Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

?Ik ben geen heer en niet van adel.? Erik Loncke verlaat het kasteel van Rumbeke en laat de hele inboedel ter plekke door Christie’s veilen. De antiquair zal in een klooster kleinere dingen verhandelen.

?Hoe is het met mijn plataan ?? vroeg de oude graaf Henri de Limburg-Stirum in 1918 aan de huisbewaarder toen hij uit ballingschap terugkeerde. Het lot van de eeuwenoude boom in zijn tuin ging hem meer ter harte dan de rest. De plataan was intact maar de hele inboedel van het grafelijke kasteel van Rumbeke was leeggeroofd. Zelfs van de zestiende-eeuwse majolicavloer in de hall en de kapel bleef geen tegel meer over. De Duitse bezetter onder leiding van OrtskommandantFreiherr von Hügel had zijn werk grondig gedaan. Op een foto uit 1919 is nog de veranda te zien die de Duitsers aangebouwd hadden om er hun feesten te vieren. Het huidige bakstenen gebouw met zijn achthoekige torens, gebouwd in de renaissancetijd, was het eerste lusthuis in de Nederlanden.

Sinds de laatste grafelijke eigenaar Guillaume Anselme de Limburg-Stirum het pand en het stervormige bos in 1987 verkocht aan de NV Domein Sterrebos een vastgoedgroep met Willy Ollivier, de Bank van Roeselare en Brouwerij Rodenbach verloor het Kaasterkasteel van Rumbeke een adellijke genealogie die terugloopt tot 864, toen Boudewijn met de IJzeren Arm zich voor de woede van Karel de Kale (wiens dochter Judith hij had geschaakt), verschool in een houten donjon met dubbele omwalling.

?Ik ben geen heer en niet van adel,? zegt de huidige bewoner, de Roeselaarse antiquair Erik Loncke (53). Het geslacht Loncke, traceerbaar tot 1380, telt rijke lakenhandelaars en vooral militairen die in dienst van krijgsheren opereerden. Enkelen traden aan bij de Oostendse Compagnie. In 1481 kregen ze een eigen wapen met als spreuk Gode ter Ere en des Vaderlandts Vryheit. Zeer voortreffelijk, willen we zeggen. ?Lucratief?, anticipeert de kasteelbewoner.

Hij huurt het gebouw van de NV Domein Sterrebos. Het bos van die naam is inmiddels eigendom van de provincie West-Vlaanderen, die er een recreatiegebied van maakte. Loncke had twee jaar nodig om het gebouw kamer voor kamer te restaureren en opnieuw bewoonbaar te maken na 35 jaar feitelijke leegstand. Toen hij er in 1990 introk, blonk het als een juweel. Elke kamer was ingericht in een eigen stijl : de hall in renaissance, een salon met Belgisch meubilair achttiende eeuw, een Frans salon achttiende eeuw, een ridderzaal met wandtapijten, een eetkamer in Luikse stijl, een boiseriekamer die erg geschikt is voor concerten.

De klanten kunnen er kiezen tussen meubelen, oude sculpturen en schilderijen, wandtapijten, porselein en faience. ?Dit kasteel heeft de charme van een gezellige woning,? zegt hij, ?omdat er geen enkele lange gang is, geen enkele reusachtige ruimte, alles is op mensenmaat gemaakt.?

Maar Loncke, een rijzige man met levendige ogen en een zachte stem, laat nu alles achter : ?Ik doe afstand van heel veel omdat ik een ander pand ga betrekken en omdat ik een andere stijl van goederen ga verhandelen. Ik ben ruglijder en ik mag geen zware kasten meer verzetten en geen zware beelden meer verdragen. Ik zal me moeten beperken tot kleinere voorwerpen.?

HOUSE SALE, IN BELGIE EEN ZELDZAAMHEID

De antiquair heeft in Roeselare het klooster van de paters redemptoristen gekocht. Zijn privé-collectie en handelsvoorraad, dat is de hele inboedel van het kasteel van Rumbeke, gaat tussen 20 en 23 mei op vier achtereenvolgende dagen onder de hamer. De veiling gebeurt on the premises, ter plekke dus, door het internationale veilinghuis Christie’s.

