Er zijn weinig onafhankelijke getuigen over wat in Kosovo écht gebeurt. De Duitse journaliste Renate Flottau schreef een verslag van een week: ondergedoken in Pristina.
Renate Flottau (54) werkt voor het Duitse weekblad Der Spiegel. Ze bericht al jaren over Joegoslavië. Toen de oorlog begon, was ze in Kosovo voor een interview met de Albanese leider Ibrahim Rugova.
WOENSDAG 31 MAART
Zeven nachten Navo-bombardementen. In Pristina heerst anarchie. De gevreesde “Tijgers” van de Servische Tsjetsnik Arkan jagen in de straten op Albanezen. De Servische politie helpt daarbij en doorzoekt systematisch wijk na wijk.
Een westerse radio meldt dat de Albanese leider Ibrahim Rugova verdwenen is, wellicht dood. Ook Fehmi Agani – een nauw medewerker van Rugova en een vriend – zou vermoord zijn.
Maandag las ik met Rugova het interview door dat ik in het weekend afnam. Daarin riep hij – wanhopig over de verdrijving van zijn volk – de Navo op om nu alles in de strijd te gooien en “desnoods te dreigen om heel Servië te vernielen”.
Ik moet gaan kijken of Rugova nog leeft. Mijn auto staat – sinds het begin van de bombardementen – op de parking van het Grand Hotel. De “40-P” op de nummerplaat wijst erop dat ik een Duits journalist ben. Daarmee rondrijden, is waanzin.
Ik ga te voet naar de Albanese wijk Velanja. Het is net geen elf uur. De straat waar Rugova woont, is vreemd leeg. Later hoor ik dat alle andere Albanezen daar die ochtend door de Servische politie verdreven werden. Met geweld.
Rugova wil op mijn bandrecorder een boodschap voor de Albanese bevolking inspreken. Zeggen dat hij leeft en dat ze nooit de hoop op een betere toekomst mogen verliezen.
Dan zien we hoe politieauto’s en tanks voor het huis stoppen.
Zo’n twintig mannen van de Servische speciale politie springen uit de auto’s. Ze rammelen aan het ijzeren hek van de voortuin, sleuren het omver. Drie soldaten komen naar binnen en drijven ons allemaal op het gelijkvloers in één kamer samen. De kamer die vroeger voor persconferenties gebruikt werd.
We zijn met z’n zeventienen. Rugova zelf, z’n vrouw Fana en hun drie kinderen. Twee zussen met hun familie en Adnan Merovci, manusje van alles en chef protocol. Hij was toevallig in huis. Er zijn zeven kinderen, het jongste is acht maanden oud.
Het is middag. Wij wachten zwijgend terwijl twee zwaarbewapende agenten hun geweren op ons gericht houden. Met een geweerkolf wordt de bewakingscamera aan de voordeur weggeslagen. Sinds enkele dagen wordt gefluisterd over executies. Is het onze beurt? Een soldaat brengt twee flessen limonade. “Serviërs zijn ook mensen”, zegt hij. Het klinkt als een verontschuldiging.
Tegen half vijf ’s avonds komt de commandant van de speciale politie. We moeten blijven waar we zijn, de politie bezet de rest van het huis. Aan het lawaai buiten te horen ook de rest van de buurt. Deuren worden ingetrapt, vensters stuk geslagen.
Rugova en ik overleggen fluisterend. Het is te gevaarlijk om te zeggen dat ik journaliste ben. Adnan, plotseling benoemd tot go-between tussen Rugova en zijn “beschermers”, denkt dat ik een vriend van de familie ben. De satellietantenne wordt afgerukt, tv- en telefoondraden uit de muren getrokken. “Wie heeft een radio?” krijgen we toegesnauwd. We schudden het hoofd.
De Servische propagandamachine komt op gang. Radovan Urosevic, leider van het Servische mediacentrum, vertelt Rugova dat hij voor de camera’s moet verklaren dat hij een vrij man is. Als hij iets anders zegt, wordt het niet uitgezonden en komt het hele gezelschap in gevaar.
Tegen zeven uur valt – zoals elke dag – de stroom uit. Ook water is er maar een paar uur per dag. De familie Rugova vult dan twintig flessen. Voorraad voor de rest van de dag.
