‘Voor het grootste deel weggesmeten geld’

© TOM VERBRUGGEN

Volgende week start in het Zwitserse Zürich het EK atletiek. Voormalig Belgisch kampioen Roger Moens (84) analyseert de kansen van onze landgenoten. ‘Men investeert te veel in atleten van wie is geweten dat ze het nooit zullen waarmaken.’

Over waardig ouder worden gesproken. 84 is hij ondertussen, maar nog scherp als een mes, zowel van lichaam als van geest. De jaren zijn Roger Moens, voormalig wereldrecordhouder op de 800 meter, genadig geweest. Het lichaam onderhoudt hij op de hometrainer en het golfterrein, de geest wordt blijvend gewet door Moens’ eeuwige passie; de atletiek zal de gewezen halve fondloper nooit meer loslaten. Drie (!) uur per dag spendeert hij aan het uitvlooien van allerlei besttijden en wedstrijdstatistieken, om te zien wie er momenteel goed loopt, springt of werpt, wie eigenlijk beter kan, en wie meer in de krant presteert dan op de piste. De essentiële cijfers noteert Moens op een van zijn ontelbare fiches, om zijn betoog wanneer nodig met gegevens te kunnen voeden. Dat komt van pas. Meerdere keren per week spreekt hij immers af met sportdokter Jean-Pierre Meert en met Ivan Sonck, zijn vroegere collega bij de openbare omroep, om de hoogtepunten uit de sportactualiteit te bediscussiëren. Hoogoplopende debatten levert dat meestal niet op, de cijfers spreken voor zich. Zou er een beter geïnformeerde analist bestaan om vooruit te blikken naar het komende EK atletiek in Zürich dan Roger Moens? We betwijfelen het.

‘Mij kunnen ze niets wijsmaken’, zegt Moens, zijn statistieken in de hand. De oud-atleet bezoekt trouwens nog regelmatig het stadion, om te zien hoe de tijden tot stand kwamen die hij op het internet terugvindt. ‘De afgelopen week ben ik vier keer gaan kijken’, vertelt de atletiekkampioen. ‘De meetings van Luik en Heusden-Zolder, en beide dagen van het Belgisch kampioenschap op de Heizel.’

Over het BK gesproken: wat zijn de broers Borlée momenteel waard?

ROGER MOENS: Hun tijden zijn dit jaar allerminst fantastisch, dat was al geen geheim, maar liepen ze op het BK zo traag omdat ze echt niet beter konden, of sparen ze zich met het oog op het EK? Het is het eerste, jammer genoeg. Kevin en Jonathan zijn zeker minder goed dan in 2013. En vorig jaar waren ze al minder dan het jaar voordien.

Denk je dat de broers al over hun hoogtepunt zijn?

MOENS: Ik vrees het. Ik hoop oprecht dat ik mij vergis, maar de statistieken leren dat de Borlées het beste achter de rug hebben. Dat zeg ik niet om kritiek te geven. Het is niet meer dan een vaststelling: hun tijden boeren stelselmatig achteruit. Dat is trouwens ook geen schande: Kevin en Jonathan hebben een formidabele carrière gehad, ze hebben zaken gepresteerd die je voor blanke Europeanen haast niet voor mogelijk houdt. Maar aan alles komt een eind.

Jacques Borlée meent nochtans dat er nog rek zit in hun prestaties. Hij hoopt zijn zonen nog onder de 44 seconden te krijgen. Dat zou een ferme verbetering van hun persoonlijke records zijn. En snel genoeg om van wereldtitels en olympisch goud te dromen.

MOENS: Ach ja, Jacques… (lacht) Wat moet hij dan zeggen? ’t Is over, vanaf nu gaat het alleen nog bergaf? Pas op, dat ze over hun piek zijn, betekent nog niet dat hun carrière gedaan is. Ze kunnen in Zürich nog zeker een Europese medaille pakken, misschien zelfs goud. Op dit moment is de 400 meter op Europees vlak geen supersterk bezette discipline. En dan is Pavel Maslák, de kampioen van twee jaar geleden, nog geblesseerd ook. Als de broers hun huidige niveau nog een beetje kunnen opkrikken, doen ze direct mee met de beste Europeanen!

