etiket’ kleven, zeg maar.

KURZBAN: Zoiets. Maar de vraag is of dat wel kan kloppen. Vanuit een evolutionair standpunt heb ik dat altijd nogal merkwaardig gevonden. Onze voorouders kwamen helemaal geen mensen tegen die tot een ander ras behoorden, ze reisden simpelweg niet ver genoeg om mensen te ontmoeten met een duidelijk andere morfologie. Het zou dus bijzonder eigenaardig zijn mochten we over een mentale architectuur beschikken die ontworpen is om dat soort specifieke informatie over een individu op te slaan in onze geest. De verklaring die wij hebben voorgesteld, is dat we inderdaad over een mentale architectuur beschikken om individuen op te slaan op basis van eigenschappen die hun gedrag kunnen voorspellen, en in het bijzonder eigenschappen die iets zeggen over de groep waartoe ze behoren. Het zou best kunnen dat ‘ras’ een goede kandidaat is, maar dat betekent nog niet dat ras automatisch wordt gecodeerd. Ras is trouwens geen echte biologische categorie.

Voor een bioloog bestaan er geen rassen?

KURZBAN: Nee, er bestaat geen onderliggende genetische realiteit die correspondeert met zoiets als verschillende rassen. Er bestaan uiteraard verschillen tussen individuen, en sommige van die verschillen hebben te maken met huidkleur of andere morfologische kenmerken. Maar genetisch gezien vormen de verschillende rassen geen clusters van individuen.

Welke experimenten hebt u precies gedaan?

KURZBAN: Heel eenvoudig. Als ze het niet automatisch doen, dan moet het mogelijk zijn om de mate waarin mensen toch coderen op ras, te doen afnemen door andere kenmerken te introduceren. Meer bepaald: andere kenmerken die iets zeggen over de gecoördineerd samenwerkende groep waartoe een individu behoort. Concreet hebben we onze proefpersonen foto’s getoond van twee basketbalteams met verschillend gekleurde shirts, en zowel zwarte als blanke spelers in elk team. Die personen moesten ze opslaan in hun geheugen. Op basis van de fouten die ze maakten bij het beschrijven van de leden van beide ploegen, konden we besluiten dat ze niet automatisch coderen op ras als er een ander, belangrijker kenmerk meespeelt, namelijk de ploeg waartoe de verschillende individuen behoren. Een eenvoudig experiment, maar de conclusies zijn niet onbelangrijk. Dit wijst er namelijk op dat het cognitieve systeem van de mens geweldig flexibel is als hij naar de wereld kijkt en probeert om aanwijzingen op te pikken die duidelijk maken wie met wie samenwerkt. Ras op zich, of de kleur van je shirtje, hebben op zich geen enkel nut om het gedrag van een individu te voorspellen. Maar afhankelijk van de context kunnen het wél nuttige kenmerken zijn om te onthouden.

Uit uw onderzoek naar samenwerking tussen niet-verwanten blijkt dat er in elke populatie verschillende types bestaan. Welke types zijn dat?

KURZBAN: Ik wil zeer voorzichtig zijn om onze resultaten te extrapoleren naar de echte wereld. Maar wij zien in verschillende experimenten dezelfde statistische verdeling terugkomen. In elke populatie heb je individuen die niet geneigd zijn om samen te werken, los van de vraag wat de anderen doen. Zulke individuen noemen we free riders, zij zijn nooit bereid om hun eigenbelang op te offeren voor het groepsbelang. Zij vormen ruwweg twintig procent van een populatie. Er is ook een belangrijke fractie, tien tot vijftien procent, die net het omgekeerde doet: zij zullen altijd samenwerken, los van de vraag wat de anderen doen. De meerderheid van de deelnemers aan onze experimenten laat het eigen gedrag mee afhangen van wat de anderen doen: als ze zien dat andere groepsleden tot op een zeker niveau meewerken, zullen zij dat ook doen, op hetzelfde niveau.

Is die neiging om al dan niet samen te werken aangeboren?