Om acht uur wordt Rugova naar buiten geroepen. Wil hij de volgende dag naar Belgrado reizen? De Joegoslavische president, Slobodan Milosevic, wil met hem overleggen “over een oplossing voor de crisis”. Rugova geeft toe. Hij heeft geen keuze.
DONDERDAG 1 APRIL
Om negen uur ’s ochtends komt een BMW van de Servische politie hem ophalen. Rugova maakt zich zorgen. Hoe zal de Albanese publieke opinie zijn ontmoeting met Milosevic interpreteren?
Als hij ’s avonds terugkomt, is hij duidelijk kwaad. Milosevic heeft hem gewoon gebruikt in de propagandaoorlog. Een vredesplan, daar is niet over gesproken.
De publieke opinie ziet beelden van een vrolijk lachende Rugova in gesprek met Milosevic. In realiteit, vertelt een ijsberende Rugova, heeft Milosevic gevloekt als een dokwerker. Op alles en iedereen. Rugova moet zich niet ongerust maken, beloofde Milosevic: “niemand krenkt je een haar, daar zorgen wij wel voor.”
Rugova ondertekende een verklaring waarin hij vraagt om een “politieke oplossing”. Later voegt hij daaraan toe: “Daaronder versta ik dat de Serviërs het akkoord van Rambouillet ondertekenen en dat een vredesmacht de autonomie van Kosovo garandeert.” Hij is ervan overtuigd dat de westerse politici de komedie doorzien.
Hij is gedeprimeerd. De rit naar Belgrado – overal lege dorpen en verlaten huizen – heeft hem geschokt. En dan, gelaten, “Ik ben een president zonder volk. Ik heb geen troeven meer. Het heeft toch geen zin de laatste held in Pristina te zijn.”
Hij zal Belgrado vragen om hem en zijn familie onder begeleiding naar Skopje te laten afreizen. Daar kan hij zijn invloed aanwenden om de crisis op te lossen. Daar kan hij zijn landgenoten overtuigen om terug te keren.
Hij begrijpt niet dat de OVSE zijn volk zonder meer aan de Servische slagers hebben uitgeleverd.
VRIJDAG 2 APRIL
Het wordt nu erg troosteloos. We zitten en wachten. Af en toe fluisteren we wat, doezelen weg. De politie blijft de omgeving afgrendelen.
Voorzichtig luisteren we naar buitenlandse zenders. Rugova’s verklaring wordt inderdaad als propaganda afgedaan.
Om elf uur is er weer telefoon. De politie luistert mee. Adnan kan de Amerikaanse ambassadeur Hill in Skopje bereiken. Hij hoopt dat Hill hulp kan bieden. Vage verklaringen als antwoord, meer niet.
Rugova houdt zich nu bezig met zijn verzameling mineralen. “Kosovo”, zegt hij trots, “is met zijn bodemschatten het rijkste land ter wereld.” Enkele kristallen, smaragden en andere waardevolle stenen legt hij in water. Een paar druppels daarvan op je gezicht, verklaart hij, en je wordt weer jong.
Adnan belt Milosevic op. Hij wil dat de familie Rugova op humanitaire gronden mag vertrekken. Milosevic weigert. Hij wil weer praten over vrede. Rugova weigert naar Belgrado te gaan. Hier in Pristina zitten zijn adviseurs en de UCK-leiders. “Ze” zullen terugbellen.
Dat gebeurt niet. “Milosevic gebruikt me om verwarring te stichten”, zegt Rugova verbitterd. “Daarna kan hij mij als verrader van mijn volk afschilderen.” Rugova weet dat hij een waardevol gijzelaar is. Als de Albanezen willen onderhandelen, zal de Navo de bombardementen stoppen.
We overleggen hoe ik hier weg kan. Zeggen dat ik journalist ben, is te riskant. Voorlopig moet de wereld maar geloven dat Rugova vrijwillig om Servische bescherming vroeg. Hij gelooft nog steeds dat hij naar Macedonië zal mogen vertrekken. Dan moet ik maar familielid spelen.
ZATERDAG 3 APRIL
Het weer is slecht. Onze stemming ook. Milosevic eist opnieuw dat Rugova naar Belgrado komt. Nu om met Ratko Markovic, de leider van de Servische delegatie in Rambouillet, voor de camera’s te komen. Rugova weigert. De Joegoslavische vice-premier Nikola Sainovic reist af naar Pristina.
