De studie van muggen en knijten in ons land moet wetenschappers inzicht verschaffen in de manier waarop ziektes voor mens en vee zich verspreiden.

Als wetenschappers vandaag baanbrekende resultaten willen behalen, moeten ze vaak origineel zijn in de onderzoeksmethodes die ze hanteren. Sleutelen aan nieuwe systemen is dikwijls cruciaal voor vernieuwend onderzoek.

Guy Hendrickx van het wetenschapsbedrijfje Avia-GIS heeft dat goed begrepen. Hendrickx is druk in de weer om een speciaal vangnet te ontwerpen dat hij achter een vliegtuigje kan hangen om er op grote hoogte insecten mee te vangen. Er komen allerhande problemen bij kijken, vooral als gevolg van de onverwachte effecten van de slipstream van het trekkende toestel op de activiteit van de val. Dat er nooit ernstig onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van insecten op grote hoogte, bewijst dat het niet evident is een vangnet zo te maken en te monteren dat het de aanwezige insecten op statistisch verantwoorde wijze meeneemt.

Hendrickx wil op verschillende niveaus tussen 150 en 1500 meter hoogte insecten verzamelen. Hij twijfelt er niet aan dat ze zo hoog zitten: er vliegen daar nog altijd zwaluwen rond, en die moeten eten. Er is amper iets bekend over de insectendiversiteit in het luchtruim. Hendrickx en zijn opdrachtgevers zijn vooral geïnteresseerd in de activiteit van knijten: mugachtige beestjes die bekend zijn omdat ze de voor schapen en geiten dodelijke blauwtongziekte overdragen: een virale infectie die de landbouwsector in ons land vorig jaar 45 miljoen euro kostte.

‘Onze modellen wijzen uit dat de blauwtongziekte drie verspreidingspatronen volgt’, vertelt hij. ‘Een cirkelvormig patroon in een straal van ongeveer 5 kilometer rond een besmettingshaard, die overeenstemt met de gewone vliegactiviteit van de knijt. Een willekeurig patroon over lange afstanden – in België tot 85 kilometer – die te wijten kan zijn aan onder meer het occasioneel transport van geïnfecteerd vee of van knijten met het virus in, bijvoorbeeld, een paardentrailer. En het belangrijkste: een verspreiding over een afstand van gemiddeld 15 en maximaal 31 kilometer per week in een bepaalde richting. Dat kan niet zomaar aan de activiteit van de knijt toe te schrijven zijn, want die kan zich op een week tijd gemiddeld slechts een vijftal kilometer verplaatsen.’

Een combinatie van gegevens over de verspreiding van de ziekte met windgegevens heeft aan het licht gebracht dat knijten zich kunnen laten meedrijven met de wind. Vandaar het nut van de val voor gebruik op grote hoogtes: als wetenschappers de verspreidingspatronen van de ziekte goed in kaart willen brengen, zullen ze ook de luchtactiviteiten van de knijten in de vingers moeten krijgen. Dat is essentieel om te beslissen waar en wanneer er moet worden gevaccineerd om de schade door blauwtong te beperken.

MESJES OP DE SNUIT

Knijten komen niet voor in het grootschalige onderzoek naar de verspreiding van muggen in ons land dat Wim Van Bortel van het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) in Antwerpen coördineert. Beide beestjes behoren tot aparte groepen in de orde van de tweevleugeligen (waarvan ook de vliegen lid zijn). De verschillen zijn groot. Muggen gaan voor het steken bijvoorbeeld heel nauwkeurig een bloedvaatje zoeken waar ze de vlijmscherpe mesjes op hun snuit in duwen, terwijl de piepkleine knijten om het even waar ze landen meteen een wondje maken om bloed te kunnen zuigen.

Van Bortel werkt volgens de klassieke manier: met een groot aantal vallen op de grond, op 480 willekeurig gekozen plaatsen in ons land. Zijn team kon vorig jaar 21 soorten determineren, waarvan 20 inheemse en één uit Japan afkomstige exoot die in een bandencentrale werd gevonden. De plasjes regenwater in niet-gebruikte autobanden zijn ideale broedplaatsen voor muggen. In totaal verwacht Van Bortel een dertigtal muggensoorten in ons land te vinden, waarvan een aantal zeldzaam is wegens gebonden aan een specifiek biotoop. Maar de huismug, bijvoorbeeld, is een algemene soort die bijna over de hele wereld voorkomt. Ze heeft genoeg aan een likje water (bijvoorbeeld in een leeg colablikje in een wegberm) om zich te kunnen voortplanten. Het is onmogelijk om zelfs maar bij benadering de aantallen muggen in ons land te ramen. Dat moeten er massa’s zijn. Het is ook onmogelijk te voorspellen of we dit jaar op een muggenplaag afstevenen of niet. Dat zal van het weer afhangen. Een combinatie van zonnig en af en toe nat is ideaal. Maar het moet lang genoeg duren om tot een muggenplaag te kunnen leiden. Enkele weken droog, en we zullen in de zomer rustig kunnen slapen.

‘De bedoeling is een permanent monitoringsysteem op poten te zetten om te kunnen nagaan of er muggen in ons land komen die ziektes overdragen’, zegt Van Bortel. ‘Momenteel zit er in onze muggen niets wat gevaarlijk is. De geruchten dat er malaria – een ziekte die door bepaalde muggensoorten wordt overgedragen – op komst is, steunen nergens op. Zelfs in Zuid-Spanje en Italië zijn er nog geen problemen. Er moeten voldoende mensen met de parasiet besmet zijn om een efficiënte verspreiding mogelijk te maken, en dat is nog lang niet het geval. Alles is perfect met medicatie onder controle te houden. Malaria wordt meestal pas doorgegeven nadat er symptomen van de ziekte zijn opgedoken, zodat het gemakkelijk tijdig gedetecteerd kan worden.’