In België is zo’n House Sale een zeldzaamheid. Christie’s liet in 1981 de inboedel van het kasteel van Groot-Bijgaarden veilen, en in 1995 het bezit van Paul De Grande in het kasteel van Snelleghem, goed voor 166 miljoen frank. In Groot-Brittannië, met zijn ontelbare manors, mansions en castles is het vaste prik. De hoofdvestiging van Christie’s in Londen organiseert vijf tot zes House Sales per jaar.

?Het is natuurlijk niet voldoende dat er genoeg stukken zijn, ergens ter plekke, om een veiling te organiseren,? zegt Bendetta Roux (26) van Christie’s. ?Je moet gewoon logistiek kijken : kan je daar vijfhonderd tot duizend mensen kwijt, kan je daar mensen hun auto laten parkeren, heb je de mogelijkheid om een veilingzaal te organiseren ?? Terwijl ze blind de bedrijfswagen over de A17 stuurt, legt de jonge Limburgse de campagne van naaldje tot draadje uit. Voor het behalen van haar diploma handelsingenieur (?vernufteling van het handelen?) maakte ze in 1992 haar eindverhandeling over het management bij Christie’s, en spreekt alsof ze er al decennia lang en niet pas sinds 1994 in dienst is. Ze is belast met pers en promotie, assistentie van de experts en businessgetting, dat is het actief zoeken van objecten ter presentatie op een veiling.

Tien man uit het Britse team dat Snelleghem in handen had, zal in Rumbeke logistiek bijgestaan worden door een minstens dubbel zo grote ploeg van het Amsterdamse filiaal. Zes auctioneers zullen tijdens 8 sessies zo’n 2.500 stukken onder de hamer laten gaan. Drie man ontvangt en confirmeert de geschreven biedingen (fax) en noteert ze in het boek van de veilingmeester. Voor de telefonische biedingen wordt er een enorm rooster gemaakt waarop de honderden telefonische connecties geplaatst worden, zodat er nooit twee mensen tegelijk op dezelfde lijn terechtkomen.

De cashiers incasseren, de porters dragen de stukken rond (?zowat de belangrijkste mensen in het geheel?) en zetten op aangeven van de experts de viewing van de stukken klaar.

De indrukwekkende security servicehoudt dag en nacht honden klaar in het park, het info- en onthaalpersoneel en de catalogusverkopers zullen zich ontfermen over een extra groot publiek dat goeddeels uit nieuwkomers zal bestaan. Een veiling op een kasteel spreekt immers tot de verbeelding van zowel buurtbewoners, nostalgici als internationale abonnees op de catalogi van elk van de departementen uit het zeer gevarieerde aanbod. En aangezien het om een volledige boedelverkoop gaat, zullen ook tal van kleinere stukken, die gewoonlijk niet eens ter veiling komen, een boel gelegenheidskopers aanlokken.

Van de totale opbrengst, geraamd op zo’n honderd miljoen frank, gaat een vast percentage naar Christie’s. Dat is geregeld volgens een glijdende schaal : 10 procent onder de 60.000 pond, negen procent tussen de 60.000 en 350.000 pond, en zo verder naar beneden. ?Huisveilingen zijn niet de meest winstgevende, helemaal niet,? zegt Roux. ?De voorbereidingen duren een half jaar. Er zitten enorme investeringen aan vast, de logistiek van een veilingzaal moet je naar het platteland voeren. Dat gaat van de decoratie van de bloemen tot en met de elektriciteit, het huren van vitrines, het uitzetten van de waakhonden…?

Daartegenover staat de naambekendheid die zo’n speciale gebeurtenis zeker meebrengt, en ook de bijzondere sfeer, wat de prijzen wel eens de hoogte zou kunnen injagen. Het soort hysterie als bij de Nurejev-veilingen in diens woonplaatsen New York en Parijs, waarbij een paar versleten balletslippers op meer dan 300.000 frank afgeklopt werd, is niet te verwachten, maar een zekere vieux-châteaucharme zal vast en zeker sommigen parten spelen.