We horen via de radio dat mijn interview met Rugova voor verwarring zorgt. Vragen om grondtroepen is iets heel anders dan de oproep – samen met Milosevic – om de bombardementen te beëindigen. Ik denk dat Rugova de wereld overschat als hij gelooft dat die “perfect weet” hoe hij behandeld wordt.
Sainovic komt om negen uur ’s avonds aan. Nu kan hij verklaren dat de “gesprekken” worden verdergezet. Honend verklaart hij dat Rugova gerust naar Macedonië mag vertrekken. Hij is een vrij man, maar moet weten dat woedende Serviërs onderweg allerlei rare dingen kunnen “ensceneren”. Een niet mis te verstane waarschuwing.
Over de radio horen we dat Navo-secretaris-generaal Javier Solana Rugova wil vragen wat hij nu wil: bombardementen of niet.
Rugova is verbitterd. Al die mensen die hem jaren fêteerden en met hem op de foto wilden, kijken toe terwijl hij door de Servische dictator vernederd wordt. Hij begrijpt het niet meer. Hij begrijpt ook niet dat het Westen nu honderdduizend Albanezen wil opnemen. “Nu gaat de rest ook weg uit Kosovo”, zegt hij. “Iedereen hier wil naar het Westen.”
Zijn zoon Menem noemt de operatie een “humanitaire etnische schoonmaak”.
ZONDAG 4 APRIL
Pasen. Rugova voelt zich – eventjes – president van zijn twee miljoen Kosovaarse Albanezen. Hij vertelt trots hoe hij het katholieke paasfeest tot officiële feestdag uitriep. Net als in West-Europa hadden de Albanese kinderen dan vakantie.
Fana kookt dertig eieren in water met uienschillen. Servische politiemannen brachten ze gisteren. Ze brachten ook melk voor de kinderen en mineraalwater. De kinderen beschilderen de eieren. Rugova wacht bij de telefoon. Belgrado moet hem nu eindelijk laten gaan.
Rond de middag rinkelt de telefoon. Hij krijgt het bevel om de Russische ambassadeur te ontvangen, samen met Sainovic.
De zussen van Fana zitten op de vloer. Ze kneden deeg om – zoals elke dag – brood te bakken. Er is een elektrisch kookvuur en een steenkooloven. Die wordt gebruikt als er geen elektriciteit meer is.
De Russische ambassadeur komt niet. Hij kreeg van Belgrado niet genoeg garanties voor zijn veiligheid. Maandag zou hij wel komen.
Het paasmenu – kip met rijst – wordt zwijgend gegeten. Een keer per dag mag een schoonbroer van Rugova uit de diepvrieskist in de kelder voedsel halen. Later eten we de door de kinderen overgelaten broodkorsten, geroosterd in de hete oven.
Om middernacht bombardeert de Navo. Dit keer vlak bij het huis. Iedereen is wakker en wacht af. We zijn bang dat de Serviërs het huis dynamiteren en dan de Navo de schuld geven.
MAANDAG 5 APRIL
Rugova weet nu hoe ik moet ontsnappen. Bij het bezoek van de Russische ambassadeur Joeri Kotov zullen veel journalisten opgetrommeld zijn. Ik moet met hen verdwijnen.
Het lukt. Ik ga als eerste buiten. Voor het eerst in zes dagen adem ik frisse lucht, zie ik de zon.
Mijn auto staat niet meer aan het Grand Hotel. Mijn bagage is uit mijn kamer gehaald. De receptie is vriendelijk. Ik kwam maar niet terug en dus is mijn bagage opgeslagen. En de auto is – uit veiligheidsoverwegingen – naar een andere parkeerplaats gesleept.
Mijn opluchting is groot. En kort. Drie “veiligheidsagenten” duiken op, nemen mijn paspoort in beslag en beginnen het verhoor. Ze zijn brutaal, schreeuwen om beurten. Ze zeggen dat ik een spion ben, dat ik me moet gedragen want ze “weten alles over me”.
Ze willen vooral weten waar ik de laatste dagen en nachten geweest ben. Ik zeg dat ik aan de Macedonische grens was, bij de vluchtelingen. Dan blijkt dat ze inderdaad “alles” weten. Met wie ik contact had, wie ik voor mijn spionagedoeleinden “misbruikte”. Mijn artikels waren in elk geval tegen Servië gericht. Ze zijn razend over mijn interview met Rugova.
