De poëzie van nieuwlichters Theo van Os, Lucas Hüsgen en Marc Kregting.

De meeste gedichten in ons taalgebied doen nog altijd een beroep op het intellectuele en emotionele bevattingsvermogen van de lezer, omdat ze herkenbare personages en situaties in kaart brengen. Ze brengen orde in het denken, zelfs wanneer ze over fundamentele twijfels gaan, omdat ze herkenbaarheid beogen. Anders is het wanneer niet het geordende resultaat van reflectie op de werkelijkheid wordt gepresenteerd, maar de gedichten fijnmazige doorkijkjes van het denken zelf zijn. Ze laten zien dat het niet altijd de werkelijkheid hoeft te zijn die het denken stimuleert, maar dat de rollen net zo goed kunnen worden omgekeerd. En dat mag dan best tot een kleurrijk, schijnbaar incoherent spektakel leiden.

“Berliner Lullaby”, het lange epische gedicht van Theo van Os, is een voorbeeld van nog eerder traditionele poëzie. Maar het is toch indrukwekkend en helemaal niet alledaags dat hij hoerenjongens, ledemannen en nachtprinsen als personages gebruikt, in ongewone decors als disco’s, rendez-vousbars, sauna’s of dark rooms.

DE GRIJSBESLEURDE WEG

Al deze homoseksuele mannen jagen op een aandoenlijk verbeten manier liefde en geborgenheid na, maar die blijkt niet te verzoenen met de drang naar erotische spanning, op de rand van het gevaar. Zoiets kan natuurlijk alleen maar ellende en eenzaamheid opleveren. De onbedaarlijke sneeuwbui waarmee je als lezer de bundel wordt binnengeleid, is maar een mantel der liefde waaronder een broeierige wereld schuilgaat. Zo’n illusieloze stoet personages kom je niet vaak tegen in de Nederlandstalige poëzie.

Het merkwaardigst is dat Van Os die verzamelde ellende vat in zeer sensitieve, zangerige taal en mooie beelden: “De Motz lijkt uitgestorven. Sneeuw valt dicht / en zwaar op straten, daken en trottoirs, / maar wat gevallen is blijft poederlicht / opstuifbaar door de wind, totdat een laars, / een schoen, een autoband een afdruk plet. / De vele voeten maken vaste wegen / waarbuiten bijna niemand stappen zet; men is de grijsbesleurde weg genegen.”

De leefwereld van die personages wordt er vaag genoeg door en blijft toch concreet Berlijns om aannemelijk te worden. Een slaaplied om van wakker te liggen. Theo van Os had voor die thematische durf best wel een nominatie voor de VSB-poëzieprijs verdiend. Het is opmerkelijk hoe hij, ondanks die thematiek, toch vertrouwt op de traditionele vorm: in het lange gedicht zit een sterke narratieve structuur, waarbij hij zich van de gekruist rijmende vijfvoetige jambe bedient.

In “Stoa” van Lucas Hüsgen en “Kopstem / Stopnaald” van Marc Kregting gaat het er wel anders toe. Tussen 1865 en zijn dood in 1898 werkte de Franse symbolist Stephane Mallarmé aan een zeer ambitieus lyrisch project: “Le livre” zou het boek der boeken moeten worden, waarin alles gezegd zou worden en tegelijk ongezegd zou blijven. Ook Hüsgen wil met “Stoa” een werk creëren waarin “al het bestaande samenstroomt”. Het gaat hier om een breedsprakerige viewmaster van indrukken die bewegen tussen de eigen werkelijkheid van het denken en het denken over de werkelijkheid heen.

EEN PLEIDOOI VOOR DE VERBEELDING

Dat kan je letterlijk zelf doen, want de poëzie is niet in een reguliere bundel, maar alleen op een high density-diskette beschikbaar. Een print daarvan levert meer dan 300 bladzijden tekst op. Maar dat is niet echt de bedoeling. Het is eerder aangewezen om door de tekst te zappen en je eigen bundel te sampelen, omdat de verhalende elementen in de bundel toch altijd worden onderuitgehaald.

In die zin onderneem je het best de dwaaltocht van Manuel en Amale, de personages uit het eerste deel. Dan stuit je op een veelvoud van tonaliteiten en stemmingen, die door hun bevlogenheid bijna aan mystiek doen denken. Niet verwonderlijk misschien voor een tekst waarvan de vier delen vol wijsgerige referenties zitten. Hüsgen verwijst bovendien zelf naar de vijftiende brief van Hadewych en omschrijft het slotdeel als “mystiek zonder een God”.

“Kopstem” van Marc Kregting vormt met “Stopnaald” een tweeluik: het eerste deel is poëzie, het tweede bevat korte prozastukken. Ook bij Kregting staat het denken en niet de beschrijving centraal, omdat, net zoals in “Stoa”, de coherentie van de beelden ontbreekt. Het is een intrigerend pleidooi voor de verbeelding en voor een eigen kijk op de dingen, waarbij het denken een plonsbad neemt in de taal.

Theo van Os, “Berliner Lullaby”, de Arbeiderspers, Amsterdam, 73 blz., 595 fr.

Lucas Hüsgen, “Stoa”, Querido, Amsterdam, 299 fr.

Marc Kregting, “Kopstem/ Stopnaald”, Prometheus, Amsterdam, 144 blz., 595 fr.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content