‘Wie beweert dat mensenrechten een uitvinding zijn van de westerse wereld, gebruikt dat als argument om bepaalde groeperingen of leiders te beschermen.’ Een gesprek met de Duitstalige Belg Serge Brammertz, openbaar aanklager van het Joegoslaviëtribunaal, die begin dit jaar genomineerd werd voor de Nobelprijs voor de Vrede.

‘Wat zijn wij toch eigenaardige wezens, dat we in staat zijn zulke wreedheden te begaan.’ Even valt een stilte, en is slechts het geluid van omslaande bladzijden hoorbaar. In zijn handen ligt een boek met een grote kaft, uitgegeven door de Vereniging van de ouders van vermoorde kinderen, een slachtofferorganisatie uit Sarajevo die opkomt voor ouders van wie de kinderen tijdens het Beleg van Sarajevo (1992-1996) zijn omgekomen. Vanachter zijn stevige montuur laat hij zijn blik vallen over de pagina’s. Op de bladzijden zijn vrolijke kinderfoto’s te zien van Bosnische kinderen. Naast de foto’s staan hun namen en hun datum van overlijden. Geen van de afgebeelde kinderen heeft het Beleg van Sarajevo overleefd. De meesten werden doodgeschoten door scherpschutters.

Aan het woord is Serge Brammertz, de Belgische hoofdaanklager van het Joegoslaviëtribunaal. Sinds 2008 neemt hij het op voor de slachtoffers van de Joegoslaviëoorlog. Bij zijn aantreden leek het tribunaal met een sisser te gaan aflopen. Slobodan Milosevic, de voormalige Joegoslavische president en hoofdverdachte van het tribunaal, overleed in 2006 voordat hij kon worden veroordeeld. Radovan Karadzic en Ratko Mladic, die wegens hun betrokkenheid in de genocide van Srebrenica de meest gezochte verdachten van het tribunaal waren, leefden nog steeds ondergedoken, gesteund door de plaatselijke politici.

Tijdens Brammertz’ ambtstermijn werd zowel Karadzic als Mladic alsnog opgespoord. Uit erkentelijkheid voor zijn inspanningen besloot De Moeders van Srebrenica, de organisatie die de slachtoffers van de genocide vertegenwoordigt, hem dit jaar te nomineren voor de Nobelprijs voor de Vrede. ‘Nee, ik was niet teleurgesteld toen we het niet haalden. Toen de slachtofferorganisaties me begin dit jaar vertelden dat ze me zouden nomineren, voelde ik me natuurlijk wel vereerd. Dat zij van mening waren dat het Bureau van de Aanklager die prijs waard was: dát is de echte prijs. Ik heb veel respect voor Munira Subasic, de voorzitster van de organisatie. Ze heeft in Srebrenica meer dan twintig familieleden verloren. Het lichaam van haar zoon is nooit teruggevonden.’

Hebt u een verklaring voor de dimensies die de gruweldaden tijdens de Joegoslaviëoorlog hebben aangenomen?

Brammertz: In oorlogssituaties zijn er altijd mensen die alle controle verliezen en verregaande misdrijven plegen, zodra het normale kader van nationale controle wegvalt. Tijdens de Joegoslaviëoorlog was dat zelfs een deel van de strategie. Er waren speciale eenheden, vooral gerekruteerd uit het misdaad- of het hooliganmilieu, die op grote schaal etnische zuiveringen hebben uitgevoerd. Er werden bewust mensen uitgestuurd die absoluut niet controleerbaar waren. Daarnaast had je ook heel wat hate speeches, waarin politieke leiders de indruk wekken dat de vijanden geen mensen zijn, en dat de hele familie gevaarlijk is. Als je de andere niet meer als gelijkwaardig beschouwt, overschrijd je gemakkelijker een bepaalde drempel.

Is het vandaag gemakkelijker om zo’n boodschap ingang te laten vinden?