DE LIEFHEBBERS ZIJN TERUG, DE BELEGGERS VERDWENEN

De markt is hersteld van de klap in 1990, toen ze in elkaar stortte na een periode waarin de prijzen tussen twee veilingen tussen de vijfhonderd en de zevenhonderd procent konden stijgen. De pure beleggers zijn verdwenen, de ware liefhebbers zijn langzamerhand terug op de markt verschenen. Het schattingswerk valt de experts nu weer een stuk makkelijker. Ze baseren zich als vanouds op de prijzen van gelijkaardige stukken bij vorige veilingen. Maar wat heten gelijkaardige stukken ? Bij de expertise van de Loncke-collectie werd bij méér dan één lot gediscussieerd over herkomst, datering en originaliteit. Wat Erik Loncke nu nog als fouten in de catalogus beschouwt, is voor Christie’s gewoon een andere (lees : lagere) inschatting. De evaluatie van een collectie van 2.500 loten was ?voor ons een organisatie, terwijl voor meneer Loncke elk lot een stuk persoonlijke geschiedenis inhoudt,? weet Bendetta Roux.

De Roeselaarse antiquair, in 1943 geboren als achtste van negen kinderen, kocht zijn eerste stukken als knaap van tien. Het waren twee schilderijtjes in de stijl van Spohler, een negentiende eeuws Nederlands landschapsschilder. Ze kostten hem 500 frank, en ze worden nu mee geveild. Toen hij amper drie jaar was, verloor hij zijn vader. Zijn moeder, ?een goed pianiste?, was 37 en moest met een klein pensioentje en de hulp van de familie haar kroostrijke gezin grootbrengen. Erik volgde de lagere school in Roeselare en werd daarna op college gestuurd bij de redemptoristen in Essen, waar twee van zijn broers een tweeling ook hadden gezeten. Beiden werden zèlf redemptorist en belandden in de missies. De ene, die in Zaïre zat, ?een heel goed organist?, is gestorven. De tweede, al 34 jaar werkzaam op het eiland Dominica (ex- Britse Antillen), heeft congé genomen om de veiling te kunnen meemaken.

Hij zal het zelf niet toegeven, maar ook Erik Loncke heeft een meer dan gewone muzikale begaafdheid. Op ons verzoek speelt hij enkele fragmenten uit suites van Georg Friedrich Haendel op een prachtig, zij het enigszins ontstemd en één snaar missend klavecimbel. Het wordt, in gave staat, het pronkstuk van de House Sale. Het is een exacte, door Walter Maene in 1972 gerealiseerde kopie van een Rückers-Tascin klavecimbel uit het Musée du Conservatoire de Paris. Het origineel werd in 1640 gebouwd door Hans Rückers III uit de beroemde Antwerpse klavecimbelmakersfamilie. Hij was een meester in het vervaardigen van een klein klankbord, soms slechts 3 millimeter dik zoals in dit geval. Tijdens de achttiende eeuw werd het instrument aangepast aan de heersende smaak van de Parijzenaars. Pascal Tascin voegde er twee voet (ruim een halve meter) aan toe, waardoor het een grotere ?densiteit in de ondertoon? verwierf.

Er is bijna geen klankverschil tussen kopie en origineel, beweert Erik Loncke. Dat komt door de keuze van de houtsoorten, de manier van in elkaar steken (?plank voor plank?), het maken van de dokken en het respecteren van de dikte van het klankbord. Ook de fraaie beschildering is precies dezelfde als bij het origineel. Het instrument heeft een ?zachte, sonore toon?, niet de ?metaalachtige klank? van moderne klavecimbels. Bach-specialisten Gustav Leonhardt en Ton Koopman kwamen het al bewonderen.