Dat waakzaamheid geboden blijft, blijkt uit de vondst in oktober 2000 van tijgermuggen in ons land, ook al in een bandencentrale. Waarschijnlijk arriveerden ze er als uitgedroogde eitjes. Die kunnen tot zes maanden levensvatbaar blijven en weer tot leven komen als ze toevallig in een geschikte biotoop belanden. De soort is een vector voor de overdracht van gevaarlijke ziektes als dengue en Westelijke Nijlkoorts. De mug heeft haar ongetwijfeld toevallige aankomst in ons land gelukkig niet overleefd. Sommige van onze trekvogels testen positief op de aanwezigheid van het Nijlvirus, maar misschien is de concentratie te laag om muggen te besmetten, zodat de ziekte de sprong naar de mens niet kan maken.

BESMETTE BLOEMENTRANSPORTEN

Knijten zijn geschikte dragers voor niet minder dan een zestigtal ziekten, waaronder een aantal die we, in Hendrickx’ woorden, ‘niet willen’. Zo is de paardensector als de dood voor de aankomst van de Afrikaanse paardenpest in ons land. Hoe de blauwtongziekte tot bij ons is gekomen, is nog altijd niet duidelijk. Het lijkt onwaarschijnlijk dat ze verspreid is geraakt door besmette tropische knijten die hier goed gedijen als gevolg van warmere temperaturen, zoals aanvankelijk was gedacht. Ook de kans dat het met een besmette geit of een schaap gebeurde, wordt klein geacht, gezien de strenge controles op import van vee. Tenzij het om een geval van illegale import ging.

‘Er zijn nog twee andere opties’, vertelt Hendrickx. ‘Het is bekend dat paarden knijten aantrekken. Het zomereczeem waar paarden mee te kampen krijgen, is een reactie op de beten van knijten. Het vervoer van paarden wordt niet systematisch met insecticiden behandeld. Vlak voor de eerste uitbraak van de ziekte in ons land, in 2006, was er een grote paardenshow in het Duitse Keulen waarop ook dieren uit besmette regio’s in Afrika aanwezig waren. Misschien is zo’n knijt met de paarden meegereisd, heeft ze bij ons vee besmet, en is de ziekte vervolgens door lokale knijten overgenomen. Het is evenmin uitgesloten dat de knijten meereisden met transporten van primeurgroenten en bloemen uit Afrika. Die worden dikwijls ’s nachts geladen, bij fel lamplicht, wat knijten en muggen aantrekt. Maar we hebben in ons land geen enkele tropische knijt gevonden. De ziekte wordt louter door lokale soorten verspreid.’

Een extra probleem is dat er een tweede type blauwtongvirus (het type 1) op komst is, waartegen de vaccins tegen het type 8 dat nu bij ons woekert niet werkzaam zijn. Type 1 moet dus als een nieuwe ziekte worden beschouwd. Die volgt vanaf het Middellandse Zeegebied de klassieke weg, over land met behulp van de wind, en blijkbaar eveneens zonder dat er een tropische knijt bij betrokken is. ‘Eind 2007 is het virus de Pyreneeën overgestoken,’ zegt Hendrickx, ‘en nu zou het al in de buurt van Bordeaux zitten. Dit jaar zal het waarschijnlijk niet meer tot in België raken, maar volgend jaar zou dat wel het geval kunnen zijn. Met onze modellen zouden we kunnen voorspellen hoe groot het risico op een nieuwe infectie in ons land is.’

De meeste van deze ziektes zijn nogal soortspecifiek en kunnen niet zomaar door andere soorten dan de klassieke tussengastheer verspreid worden. ‘De kans dat een parasiet de barrière tussen knijt en mug oversteekt, is klein’, zegt Van Bortel. ‘Als muggen blauwtong zouden kunnen overdragen, zou de switch al gebeurd zijn. Malaria is zelfs specifiek aan muggen van het geslacht Anopheles gebonden, want de parasiet moet vanuit de darm naar de speekselklieren kunnen migreren, en dat kan niet bij alle soorten. Onze gewone mug, die een Culex is, kan hem dus niet overdragen. Anopheles heeft zuiver water nodig voor zijn overleving, wat de kans op contact met de mens tegenwoordig beperkt. Tot in de negentiende eeuw was malaria algemeen in ons land. Maar betere huisvesting gekoppeld aan het droogleggen van moerassen, waardoor het contact tussen mens en mug verminderde, heeft de ziekte de kop ingedrukt. In sommige Afrikaanse streken krijgen mensen echter gemiddeld duizend steken van met malaria besmette muggen per jaar. Zelfs dat kan worden bestreden met de juiste middelen, zoals muskietennetten bewerkt met insecticiden.’

Ook de blauwtongziekte valt onder controle te houden. ‘Een boer die zijn beesten vaccineert, is beschermd’, weet Hendrickx. ‘Maar helaas zijn er onvoldoende vaccins op de Europese markt om elk dier te kunnen inenten. Bovendien is er altijd de populatie van wilde herkauwers, zoals reeën, waarin het virus ook aanwezig kan zijn en die niet gevaccineerd worden. De kans op het uitroeien van de ziekte is dus klein. Gelukkig kunnen we met onze modellen min of meer voorspellen hoe de ziekte zich zal verplaatsen, waardoor we de vaccinatie kunnen sturen. En daarom is het dus nuttig dat we onze vliegende val perfectioneren. Ze zal de strijd tegen een dure virusziekte efficiënter en dus goedkoper maken.’

DOOR DIRK DRAULANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content