Brammertz: Dat denk ik wel. Zeker als het economisch niet goed gaat, krijg je snel nationalistische tendensen. Er zijn heel wat mensen die ook vandaag nog beweren dat er in de Servische Republiek in Bosnië geen genocide heeft plaatsgevonden. Veel mensen kunnen nog altijd moeilijk aanvaarden dat mensen uit hun gemeenschap zulke wreedheden hebben begaan. Veel veroordeelden worden nog steeds als helden ontvangen. Iedere gemeenschap heeft zijn eigen lezing van de geschiedenis. Die mentaliteit is zeer moeilijk uit te wissen.

Zijn de processen van Mladic en Karadzic het eindexamen voor het Joegoslaviëtribunaal?

Brammertz: Je mag het eindoordeel over het tribunaal niet op basis van één zaak opmaken. Er zijn meer dan 150 zaken geweest, met een zeventigtal veroordelingen. Het belangrijkste proces was dat tegen de Servische president Slobodan Milosevic, maar zoals u weet is hij in detentie overleden. Voor mij is de balans nog steeds positief. Anderzijds is het voor de slachtoffers onmogelijk om naar de toekomst te kijken, zolang Mladic en Karadzic niet vervolgd zijn. De feiten waarvoor ze vervolgd worden, dateren van twintig jaar geleden. In de politieke wereld is dat een eeuwigheid. ‘We moeten vooruitkijken’, zeggen politici me vaak. Voor de nabestaanden van de slachtoffers is dat niet zo. Twintig jaar na dato behoren deze misdrijven nog steeds tot het middelpunt van hun leven. Er worden nog steeds massagraven ontdekt.

Waar gaat het mis in de internationale justitie?

Brammertz:(stilte) Als u me twintig jaar geleden gevraagd had hoe de internationale justitie ervoor staat, zou ik u geantwoord hebben: we staan nergens. Er bestonden geen internationale tribunalen. Tien jaar geleden zou ik u geantwoord hebben: we zijn er bijna. De ad-hoctribunalen, zoals het Joegoslaviëtribunaal of het Rwandatribunaal, functioneerden goed, en het Internationaal Strafhof begon als wereldwijd gerecht te functioneren. Vandaag zou ik zeggen dat er veel bereikt is, maar dat we er zeker nog niet zijn.

We hebben nog steeds geen oplossing voor het gebrek aan aanhoudingen. Het Joegoslaviëtribunaal is het enige dat geen voortvluchtigen meer heeft. Het Internationaal Strafhof heeft nog steeds elf voortvluchtige verdachten, bij het Rwandatribunaal zijn er nog steeds acht. Het Libanontribunaal heeft geen van de vier beschuldigden kunnen arresteren. Dat is dé grote uitdaging voor de internationale gemeenschap vandaag. Het gaat om de geloofwaardigheid van het systeem. Omar al-Bashir, de president van Sudan, wordt al vijf jaar gezocht door het Internationaal Strafhof. In die tijd is hij herverkozen en is hij al te gast geweest in landen die het Statuut van Rome hebben ondertekend, en dus verplicht waren hem aan te houden. Dat heeft een zeer negatieve impact op de internationale justitie.

De Syrische burgeroorlog is ondertussen bijna drie jaar aan de gang. Hoe ziet u de situatie daar evolueren?

Brammertz: Ik heb de vergelijking met Joegoslavië al enkele keren gemaakt. In drie jaar heeft de oorlog al meer dan 120.000 slachtoffers gemaakt, en het einde is nog lang niet in zicht. Zij die later de verantwoordelijkheden zullen moeten onderzoeken, zullen dezelfde problemen hebben als wij. Niemand is momenteel systematisch bewijsmateriaal aan het verzamelen om de verantwoordelijkheid vast te leggen. Ook al is het een complex verhaal, het is ronduit tragisch dat de internationale gemeenschap er niet in slaagt een oplossing te vinden voor een conflict dat iedere dag zo veel slachtoffers maakt.

Tot 2006 werkte u nog voor het Libanontribunaal. Wordt het niet stilaan tijd voor een Syriëtribunaal?

