De Antwerpenaar Joseph Pearce was veertien toen hij hoorde dat zijn vader geen Engelsman, maar een Duitse jood was. Hij volgde het spoor terug, tot in Auschwitz.

Mijn joodse grootmoeder, Else Durra, pleegde in 1951 op haar zesenvijftigste zelfmoord in Bolivia, waar ze vijf maanden eerder aangekomen was. Haar jongste zoontje, Ernst, overleed in 1934 toen hij zes jaar was. Mijn vader heeft altijd geloofd dat de dood van haar kind, dat ze verafgoodde, de doodsteek voor zijn moeder is geweest. Zelf ben ik ervan overtuigd dat mijn grootmoeder een zeer complexe vrouw was. Ze heeft de terreur van de nazi’s ondergaan en vluchtte naar Palestina waar haar man in 1948 stierf. Volgens mijn vader betekende de emigratie de genadeslag voor mijn grootmoeder. Ze was tussen wal en schip verzeild geraakt en vond nergens rust. Toen vader mijn boek gelezen had, zei hij dat hij zich opgelucht voelde. Hij vertrouwde me toe dat de lectuur van Land van belofte zijn schuldgevoelens, waaronder hij sinds de vrijwillige dood van zijn moeder gebukt ging, had weggenomen. Natuurlijk was het niet gemakkelijk om dit boek te schrijven. Ik trok naar Bolivia om daar de beweegredenen van mijn grootmoeders zelfmoord te achterhalen. Ik sprak in La Paz met Edith, een zuster van mijn grootmoeder, een vrouw van negentig jaar die een half jaar later zou sterven. Ik vond het vreselijk dat ik die bejaarde vrouw op het einde van haar leven nog eens met de vrijwillige dood van haar zuster Else moest confronteren, ook al probeerde ik zo tactvol mogelijk te zijn. Maar ik wist dat ik geen keuze had. Als ik niet over alles kon schrijven, kon ik maar beter over niets schrijven.”

Aan het woord is de Antwerpenaar Joseph Pearce (°1951). Zijn debuut is een waar gebeurd verhaal van een man die plots hoort dat hij van joodse afkomst is en bij wie langzaam het plan rijpt om de draden van zijn joodse familiegeschiedenis, die in de jaren dertig in de voormalige Duitse stad Breslau waren verknipt, weer op te rapen en aan elkaar te knopen in een kroniek die de schrijver Land van belofte heeft genoemd. Kosten noch moeite heeft Pearce gespaard om zijn onderneming tot een goed einde te brengen. Overal in de wereld – in Engeland, Polen, Israël, Australië, de Verenigde Staten, Bolivia – speurde hij zijn verwanten op om aan te horen hoe zijn familie aan vaderszijde uit elkaar was geslagen, hoe zijn verwanten het in den vreemde hadden overleefd, hoe de relaties door misverstanden en ruzies werden vertroebeld.

GEWILLIGE BEULEN

Joseph Pearce: “Ik was veertien jaar toen mijn vader me in 1965 vertelde dat hij geen Engelsman was, maar uit het Duitse Breslau stamde, van joodse afkomst was en eigenlijk Werner Peritz heette. Tot dan toe had ik altijd gedacht dat mijn vader John Pearce heette en in Cheltenham was opgegroeid. Ik wist dat hij in de oorlog een Britse officier was geweest en dat hij in 1948 met een Vlaams meisje, mijn moeder, was getrouwd. Voor mij was die mededeling een verrassing, voor mijn vader een opluchting. Hij hoefde niets meer te verbergen en kon nu openlijk naar joodse muziek luisteren, jiddische boeken lezen en naar Radio Judaica luisteren. Van de ene op de andere dag was heel onze wereld veranderd.”