Iedereen in de familie was wel ergens artistiek bezig. Eriks tante, Marie-José de Laey, schilderde verschillende keren zijn portret. Zelf studeerde hij kunstgeschiedenis en binnenhuisarchitectuur in Gent, en heeft hij een wat eigenzinnige visie op kunst en antiek ontwikkeld.

Na een eerste rondgang door het hele kasteel, die ons enigszins perplex liet, spreekt hij in alle rust over zijn passie vanachter een bureau waarop geen plekje onbezet is. Uiteraard wordt zijn ziel bespeeld door de liefde en de nostalgie voor het oude, het patina van het verleden. ?Ik heb bewust gekozen voor oude zaken om altijd in een bepaalde sfeer te blijven.? De schaarse schilderijen van recentere datum, van Constant Lambrecht of Alphonse-Joseph Blomme, hebben een uitgesproken streekgebonden zoniet Roeselaars accent. Alleen een werkje van Roger Raveel stoort als een moderne vloek de duizendvoudige aanbidding van het verleden. Loncke won het onlangs in een loterij. Bij het verplaatsen van enkele kasten kwam er plots een haak bloot en de antiquair hing er de Raveel aan om de haak niet meer te zien.

GEVOEL VOOR SYMMETRIE IN STIJLRICHTINGEN

Niet verankerd in één bepaald tijdperk, geniet Erik Loncke evengoed van gotiek, renaissance of classiscisme. ?De renaissance was geen repetitie maar een acclimatisatie aan de oudheid. Alleen het classicisme heeft de pure, zuivere stijl van de oudheid gerepeteerd.? Het gevoel voor symmetrie in beide stijlrichtingen ligt hem wel. Ook in de barok kan hij zich goed uitleven, want ?ik heb nogal een barok karakter, hoewel je dat niet aan mijn uiterlijk ziet. En de uitlopers van de barok, dat zijn de régence en de rococo… dan zitten we al midden de achttiende eeuw.?

Aan het eclectisme van de negentiende eeuw daarentegen heeft hij een broertje dood. De negentiende-eeuwers maakten er een potje van, vindt Loncke. Ze kopieerden vroegere stijlen, voegden er zaken aan toe, klutsten alles dooreen, en dat was dat. ?Een eetplaats met renaissancemotief aan de laden, Louis XIV-deuren en daaronder een Louis XVI-plint, dàt gaat er bij mij niet in…?

Het is nog maar de vraag of Eric Loncke zelf niet een soort van eclecticus is, een negentiende-eeuwer ondanks zichzelf. Hij mag de verschillende historische sferen dan wel netjes gescheiden houden, het kasteel van Rumbeke heeft hij tenslotte ingericht als één grote wandeling doorheen de eeuwen. En van kopies of versies (schilderijen naar deze of gene, in de trant van…) is hij ook niet vies. Nogal wat van zijn schilderijen evoceren veeleer de hand van grotere meesters dan dat ze door hen zelf geschilderd zouden zijn. Zelfs een door de antiquair èn door Christie’s als een echte Jacob Jordaens beschreven Portret van een vrouw, lijkt niet echt boven elke twijfel verheven. Een atelierstuk, misschien ? (?Wie zo’n handen schilderde, zou uit het atelier van Jordaens zijn geschopt !? reageerde een bevriende connoisseur en veilingprof, toen we hem achteraf de catalogus lieten zien.)

Met nauwelijks enige stemverheffing gaat de antiquair in de verdediging : ?Zolang de fotografie niet bestond, moet men er rekening mee houden dat er altijd werken van grote meesters door kleinere meesters werden gekopieerd. En dat louter om de burgerij en de kleinere adel te dienen.? Bovendien kan een ?kopie heel mooi zijn, wanneer het een bepaalde ouderdom, een craquelé heeft.?

