Patrick Martens

Minister Marleen Vanderpoorten wil van de permanente vorming of het levenslang leren ‘een autosnelweg met meer opritten’ maken. Maar veel volwassenen in Vlaanderen hebben de grootste moeite om de bestaande ‘opritten’ te vinden.

Toen Marleen Vanderpoorten (VLD) in juni 1999 Vlaams minister werd, kreeg ze een dubbele bevoegdheid: Onderwijs én Vorming. Dat moest meteen duidelijk maken dat van haar ook buiten het klassieke domein van de scholen en het dagonderwijs meer samenhang in het beleid mocht worden verwacht. Ze weet intussen dat dit niet eenvoudig is. Dat is trouwens evenmin het geval voor die specifieke ‘oprit’ van de voortgezette opleidingen die veeleer een beperkt segment van levenslang leren vormen, dat bedoeld is voor hogeropgeleiden en aan onderwijsregels onderworpen is.

Voor deze materie heeft Vanderpoorten raakvlakken met vier collega’s in de Vlaamse regering. Ook Renaat Landuyt (SP.A) op Tewerkstelling, Paul Van Grembergen (Spirit) op Cultuur, Vera Dua (Agalev) op Landbouw en Jaak Gabriëls (VLD) op Economie zijn op hun respectievelijke beleidsterreinen verantwoordelijk voor of betrokken bij een brede waaier van opleidings- en vormingsactiviteiten. Om die reden is de eerste Vlaamse Grote Leerweek van 7 tot 15 september (zie kader) ook een gezamenlijk initiatief van de vijf genoemde ministers.

EEN SLAP FIGUUR

Het ruime en gevarieerde aanbod is op zich geen waarborg voor een grote deelname van volwassenen aan opleiding en vorming. Integendeel, uit diverse studies en internationale vergelijkingen blijkt dat Vlaanderen in Europa een slap figuur slaat.

Als mensen in de bevolkingsgroep van 25 tot 64 jaar wordt gevraagd of ze in de voorbije maand een opleiding of vorming volgden, antwoordt in Vlaanderen slechts 6,9 procent positief. Het Europese gemiddelde bedraagt 8,3 procent. Groot-Brittannië en de Scandinavische landen laten de rest van Europa ver achter zich met een score van 20 procent, en ook Nederland doet het veel beter met 17 procent. Zelfs indien er rekening mee wordt gehouden dat in sommige landen hogere studies over een langere periode worden gespreid en na de leeftijd van 25 jaar worden gecombineerd met werk, is de deelname aan de volwasseneducatie in Vlaanderen relatief zwak. Een internationale vergelijking van de deelname op jaarbasis aan activiteiten van permanente vorming maakt het Vlaamse resultaat alleen maar erger.

Voor het aanbod in Vlaanderen worden in een jaar ongeveer 2,1 miljoen inschrijvingen van volwassenen genoteerd. De drie grote publieke ‘opleidingsverstrekkers’ (het onderwijs voor sociale promotie, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen) bereiken een kwart van de deelnemers. Privé-instellingen nemen 35 procent van de inschrijvingen voor hun rekening. Landbouwvorming (18 procent) en sociaal-cultureel vormingswerk (13 procent) hebben ook duidelijk een eigen aandeel. De rest van de deelnemers vindt zijn gading in het aanbod van bijvoorbeeld non-profitorganisaties, sectorale opleidingsfondsen, het deeltijds kunstonderwijs, basis- educatie en het begeleid individueel studeren.

Deze opsomming verraadt versnippering en een gebrek aan doorzichtigheid, kwalen die ook niet vreemd zijn aan het aanbod van voortgezette opleidingen. Minstens even groot is het probleem dat de meeste Vlaamse volwassenen niet op de hoogte zijn van of slecht geïnformeerd zijn over het nut, de bedoeling en de inhoud van permanente vorming. De zogeheten ’toeleiding’ van mensen naar voor hen interessante en geschikte vormingsactiviteiten laat te wensen over.

‘Levenslang leren’ is ook niet echt een wervend idee, maar heeft voor veel mensen een negatieve bijklank door minder prettige ervaringen op de schoolbanken in hun jeugd.