Het bezoek aan zijn achterneef Hans Peritz en zijn vrouw Martha Rosenwasser in Pittsburgh, Pennsylvania, USA, is bij Joseph Pearce het hardst aangekomen: “Hans en Martha hadden elkaar leren kennen in Auschwitz. In hen broeide een ontzettende haat, bitterheid en ontgoocheling over het leven. Maar van alle verwanten die ik over de hele wereld bezocht, waren uitgerekend Hans en Martha het hartelijkst. Hun overlevingsfilosofie was dat je geen zwakke plek in je pantser mocht vertonen. Voor Hans en Martha was de holocaust het symbool van datgene wat het joodse volk in de loop van de eeuwen geleden had. Ze konden het niet verdragen dat je als jood daarvan afstand kon nemen. Toen mijn vader zich tot het katholicisme bekeerde, liet Hans hem vallen als een baksteen, want hij beschouwde die bekering als een vorm van verraad tegenover het joodse volk. De Amerikaans-joodse historicus Daniel Goldhagen beweert in zijn boek Hitlers gewillige beulen dat de holocaust ook het werk was van de gewone Duitsers en dat het een mythe is om de schuld voor de moord op zes miljoen joden alleen in de schoenen van nazi’s en SS’ers te schuiven. Dat wil ik aannemen, maar ik ben het niet eens met zijn conclusie dat de holocaust het resultaat is van een soort ingeworteld antisemitisme dat bij alle Duitsers aan te treffen is. Mijn achterneef vertelde mij bijvoorbeeld het verhaal van de Duitser Werner Krumme, die samen met zijn vrouw naar Auschwitz was gestuurd omdat ze joden hadden geholpen. Krumme mocht de Arbeitskommandos samenstellen en bezorgde aan de jood Hans werk in een loods waar hij spijkers uit planken moest trekken. Hij kon zo traag werken als hij wilde. Het was toen vreselijk koud, maar Hans zat de hele dag binnen en de zon die door het raam scheen verwarmde zijn gezicht en zijn armen. ‘Die zon heeft mijn leven gered’, zei hij tegen mij. Zo heeft elke overlevende zijn eigen verhaal. De geschiedenis van de holocaust is gecompliceerd en zit vol contradicties. We mogen niet vergeten dat de genocide van de joden niet alleen een Duits, maar ook een Europees fenomeen was. Nooit eerder hadden zoveel mensen in zoveel landen, van Noorwegen in het noorden tot Italië in het zuiden, van Oekraïne in het oosten tot Frankrijk in het westen, ertoe bijgedragen dat op hun medemensen jacht werd gemaakt. Maar ook na de oorlog was het leven hard voor overlevende joden. Neem nu Hans Peritz en Martha Rosenwasser. Toen ze in Amerika arriveerden lazen ze in een tijdschrift dat joodse emigranten er soms moeite mee hadden dat hun verwanten de kampen hadden overleefd. Die herinnerden hun immers aan hun eigen onverschilligheid destijds.”

GEHEEL VERDUITST

Je voelt het hele boek door dat Pearce het zichzelf niet gemakkelijk heeft gemaakt. Omdat hij probeerde een zicht te krijgen op het leven van de joden zoals het zich voor de oorlog in Duitsland voltrok, werd hij ook geconfronteerd met feiten die vanuit onze latere historische kennis minder aangenaam om te vertellen zijn.

Pearce: “Voor de oorlog voelden de meeste joden in Duitsland zich op de eerste plaats Duitsers. Dat gold ook voor de familie van mijn vader en voor mijn vader zelf. Mijn vader groeide op in Breslau, de hoofdstad van Silezië, destijds een stad met een aanzienlijke joodse minderheid, waar hij bleef tot zijn zestiende. Zijn ouders waren conservatieve Duitse joden die nooit overwogen zouden hebben om voor de sociaal-democraten te stemmen. Vader verliet Duitsland kort voor de Kristallnacht in 1938 en trok vervolgens naar Engeland. Voor mijn familie in Breslau maakte het nationalisme een onlosmakelijk deel van haar identiteit uit. Jood en Duits patriot zijn hield geen tegenspraak in. Felix, mijn grootvader, heeft in de jaren dertig ooit nog voor Hitler gekozen. Je kan dat achteraf beschouwd naïef noemen. Maar je mag niet vergeten dat Hitler van zijn antisemitisme nooit een punt in zijn politieke programma heeft gemaakt toen hij in de jaren dertig op een legale manier aan de macht trachtte te komen. Mijn achterneef Wolfgang vertelde me in Bolivia een verhaal waar ik me rot van schrok. Wolfgang was een jongen van zeven jaar toen hij in 1937 in Breslau met zijn vader uit nieuwsgierigheid ging kijken naar de eerste zaak in Duitsland waar je eten uit de muur kon halen. Hitler kwam binnen om de Vorsprung durch Technik te testen. Terwijl hij een worst uit de muur haalde, loerde de kleine Wolfgang tussen de bruinhemden naar de Führer. Max, de joodse vader van Wolfgang, geloofde toen nog in de goede bedoelingen van de dictator. Grootvader Felix was ervan overtuigd dat de anti-joodse maatregelen buiten de wil van Hitler waren uitgevaardigd en dat de Führer zijn joden weldra ter hulp zou snellen. Heel anders was de opstelling van de zionistische joden die destijds niet afkerig stonden van een gescheiden maatschappelijke status voor de joden in Duitsland. Sommigen verwelkomden zelfs de antisemitische maatregelen omdat ze er veel joden zouden toe overhalen naar Palestina te emigreren. Maar de meeste joden in Duitsland waren doodgewone patriotten die perfect geassimileerd waren in de Duitse samenleving waarvan ze alle eigenschappen hadden overgenomen. In mijn boek geef ik het voorbeeld van een Duitse jood die de nazi’s vroeg of hij nog snel zijn elektriciteitsrekening mocht betalen voor hij werd gedeporteerd. Duitser kan het toch niet!”