Op de Spelen van Londen moest het eigenlijk gebeuren voor de Borlées. Bij het buitenkomen van het stadion trof ik moeder Borlée, net na de finale van de 400 meter. Ik heb haar toen letterlijk gezegd: ‘Vos fils ont raté l’occasion de leur vie.’ De kans van hun leven gemist! De tweeling was toen 24, ze liepen fantastische tijden, die ze blijkbaar niet meer kunnen herhalen, en voor het eerst in de geschiedenis stond er geen Amerikaan in de finale… De omstandigheden waren perfect voor een Belgische sprintmedaille, maar het kwam er niet uit. Zeer spijtig, maar ik maak hun geen verwijt. De broers waren top, maar dat was jammer genoeg nog altijd niet goed genoeg. De mannen van de Caraïben bleken net iets te snel.

Bij die atleten kan nog iets anders gespeeld hebben. Jacques Borlée beweert dat de Amerikaanse dopinglabs allemaal naar de Caraïbische eilanden zijn verhuisd, toen de grond hun in de States te heet onder de voeten werd.

MOENS: (zucht) Dat kan. Maar ik ben een gewezen politieman en voor mij blijft het principe heilig dat je niemand mag beschuldigen zolang je geen bewijzen hebt. De controles zijn veel strenger geworden. Bij de vrouwen dateren de wereldrecords op de 100, 200, 400 en 800 meter nog uit de jaren 1980. Daar zitten records bij waar de besten van vandaag twee seconden langer over doen. Dat kan niet, hè. Het wil op zijn minst zeggen dat ze vandaag niet meer kunnen flikken wat in de jaren 1980 zonder probleem lukte. Je zit dus met onbreekbare records en dat is heel vervelend voor de jonge atleten van nu. In België hebben we trouwens hetzelfde voor, met de besttijden van Mohammed Mourhit. Iedereen weet hoe die tot stand zijn gekomen.

Onder de Belgische atleten circuleert een petitie die pleit voor een uitgezuiverde lijst, zonder de records van Mourhit.

MOENS: Hij is nadien tegen de lamp gelopen. Wie kan bewijzen dat hij aan de doping zat toen hij die records neerzette? Je kunt ze hem dus niet afnemen. Wat je wel kunt doen, is een lijst maken van de Belgische records na Mourhit. Dat geeft een niet mis te verstaan signaal, zonder dat je de rechtsorde geweld aandoet.

Ik zou nog iets willen zeggen over de Borlées, iets wat ze niet graag zullen horen. Ze hebben niet één maar twee problemen. Niet alleen lopen ze trager dan vroeger, er staat ook een nieuwe generatie klaar. Vorig jaar was Jonathan Borlée in de finale van het WK de op een na oudste van het deelnemersveld. De tweeling is nu 26, in hun discipline is dat eigenlijk al een gezegende leeftijd. Binnenkort zullen ze zelfs in België felle concurrentie krijgen van de jonge garde. Julien Watrin, een jonge Waal van 22, zit hen op de hielen. Volgend jaar, ten laatste in 2016, steekt hij de broers voorbij.

Dan ziet het er voor het estafetteteam zeer goed uit.

MOENS: Dat is waar. Op het EK maakt België een goede kans om goud te pakken. Met de tweeling en Watrin staat er al een sterke basisploeg. Als jongere broer Dylan Borlée nu nog op niveau was, dan waren de Belgen topfavoriet. Jammer genoeg sukkelt Dylan met een blessure. Het valt af te wachten of hij het EK wel haalt.

Van wie mogen we nog iets verwachten bij de Belgen?

MOENS: Bijna dertig atleten halen het minimum, dat bewijst dat er in de breedte iets staat. De atletieksport lééft momenteel in België. Maar of er bij de bijna dertig atleten veel zijn die op een medaille mogen hopen, dat is wat anders. (neemt de lijst ter hand) Tienkamper Thomas Van der Plaetsen kan het podium halen. Een groot talent, zeggen ze al jaren, maar jammer genoeg heeft hij hetzelfde probleem als zijn collega Hans van Alphen: een gebrek aan topsnelheid. Opnieuw geen kritiek, gewoon een vaststelling.

(haalt zijn nota’s boven) Van de beste tienkampers aller tijden lopen er negen onder de elf seconden op de honderd meter. Dat is geen onbelangrijk gegeven, want de basissnelheid speelt een rol bij zes van de tien proeven. Van der Plaetsen mist dat, en daar kun je jammer genoeg niet veel aan veranderen. Als hij hard werkt, kan hij ooit dicht bij de top eindigen, maar je weet nu al bijna zeker dat hij nooit olympisch kampioen wordt. Hetzelfde verhaal voor Nafi Thiam, die andere grote belofte van de meerkamp. Gewoon niet snel genoeg. Nu, op een EK kunnen Van der Plaetsen en Thiam wel een medaille pakken, als alles meezit. Binnen Europa is de concurrentie niet overweldigend sterk.