Brammertz: Omdat het geen lidstaat van het Internationaal Strafhof is, kan alleen de VN-Veiligheidsraad Syrië doorverwijzen, en daarover bestaat vandaag geen consensus. Mijn ervaring leert me dat je de maatschappij waarin de misdrijven worden gepleegd zo veel mogelijk moet betrekken in de justitiële oplossingen. Je kunt een samenleving vandaag niet langer een oplossing opleggen. We moeten een samenwerking creëren met de nationale justitie, met internationale steun om ervoor te zorgen dat de rechtsgang onafhankelijk is en de internationale normen worden gerespecteerd.

Is dat realistisch? De Veiligheidsraad slaagt er momenteel niet eens in een politieke oplossing te formuleren.

Brammertz: De VN zijn maar zo sterk als hun lidstaten, het is geen abstracte organisatie. Dat gezegd zijnde: we kunnen en moeten meer doen in Syrië. Toen bekend werd dat chemische wapens werden ingezet, hebben we al gezien dat we voor een specifiek probleem een consensus konden vinden. We moeten dus ook een oplossing kunnen vinden om het conflict te beëindigen.

Moet er een militaire interventie komen?

Brammertz: Ik geloof niet in een gewapende oplossing. Je kunt geen eenzijdige oplossing opleggen in een land met zo veel sterke etnische groeperingen. Ik hoop dat de verantwoordelijkheid van de daders een element in de onderhandelingen wordt. Het zou onaanvaardbaar zijn dat niemand voor de gruweldaden ooit ter verantwoording wordt geroepen. Ik vrees alleen dat het zeer lang zal duren. Bij het Joegoslaviëtribunaal zijn de hoofdverdachten ook enkel aangehouden omdat ze politiek geen enkele rol meer speelden, en er sterke druk was van de Europese Unie. Internationale justitie heeft enkel kansen als er politieke druk is, zoals de mogelijke EU-toetreding van Servië.

Dat is toch een zeer zwakke positie?

Brammertz: Het is zeker soms frustrerend. Maar als je niet aanvaardt dat je als internationaal aanklager in de wereld van de realpolitik leeft, moet je deze job niet doen. Dat is het grote verschil met het werk van een federaal aanklager in Brussel. Je hebt een duidelijk wettelijk kader, de steun van de publieke opinie en van de politiek. Als er een moord gepleegd is, gaat iedereen ermee akkoord dat die opgelost moet worden. Bij ons is het net het omgekeerde. Wij zijn volledig afhankelijk van de goodwill van het land waar je werkt of van hen die druk kunnen uitoefenen.

U sprak over uw afkeer voor extremisme. Hoe definieert u dat?

Brammertz: Alles wat extreem is, of het nu links is of rechts, is uiterst gevaarlijk. Het zet groeperingen tegen elkaar op. Oorlog is wat er gebeurt als de tolerantie wegvalt. Ik doe niet aan politiek, maar ik vind wel dat we in Europa onvoldoende lessen geleerd hebben uit wat er in Joegoslavië gebeurd is.

Net als Joegoslavië is België een land met een eerder krakkemikkige federale constructie en met stevige politieke twisten tussen de bevolkingsgroepen. Hebt u de vergelijking al eens gemaakt?

Brammertz: Helemaal niet. Ik heb er nooit enige seconde aan gedacht dat er in België iets soortgelijks zou kunnen gebeuren. Joegoslavië had een totaal verschillende geschiedenis met conflicten die honderden jaren teruggaan.

Is het einde van België nastreven een vorm van extremisme?

Brammertz: Voor mij zit extremisme in de houding ten opzichte van andere religies en culturen. Tolerantie is aanvaarden dat mensen anders denken en anders zijn. Iedereen mag zijn mening hebben over welke toekomst hij ziet voor de staatsstructuur van een land. (glimlacht) Maar u vraagt me als Duitstalige Belg toch niet voor het einde van België te ijveren? In mijn geboortestreek is men juist zeer blij binnen de Belgische structuur.