De antiquair maakt zich sterk dat hij geen enkel negentiende-eeuws schilderij in zijn bezit heeft dat in de stijl van een vroegere eeuw zou gemaakt zijn. Ons deed Een processie halt houdend bij een boerderij (1864) door Louis Conte Dubois d’Aissche anders aardig denken aan Baron Leys en diens dialoog met het zeventiende-eeuwse genreschilderen. Erik Loncke ziet het anders. Leys was volgens hem een historieschilder, terwijl het tafereel van Louis Dubois d’Aissche (een leerling van Leys !) met de boerenjongen op de voorgrond die de muil van zijn hond dichthoudt om het religieuze tafereel niet te verstoren puur realisme zou zijn. Van het veeleer sentimentele soort, zeker ? Van al die negentiende-eeuwse schilders die hun tijdgenoten portretteerden met zeventiende-eeuwse kostuums, pijpkragen inbegrepen, moet hij alleszins niets weten.

VOORAL DE EMOTIONELE BAND TELT

Het moeten pittige discussies geweest zijn tussen Loncke en Christie’s over de datering van sommige stukken. Zo wijst het veilinghuis een beeld van de Heilige Hilonius, door hem in de achttiende eeuw gesitueerd, genadeloos naar de negentiende. Met Bendetta Roux vlak in de buurt, verkiezen we een kleine afkoelingspauze. Miet Loncke (57), de inwonende zus van Erik en vroedvrouw van opleiding, heeft dit moment gekozen om binnen te komen en drank aan te bieden. En waar is de staf ? ?Mijn staf ? Ik doe alles met mijn zus samen. Ik koop, zij verkoopt en doet de huishoudelijke bezigheden.? We praten over de nieuwe plannen van de antiquair in het klooster van de redemptoristen in Roeselare. ?Een negentiende-eeuws gebouw, meneer Loncke !? merkt Bendetta op.

Hij stelt vast dat de huidige lichting antiquairs zich almaar meer gaat specialiseren in Chinees porselein, faience, meubelen, oude of moderne schilderijen. Zelf heeft hij altijd geprobeerd om ?een alomvattend geheel? op te bouwen, ?want een interieur kun je niet opbouwen met schilderijen of andere goederen alleen. Je hebt luchters nodig, tapijten, meubelen, faience, decoratieve dingen en kwaliteitsgoederen ook.?

Hij is kennelijk niet bang dat zijn gespreide interesses het risico op foute inschattingen verhogen. (Toen hij na het stukje klavecimbelspelen bekende dat hij eigenlijk geen tijd had om te musiceren, en dat het gebrek aan gezinsverplichtingen hem de nodige vrijheid geeft, ontstond stilaan het beeld van een man die dag en nacht met zijn vak bezig is. Hij fronste de wenkbrauwen en bevestigde ons vermoeden.) Overigens laat hij de waarde van een stuk niet zozeer afhangen van wat de markt dicteert : ?Ik bekijk een voorwerp nooit in het licht van verkoop. Het is altijd een emotionele band die ik tracht op te bouwen met het object. Als het mij bevalt, is het genoeg. Dat is misschien egoïstisch, maar als ik het mooi vind, ben ik al heel tevreden. En als ik dan nog een ziel ontmoet die dezelfde gemoedstoestand heeft, is het dubbel gelukt. Want ik leef niet van de dauw des hemels.?

Bevriende antiquairs die in opdracht kopen, met het oog op de smaak van hun cliënteel, zijn de klos, vindt hij. Een stuk blijkt dan steevast vijf centimeter te kort of te lang, ?het is altijd verkeerd.?

Uit de meer dan tweeduizend uitgestalde stukken, elk voorzien van een veilingetiket, kies ik er op het oog een handvol dat ik, indien ik bieder was, voor de neus van anderen zou wegkapen. Vooreerst een beeldje uit porselein van een oriëntaals magot-koppel met knikkende hoofdjes. Fris, naiëf, betoverend van kleuren. De eigenaar knikt goedkeurend en beklemtoont dat de kitsch die het beeldje ogenschijnlijk afstraalt, tegengesproken wordt door een esthetisch aspect en een doorgedreven professionalisme : precieus, verzorgd, perfecte kleurweergave. Hij situeert het bij Jacob Petit, eerste helft negentiende eeuw. ?Petit, een beroemdheid in zijn tijd, heeft porselein op z’n mooist gemaakt? en is enkel in onze eeuw geëvenaard, zij het niet langer manueel maar met machinale middelen.