(kijkt met een schuin oog naar de selectielijst) In de loopnummers sturen we bijzonder veel volk naar het EK. Er zijn tegenwoordig veel Belgen die een minimum kunnen lopen, maar presteren op een kampioenschap, dat is nog iets heel anders. Op een kampioenschap wordt er de eerste ronden traag gelopen en heel snel aan het eind. Je moet met andere woorden kunnen finishen. En wie kan dat bij de Belgen? Je moet ook altijd nagaan hoe een selectietijd tot stand is gekomen. Werd de atleet meegezogen door de koers of heeft hij zelf zijn tempo opgelegd? En kan hij het ook wanneer anderen de wedstrijd tactisch indelen? Ik vrees dat ik het antwoord ken.

Wie het minimum aankan, hoort in elk geval thuis op het EK. En misschien kunnen die atleten er boven zichzelf uitstijgen?

MOENS: Hoop daar maar niet op. Iedereen heeft zijn limieten. Als het op is, is het op. Met graag willen alleen heeft nog niemand ooit een medaille gewonnen.

Opvallend is dat de Belgische selectie vooral uit mannen bestaat. Er gaan amper zes Belgische dames naar Zürich. Een ruw ontwaken na het tijdperk Gevaert-Hellebaut, waarin de vrouwen de vaandeldragers waren.

MOENS: Nochtans is het bij de vrouwen veel gemakkelijker om een medaille te behalen dan bij de mannen. Drie tot twintig keer gemakkelijker zelfs, volgens mijn berekeningen. Kijk naar het aantal vrouwelijke topatleten, dat zegt al voldoende. Ik neem als voorbeeld het brons van Charline Van Snick op de Olympische Spelen van 2012. Dat jaar telde België 12 meisjes van minder dan 48 kilo die op enig niveau aan judo deden, al zaten er een hoop bij zonder echte ambitie. Twee van die twaalf stonden in de top tien van de wereldranglijst. Ik stel gewoon vast dat Van Snick weinig concurrentie had. Komt daar nog bij dat ze in het judo vier medailles uitdelen per categorie. In feite krijgt de vierde ook brons. Opnieuw: Van Snick kan daar zelf niet aan doen, maar het plaatst een en ander wel in perspectief.

Het is bij de dames makkelijker om het podium te halen, de cijfers spreken voor zich. Sinds 1992 werden trouwens twee derde van de Belgische medailles behaald door vrouwen. Sommige slimmeriken besluiten daaruit dat we beter vooral in de vrouwen investeren, liefst nog in sporten die het scherm bijna niet halen omdat niemand erin geïnteresseerd is. Het zijn dezelfde theoretici die vinden dat we meer ambitie moeten tonen…

Kijk, natuurlijk zullen we in de basissporten zoals zwemmen en atletiek nooit tegen de grote landen kunnen optornen. Wij moeten het hebben van uitzonderingen, van unieke talenten zoals de Borlées, met wie je – als alles meezit – om de twintig jaar eens kunt stunten. Aanvaard dat, want er is niks aan te doen.

Al die ambitieuze plannen en al dat geld naar topsportbeleid, dat is verloren moeite?

MOENS: Voor het grootste deel wel. Tegen betere genen kun je niet winnen. Niemand heeft betere sprinterslijven dan de sterke nakomelingen van West-Afrikaanse slaven die de vreselijke bootreis over de Atlantische Oceaan overleefden. Je mag miljarden stoppen in gelijk welk trainingsprogramma, dan nog zul je de Afro-Amerikanen niet kloppen op de sprint. Hetzelfde geldt voor de Oost- en Noord-Afrikanen op de langere afstanden. Die atleten hebben genetisch nu eenmaal een voordeel.

Hoe verklaart u dan de medailleregen van de Britten op de laatste Olympische Spelen? Hebben zij niet bewezen dat sportsucces maakbaar is, ook voor een West-Europees land?