Heeft ons land op internationaal vlak een voorbeeldfunctie te vervullen?

Brammertz: Ik ben nu al tien jaar met internationale justitie bezig, en ik moet zeggen dat België op politiek en economisch vlak een goede reputatie geniet. Belgische diplomaten gelden als zeer bekwaam en zeer tolerant. Ze kunnen zich makkelijker aanpassen aan situaties, omdat ze in eigen land al met zulke verschillen zitten. We zijn natuurlijk een klein land, maar we hebben wel invloed, omdat niemand ons ervan verdenkt dat we een politieke agenda hebben. Als de grote landen stelling innemen, is het niet altijd duidelijk of het hun echte positie is of een strategisch manoeuvre.

Bemiddelen waar de groten bekvechten: is dat dan onze taak?

Brammertz: Iedereen moet de rol vervullen waarin hij sterk is. Ik denk dat we moeten streven naar een maatschappij waarin gewapende militaire conflicten geen oplossing bieden. En dan is het enige antwoord: compromissen zoeken, water in de wijn doen, gemeenschappelijke oplossingen vinden. (lacht) En ik denk dat wij Belgen goed zijn in onderhandelen. Dat is ook mijn manier van werken: mensen aan boord trekken. Toen ik hier begon, heb ik zowel een Servische, Kroatische als Bosnische liaisonprocureur in mijn kantoor geïntegreerd, om de samenwerking met het lokale niveau te verbeteren. Dat werkt veel beter dan te zeggen: ‘Wij zijn de VN en jullie moeten verplicht met ons samenwerken.’ Je moet overtuigen, niet dwingen.

Heeft Belg-zijn u geholpen in uw werk?

Brammertz: Dat denk ik wel. Je spreekt meerdere talen, dus het is gemakkelijker om een gemeenschappelijke taal te vinden. Dat is een stuk aangenamer dan met een vertaler te werken. Bovendien hebben Belgen een goede reputatie in internationaal strafrecht. België is een van de weinige landen met een nationale taskforce waar Buitenlandse Zaken en Justitie op internationaal vlak samenwerken. Als er op internationale congressen gevraagd wordt naar met welke landen de samenwerking goed verloopt, is België altijd een van de eerste landen die genoemd worden. Ook op gebied van mensenrechten hebben we een uitstekende reputatie.

Zijn mensenrechten voor u iets cultureels of iets absoluuts?

Brammertz: Ik denk dat mensenrechten iets absoluuts zijn. Je moet er altijd naar streven de best mogelijke vertaling van mensenrechten te hebben, maar je moet ook aanvaarden dat er culturele verschillen zijn. Je moet niet onmiddellijk alles verwachten. Elke maatschappij ontwikkelt zich op een andere manier, maar bepaalde zaken moet je niet aanvaarden. Wie beweert dat mensenrechten een uitvinding zijn van de westerse wereld, gebruikt dat als argument om bepaalde groeperingen of leiders te beschermen. In traditionele rechtssystemen heeft het slachtoffer vaak een veel zwakkere positie.

Uw mandaat eindigt eind 2014. Wat gaat u dan doen?

Brammertz: Ik zeg niet nee tegen een verlenging van mijn mandaat, maar ik ben er eigenlijk nog niet mee bezig. Ik heb dit jaar de twintigste verjaardag van het Joegoslaviëtribunaal meegemaakt. Als Belg weet ik natuurlijk dat tijdelijke oplossingen soms een heel leven hebben. Het sluiten van het tribunaal is niet meer dan het einde van een hoofdstuk in de regio. Het werk is nog lang niet af.

DOOR JEROEN ZUALLAERT, FOTO’S LIES WILLAERT

‘Ik doe niet aan politiek, maar ik vind wel dat we in Europa onvoldoende lessen geleerd hebben uit wat er in Joegoslavië gebeurd is.’

‘Alles wat extreem is, of het nu links is of rechts, is uiterst gevaarlijk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content