Voor meer dan een miljoen wordt het Rückers-klavecimbel het onze, de wat folkloristische Buste van Sint-Hilonius zal een stuk minder kosten (geschat : 20.000-30.000 frank). Hij was de patroonheilige van de stad Izegem, en het beeld behoorde toe aan de gelijknamige renaissance- en barokkerk. Toen de kerk in de negentiende eeuw te klein bevonden werd, bouwde men een neogotische hallenkerk en liet meteen alle oude sculpturen vervangen door ?slechte neogotische beelden?. Dat de buste van Hilonius, een houten barokbeeld met originele polychromie, door Christie’s in de negentiende eeuw gezet wordt, is dus hoogst waarschijnlijk een fout.

VOORZICHTIGHEID, DE MOEDER VAN ALLE VEILINGHUIZEN

Ons lijstje bevat nog een retabel met donker gebeitste beelden (Zuid-Duits volgens Loncke, Vlaams volgens de catalogus), een Zuid-Duitse putto (18de) in de stijl van Ignaz Gunther, het schilderij Mozes en het Brandend Braambos uit de kring van Lucas Gassel (eind 15de ? begin 16de ?), en ten slotte een schitterend wandtapijt het mooiste schilderij van allemaal uit de late 17de of vroege 18de eeuw, geweven in wol en zijde. ?Er zitten zeven kettingdraden in per centimeter, dat is bijzonder fijn geweven,? zegt Loncke.

Het uitstekend geconserveerde tapijt stelt Orfeus in de onderwereld voor, met Pluto op zijn troon, geflankeerd door zijn vrouw Prosperine, en daarachter de nymfen Minthe en Leuce. De tekening is ongemeen zwierig, de kleuren rijk en diep, de boord (met hondjes en konijnen) mooi bewerkt. Christie’s gewaagt van een Brussels mythologisch wandtapijt, maar volgens de restauratrice van het museum in het Jubelpark is het in Antwerpen gemaakt in het laatste kwart van de zeventiende eeuw. Het staat 930.000 – 1.400.000 frank geschat.

Lonckes eigen favoriete lijst bestond uit een houten sculptuur van een Madonna met Kind, toegeschreven aan Jean Delcour (17de), een bronzen Madonna met kind-beeldje (17de, Vlaanderen ? Dinant ?), een groepsportret door Ferdinandus Wes (Nederland, 17de), een afgeborsteld staatsieportret van King George I door Sir Godfrey Kneller and studio (18de, ?puur m’as-tu vu ??), en een kleine kruisiging op koper door een navolger van Gilles Coignet (Loncke, de catalogus openslaand : ?Het verdient beter dan follower want het is van hoge kwaliteit?). Ten slotte koos hij voor wat hij een zeer mooie schets van Cornelus Schut noemt, ( Suzanna en de Ouderlingen, 17de). Christie’s ging echter niet verder dan ?toegeschreven aan?, ondanks het echtheidscertificaat van professor Roger d’Hulst. ?Ze zijn geweldig voorzichtig ! D’Hulst was nu toch niet de eerste de beste !? zegt Erik Loncke.

Voorzichtigheid, de moeder aller veilinghuizen ? Op de weg terug langs dezelfde A17 spreekt Bendetta Roux haar voorkeur uit voor een suite zitmeubels in Louis XVI-stijl, bestaande uit een koppel fauteuils en vier stoelen, elk met een ovale rug en een gebogen zitting bekleed met lichtgroen fluweel, op gedraaide, spits toelopende, gecanneleerde poten. Ze staan 185.000 – 285.000 frank genoteerd. Voorzichtig geschat.

Jan Braet

Chinoiserie, Jacob Petit-stijl 19de eeuw : porselein op z’n mooist.

Polychroom altaarstuk : Zuid-Duits of Vlaams ?

Mozes en het Brandend Braambos, kring van Lucas Gassel, 16de eeuw. Als het mij bevalt is het genoeg.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content