De rapporten van de Raad van Europa over de Belgische taaltoestanden veroorzaken vooral veel wind.
Dumeni Columberg, Lili Nabholz-Heidegger, Boris Cilevics en Minodora Cliveti. Het hadden de leden van een internationaal strijkkwartet kunnen zijn of van een obscure Abba-covergroep. Wat de vier in werkelijkheid bindt, is dat ze de afgelopen jaren door de Raad van Europa naar België werden gestuurd om een klacht van een van de taalgemeenschappen te onderzoeken. De Roemeense Cliveti vorige week nog, na een Vlaamse klacht over de dienstverlening in de Brusselse ziekenhuizen.
Het scenario is telkens hetzelfde. Na een spoedcursus over de Belgische taalwet, ontmoet de buitenlandse rapporteur tijdens een blitzbezoek tientallen gespreks- partners die elk hun visie op de feiten geven. De eerste in het rijtje, Columberg, streek al in 1997 neer in onze contreien na een klacht van FDF’er Georges Cler- fayt. De aanbevelingen die het Zwitserse parlementslid na afloop maakte, werden door de Vlaamse regering zonder veel tegenstand onder de mat geveegd en raakten ook niet door de stemming in de Raad van Europa.
‘Columberg had goede bedoelingen’, blikt de toenmalige minister-president en huidig Vlaams parlementslid en lid van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa Luc Van den Brande (CD&V) terug. ‘Maar in de praktijk was daar niets mee aan te vangen, zelfs de Franstaligen hebben dat toegegeven.’
Het rapport dat Columbergs landgenote Nabholz-Heidegger enkele jaren later opstelde, kreeg wel groen licht van de Raad van Europa. Haar belangrijkste opmerking was dat België het kaderverdrag van de minderheden zo snel mogelijk moest ratificeren, maar het Vlaamse regeerakkoord garandeert sinds jaar en dag dat het parlement die tekst in zijn huidige vorm nooit zal goedkeuren.
‘Eigenlijk is het kaderverdrag vooral bedoeld voor nationaliteiten die een minderheid vormen buiten hun eigen staatsgrens’, verduidelijkt Van den Brande. ‘De Hongaren in Roemenië bijvoorbeeld. Ook voor de Duitstalige gemeenschap in ons land is dat toepasselijk. Maar niet voor Franstaligen en Nederlandstaligen. Het minderhedenverdrag is niet te combineren met de taalpariteiten binnen ons huidige communautaire systeem.’
Niettemin betwist Van den Brande dat de rapporten van buitenlandse waarnemers over de Belgische taaltoestand louter handige instrumenten zijn waarmee vertegenwoordigers van beide taalgemeenschappen à la carte hun stelling kunnen onderbouwen. ‘Doorgaans bevatten die rapporten een zeer nuttige reflectie over problemen waarover we in België allerminst de eeuwige waarheid in pacht hebben.’
H.C.