NERGENS WELKOM

In 1938 sloten de meeste westerse landen hun grenzen voor de Duitse joden. De conferentie van Evian was een mijlpaal in die weinig fraaie geschiedenis waaraan het Westen liever niet meer herinnerd wordt.

Pearce: “De conferentie van Evian, waar de westerse landen hun grenzen sloten voor de joden, is voor mij het symbool van het falen van de democratieën in hun menselijke opdracht. Evian vond plaats in 1938 toen 32 regeringen, incluis het Vaticaan, met documenten vol holle woorden zich over de tragedie van de joden bogen en verder niets deden. Canada, de Verenigde Staten, Engeland: ze zagen de joden liever niet komen. Er bestaat bij mijn weten helaas geen samenhangende studie van de vooroorlogse houding van de westerse landen tegenover de problemen van de joden in Duitsland. Ik weet ook wel dat je moet nuanceren, maar als de Kerk de jodenvervolgingen scherp zou hebben veroordeeld, zou de geschiedenis allicht een andere loop hebben genomen. Het is een gevaarlijk principe dat je, als je kwalijke zaken gunstig wilt beïnvloeden, je je mond moet houden. Als de goeie mensen in gevaarlijke tijden niets doen, krijgt het kwaad de vrije loop. De westerse hypocrisie tegenover het jodenvraagstuk duurde ook na de oorlog voort. Ook na de oorlog waren de joden nergens welkom. In Palestina stuurden de Britten hen terug naar interneringskampen op Cyprus. In de Verenigde Staten probeerden de politici de immigratie van de joden tegen te houden. Toen dat niet lukte werd een wet aangenomen die joodse immigranten discrimineerde. Ze konden emigreren als ze voor 22 december 1945 in UNRA-kampen ( United Nations Relief and Rehabilitation Administration) aankwamen. Niet-joden, vooral Volksdeutsche uit Oost-Pruisen, Silezië, het Sudetenland en andere oude Duitse gebieden, mochten nog binnen indien ze voor 1 juli 1948 werden geregistreerd. Verder kan je nu misschien wel opwerpen dat de literatuur over de holocaust tot een echte industrie verworden is. Maar ik stel vast dat we heel lang hebben moeten wachten voor er in het Westen serieus wetenschappelijk onderzoek naar de holocaust is verricht.”

PURE PESTERIJ

Pearce is niet blind voor de kleine kanten van de joodse migranten, die hij opvoert met hun talenten en gebreken. Met verbijstering stelde de schrijver tijdens zijn omzwervingen vast hoe ook zijn joodse verwanten, vrienden en kennissen zich vaak opsloten in wereld waarin ze, ook al waren ze zelf slachtoffer geweest van racisme en discriminatie, neerkeken op mensen en groepen die inferieur werden geacht. “Het heeft me altijd verbaasd en geschokt dat joodse mensen, die zelf het voorwerp van haat en uitdrijving waren geweest, zo weinig empathie konden opbrengen voor andere gediscrimineerde groepen in hun omgeving. In Bolivia meende mijn achterneef Wolfgang dat er met de Aymara-indianen niets aan te vangen viel. Hij vond ze waardeloos en schmutzig waren omdat ze op straat urineerden. In Israël hoorde ik ontwikkelde joden over Marokkaanse joden zeggen dat ze onuitstaanbaar waren en dat ze geen gelijke rechten mochten krijgen omdat ze niet konden lezen of schrijven. In Australië werden de joodse thirty-niners, die zo werden genoemd omdat ze in 1939 arriveerden, door de joden die daar al langer vertoefden vijandig bejegend omdat ze het welzijn van alle joden in het gedrang zouden kunnen brengen. Ze kregen de raad geen Duits te spreken en zich vooral zo discreet mogelijk te gedragen. Zelf heb ik er altijd moeite mee gehad dat mensen andere mensen zo konden vernederen. De Duitse joden kunnen ervan meespreken. Ik moet altijd denken aan de namen waar ze mee opgezadeld werden: namen als Eselskopf, Goldlust, Fresser, Kässemich, Geldschrank, Butterfass, Wohlgeruch en Elephant. Martha Rosenwasser in Pittsburgh was verbouwereerd toen ik haar het verhaal van haar achternaam uit de doeken deed. Een van Martha’s voorouders kreeg de naam Rosenwasser beslist niet omdat hij zo aangenaam rook, maar juist omdat hij volgens de Duitse naamgever zo vreselijk stonk. De naam Rosenwasser was pure pesterij. Ook dat behoort tot de geschiedenis van het antisemitisme en tot de geschiedenis van de vervolging in het algemeen. Kleine dictators scheppen er plezier in mensen te vernederen en belachelijk te maken.”

Joseph Pearce, “Land van belofte – Een familiekroniek”, Houtekiet/De Prom, Antwerpen/Baarn, 348 blz., 790 fr.

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content