KURZBAN: Niet noodzakelijk. In verschillende contexten gebruiken mensen verschillende strategieën. De flexibiliteit die we keer op keer vaststellen, is enorm. Blijkbaar reageren we op bepaalde kenmerken van onze omgeving om een bepaalde strategie te kiezen. Een grote vraag in dat verband is welke kenmerken in zijn of haar omgeving bepalend zijn voor de afstemming van de psychologie van een kind.

Volgens Steven Pinker is de ‘peer group’ van het kind in dat verband belangrijker dan zijn of haar ouders.

KURZBAN: Ja, het onderzoek dat daarop wijst, is erg overtuigend. Maar er is nog veel werk aan de winkel voor we precies weten hoe het werkt. Eén denkspoor is dat kinderen tijdens hun ontwikkeling bepaalde signalen uit hun omgeving, vooral van hun peer group, oppikken om daarop hun strategie af te stemmen. Maar welke signalen zijn dat? Het zou kunnen dat ze reageren in functie van het gemiddelde niveau van samenwerking. Maar het zou evengoed kunnen dat ze hun strategie afstemmen op het individu uit hun omgeving dat het minst geneigd is om samen te werken. Dat lijken mij belangrijke vragen.

Welke andere Grote Vragen stelt u zich?

KURZBAN: Mensen doen genoeg vreemde dingen, waarvoor we volgens mij nog altijd geen afdoende verklaring hebben. Het feit dat we dansen en zingen, is bijvoorbeeld behoorlijk eigenaardig. Volgens Geoffrey Miller (auteur van De parende geest, nvdr.) is dat in hoge mate het gevolg van seksuele selectie, en misschien heeft hij gelijk. Maar dansen en zingen is niet alleen leuk om te zien, het is ook leuk om zelf te doen. Waarom is dat zo? Daar zijn we nog altijd niet uit. Een andere grote vraag die ik mij stel, heeft te maken met ideologie en moraliteit. Mensen hebben een enorm uitgebreide woordenschat om mogelijke ideologische verantwoordingen voor allerlei vormen van gedrag te formuleren. Ik ben bijzonder benieuwd hoe dat precies werkt. De vraag hoe mensen een bepaalde ideologie verwerven, is erg relevant, en uiteraard niet alleen voor wetenschappers. Mensen kunnen zich laten overtuigen om de gekste dingen te doen in naam van bepaalde ideologische overtuigingen. Ik vind het fascinerend dat ons mentale systeem kennelijk is ontworpen om dat mogelijk te maken.

Hebt u daarvoor al een hypothese?

KURZBAN: Misschien is het verwerven van een ideologie de prijs die je betaalt in ruil voor het verwerven van noodzakelijke sociale informatie. Je bent in staat om dingen te leren van anderen, en dat is erg nuttig. Heel wat van die informatie is waar en waardevol. Maar tijdens dat leerproces verwerf je ook informatie die misschien niet helemaal waar is, of niet helemaal in je eigen belang. De spanning tussen persoonlijk belang en groepsbelang vind ik erg interessant. Ik weet niet of die hypothese zal blijken te kloppen, maar het lijkt mij niet uitgesloten.

Hoe zou dat dan concreet werken?

KURZBAN: Er zijn dingen die je van anderen moet leren. Hoe je een kajak moet bouwen, bijvoorbeeld. Het is niet erg waarschijnlijk dat mensen je zullen bedriegen als ze je dat leren. Maar het zou best kunnen dat ze je wél bedriegen als ze je leren hoe belangrijk koning en vaderland zijn, bijvoorbeeld. Of hoe belangrijk je gedrag in dit leven is met het oog op het hiernamaals. Dat is een karakteristieke eigenschap van de menselijke geest: we absorberen enorm veel informatie uit onze sociale omgeving, en vaak is die uitermate betrouwbaar. Maar even vaak gebeuren er vreemde dingen, en worden mensen ertoe aangezet om zichzelf op te offeren voor een groter belang. Hoe dat geëvolueerd is, lijkt mij momenteel een van de grootste vragen denkbaar.

Door Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content