Het is duidelijk dat het gesprek in een andere kamer meebeluisterd wordt. Na een tijdje verlaat een van de drie ondervragers de kamer, komt terug en verontschuldigt zich voor “het wat brutale optreden van de veiligheidsdiensten”. Mijn auto en bagage komen er zo aan. Ik moet alleen beloven voortaan gunstig te berichten over de Serviërs.
De auto komt niet. De bagage ook niet. De geüniformeerde mannen rond het hotel zijn begeesterd. Straks zet de Navo grondtroepen in en die maken ze allemaal kapot. Wacht maar!
Op enkele dagen tijd is Pristina veranderd. Elke man is bewapend. Vrouwen in zwarte uniformen gedragen zich als amazones uit een oorlogsfilm.
Een deel van het Servische personeel is gevlucht. De twintig medewerkers van het mediacentrum op de eerste verdieping ingekrompen. Het hotel loopt vol soldaten, politie, Arkan-Tijgers en speciale politie.
Ik denk dat ik een van hen ken, een bewaker van het huis van Rugova. Hij zit me ook aan te staren.
Laat in de namiddag trekt iemand van het hotel me opzij. “U moet weg. U bent hier niet veilig.”
Ik bel naar Belgrado. Als ik naar Macedonië ga, mag ik dan terug Kosovo binnen? Minister van Informatie Komnenic is lid van de partij van Vuk Draskovic. Die SPO werd lang gezien als het democratische alternatief voor Milosevic. De minister wil niet helpen, hoe kan een “etnisch zuivere” Servische als ik voor een Duits blad werken? Ik moet maar zien hoe ik me red.
Ik wacht en slaap met al mijn bezittingen vlak bij de hand. De hele nacht wordt gebombardeerd.
DINSDAG 6 APRIL
De “veiligheidsagenten” die me beloofden mijn auto en bagage terug te geven, kijken ijzig. Een werknemer van het hotel zegt me dat ik wég moet. Er is twijfel gerezen over mijn afwezigheid van zes dagen.
Rasa van de Servische politie wil helpen. Hij vindt dat ik alles – bagage, auto, computer en geld – moet achterlaten en “verdwijnen”. “Vlucht, red je vel.” Er gaat een autobus naar Belgrado. Hij zal me langs de controles naar het station brengen.
Dat haal ik niet: te voet neemt het veertig minuten naar het station, de bus vertrekt over vijf minuten. Een van de schaarse Serviërs die me niet als vijand ziet, brengt me erheen. De tickets zijn al dagen uitverkocht. Maar mijn helper kan de chauffeur overtuigen. Ik zit in de bus naar Belgrado, tussen Servische soldaten en patriotten.
Naast me zit Dragan. Ik zeg dat ik een Zwitserse journaliste ben, Zwitserland bombardeert niet mee. De radio staat loeihard. Clinton wordt met Hitler vergeleken, de Nato is een bende terroristen. Elke propagandamededeling wordt met kreten begroet.
Plotseling zien we voor ons een kilometerslange kolonne: auto’s, bestelwagens, tractoren, overladen met Albanese vluchtelingen. Een soldaat – veldgroen uniform – zegt dat die vorige nacht weggejaagd zijn van de Macedonische grens.
We steken ze voorbij en de buspassagiers schreeuwen de vluchtelingen honend toe dat ze maar naar Turkije moeten gaan.
Verder naar Belgrado, langs de verwoeste kazerne van Leskovac. Dan de grote weg naar Nis. Vijftien autobussen met vrijwilligers komen ons tegemoet. Vreugdegeroep aan beide kanten. In het dichtbebouwde centrum van Nis is het politiekantoor in puin geschoten. Dragan vindt de Navo “fantastisch”. Zo juist mikken.
Verder naar Belgrado. De militaire politie controleert regelmatig. Ze zoekt naar deserteurs. Op het nieuws wordt gemeld dat 1500 Duitse soldaten in Macedonië hun wapens hebben weggegooid en naar Griekenland zijn gevlucht. Niemand twijfelt aan het verhaal. Niemand betwijfelt dat de hele wereld de Serviërs steunt.
Rond halfnegen ’s avonds zijn we in Belgrado. De hele stad is verlicht. Na een week totale duisternis in Kosovo lijkt het wel Las Vegas. Niemand reageert als de sirenes een luchtaanval aankondigen. De oorlog is sleur geworden.
Copyright Knack/der Spiegel