Uit de statistieken blijkt hoe ongelijk de deelname is. Laaggeschoolden bijvoorbeeld zouden normaal meer baat hebben bij vorming en opleiding, maar ze komen veel minder aan de bak dan hooggeschoolden (1 op 40 tegenover 1 op 7). De deelname neemt ook af met de leeftijd. Mensen ouder dan vijftig jaar lopen minder of niet meer warm voor permanente vorming. Ook de participatie van allochtonen, alleenstaanden, mensen met een handicap of met een laag inkomen is veel kleiner. Voor organisaties zoals de christelijke arbeidersbeweging ACW die begin dit jaar haar Vlaamse Sociale Week wijdde aan ‘Een leven lang leren’ is daarmee ook in de permanente vorming de vraag naar ‘gelijke kansen’ aan de orde. Het scholingsniveau en de genoten basisopleiding spelen een sleutelrol. Wie al goed geschoold is, wordt nog meer geschoold want meldt zich gemakkelijker voor een bijkomende vorming of opleiding.

RECHT OP LEREN

Deze en andere knelpunten komen ook aan bod in de onderzoeksresultaten die het Centrum voor Sociale Pedagogiek (KU Leuven) en de Vakgroep Onderwijskunde (Universiteit Gent) al in december 2000 aan minister Vanderpoorten bezorgden. Professor Herman Baert en zijn collega Dirk Van Damme stelden een ruime opvatting van de permanente vorming voor.

Het gaat voor hen niet alleen over een arbeidsmarktgericht aanbod (nu staat meer dan 80 procent van de gevolgde opleidingen in het teken van het werk van de deelnemers), maar ook over een persoonsgerichte vorming in alle levensfasen. Dat aanbod is niet alleen een zaak van gespecialiseerde diensten en instellingen. Ook bijvoorbeeld de werkplek, de media, bi- bliotheken, het internet en het verenigingsleven zijn volgens Baert en Van Damme ‘krachtige leeromgevingen’. Hun stelling is: ‘Leren doen mensen levenslang én levensbreed’.

Die benadering is intussen overgenomen in de visie van de Vlaamse regering op de permanente vorming en omgezet in een opdracht om in een snel evoluerende kennismaatschappij ‘het recht op leren en op persoonlijke ontwikkeling levenslang te waarborgen’. In het Pact van Vilvoorde, dat het project Kleurrijk Vlaanderen bezegelde, is die opdracht verwoord in een aantal concrete doelstellingen. In 2010 moet in Vlaanderen bijvoorbeeld het aantal schoolverlaters zonder startkwalificatie gehalveerd zijn en moet 75 procent van de bevolking de computer kunnen gebruiken en vertrouwd zijn met het internet. De deelname van volwassenen aan permanente vorming moet tegen 2010 met de helft toenemen (van 6,9 procent naar minstens 10 procent).

Wat dat laatste betreft, is het opmerkelijk dat er totnogtoe geen betrouwbaar systeem bestond om het opleidingsbereik te meten. Centra, instellingen en organisaties met een vormingsaanbod hanteren allemaal aparte definities en cijfers. De ambitie is om in april 2003 aan die verwarring een einde te maken met een ‘nulmeting’ en met een nieuwe aanpak om het aanbod en de deelname te registreren en op te volgen. Meteen weten minister Vanderpoorten en haar collega’s dan hoe hoog de lat precies ligt

Naast de inspanningen die ze met hun administraties leveren om meer samenhang in het vormingsbeleid te brengen, liggen nog andere ijzers in het vuur. Die hebben onder meer betrekking op sensibiliseringscampagnes (zoals de Grote Leerweek) om volwassenen uit te leggen dat leren ‘leuk en zinvol’ kan zijn en nieuwe kansen biedt. Om potentiële deelnemers beter te informeren over het vormingsaanbod komt er een ‘digitale leerwinkel’, uitgerust met een callcenter en met een systeem dat mensen wegwijs maakt en actief begeleidt. Daarbij zal worden gebruik gemaakt van het voorbereidende werk in dertien regio’s in Vlaanderen. Daar stelden overlegorganen van opleidingsverstrekkers of zogeheten Edufora de jongste twee jaren databanken over permanente vorming samen. Ze spoorden ‘zwarte vlekken’ op en maakten plannen om het aanbod beter af te stemmen op de behoeften.

Aantrekkelijk voor deelnemers ten slotte is het voornemen om de permanente vorming uit het keurslijf van ‘een strakke organisatie met langlopende cursussen en te schoolse methodes’ te halen. In de plaats zal het aanbod meer bestaan uit vormingsmodules die beloond worden met een certificaat. Deze erkenning van aangeleerde vaardigheden kan dan helpen om werk te vinden of een promotie af te dwingen, of om weer andere opleidingen te volgen. Levenslang en levensbreed.

Patrick Martens

Wie al geschoold is, meldt zich makkelijker voor een bijkomende vorming of opleiding.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content