MOENS: Ha, dat is een mooi voorbeeld! Laten we dat succes eens onder de loep nemen, te beginnen met de atletiek, de sport der sporten op de Olympische Spelen. Wie deed het daar voor de Britten? Mo Farah won twee keer goud op de afstandsnummers, Jessica Ennis won de zevenkamp en Greg Rutherford het verspringen. Christine Ohuruogu pakte zilver op de 400 meter en Robbie Grabarz brons in het hoogspringen. De wortels van Mo Farah liggen in Somalië, Ennis heeft een Jamaicaanse vader en Ohuruogo is een kind van Nigeriaanse ouders. De twee blanke Britse medailles werden behaald in springnummers, waar techniek bijzonder belangrijk is, en bij een van die twee was er nog veel geluk mee gemoeid ook. Is dat het grote Britse succes?

Groot-Brittannië heeft vooral medailles behaald in sporten waarin negentig procent van de wereld niet geïnteresseerd is. Hoeveel vrouwen zouden er wereldwijd aan pistewielrennen doen? Hoeveel vrouwelijke boksers zijn er? In de hoofdsporten, het zwemmen en de atletiek, presteerden de Britten helemaal niet zo bijzonder. En waar ze wel scoorden, ging het om gemigreerde medailles. Er bestaan wel degelijk verschillen tussen blanken en zwarten, hè.

Wat zou u doen, mocht u het voor het zeggen hebben op het ministerie van Sport?

MOENS: Ik zou beginnen met bescheiden – of realistisch – te zijn in de ambities. De budgetten hoeven voor mij niet per se naar omhoog: laten we het geld dat er is, eerst verstandig uitgeven. Momenteel spenderen we veel te veel centen aan atleten die het niet kunnen, die net de limiet halen maar van wie je weet dat ze het nooit op een groot toernooi zullen waarmaken. Mogen meedoen is letterlijk hun limiet. Dat soort atleten zou ik niet meer ondersteunen. Steun dan liever de weinige sporters die echt op de elite mogen mikken voor de volle tweehonderd procent.

Wat mij nog veel meer stoort, is hoe men de sportende jeugd verknoeit. Elk jaar organiseert het Belgisch Olympisch Comité jeugdkampen van twee weken voor honderd jongetjes en meisjes. Liefst zo ver en zo duur mogelijk. Dat is allemaal weggegooid geld. Waarom zou je intensief gaan trainen met kinderen? Sporten waar techniek belangrijk is, zoals voetbal of tennis, daar moet je vroeg mee beginnen. Jonge voetballers amuseren zich als ze twee weken mogen trainen, maar een hele dag lopen vindt niemand plezant, ik kan het u garanderen. Je blaast die kinderen op en bezorgt ze nog een degout van het trainen ook. En, nog het allerbelangrijkste argument, wat met de school? Die lijdt er toch onder als je kinderen laat trainen tot ze erbij neervallen?

Ondertussen krijgt de Belgische atletiek een nieuwe oorveeg: de Heizel wordt afgebroken en in het nieuwe stadion, dat een paar kilometer verderop komt, blijkt geen plaats te zijn voor een atletiekpiste.

MOENS: Wie gelooft dat dat stadion er komt, verdient een oorkonde voor naïviteit. De stad Brussel is de grote pleitbezorger, maar de bouw moet wel in Vlaanderen komen. De Vlamingen eisen dat er alleen Nederlands mag worden gesproken, maar hoe kan dat in een Belgisch nationaal stadion? En, het mooiste komt nog, niemand wil dat stadion betalen! Brussel niet, de federale staat niet, Vlaanderen niet, geen enkele private geldschieter. Ik snap ook niet waarom het allemaal zo moeilijk moet. Als het Koning Boudewijnstadion niet meer voldoet, waarom bouwen we dan niet gewoon een nieuw stadion waar de Heizel nu staat? En natuurlijk: mét een piste. De voetballers zijn tegen, want als er een piste ligt, is er zogezegd geen ambiance, want je zit te ver van het veld. Al eens in het nieuwe stadion van AA Gent geweest? Daar hebben ze rond het terrein een gracht gegraven, zeker zo breed als een atletiekpiste. En dat schijnt toch de mooiste voetbaltempel van het land te zijn?

DOOR JEF VAN BAELEN, FOTO’S TOM VERBRUGGEN

‘Vandaag kunnen ze niet meer flikken wat in de jaren 1980 lukte. Je zit dus met onbreekbare records.’

‘Meerkampers Thomas Van der Plaetsen en Hans van Alphen hebben een gebrek aan topsnelheid. Dat is geen kritiek, gewoon een vaststelling.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content