De lange ontstaansgeschiedenis van ‘Mijn kleine oorlog’.

Kris Humbeeck

Louis Paul Boon (1912-1979) kwam de literatuur langs de grote deur binnen, toen zijn eerste roman De voorstad groeit in 1942 werd bekroond met de Leo J. Krynprijs. Boon, van beroep gevelschilder in Aalst, was het evenwel niet meteen om een literaire carrière te doen, toch niet in de klassieke betekenis van de schoonschrijverij. Voor hem lag de functie van de literatuur in het maatschappelijk engagement. Als jongvolwassene stond hij al onder invloed van het humanitaire utopisme, via vrienden maakte hij kennis met het communisme – en de oorlog was ongeveer het volmaakte tegendeel van alles wat hem dierbaar was. Hoe bescheiden het in omvang ook is, zijn nog altijd indrukwekkende boek Mijn kleine oorlog (1947) getuigt daarvan.

De oorlogservaring van de ‘kleine man’ Boon begon met zijn mobilisatie in september 1939 in het Belgisch leger. Hij kwam terecht bij de tiende compagnie van het elfde Regiment Karabiniers, werd in de meidagen van 1940 door de Duitsers krijgsgevangen genomen bij het Albertkanaal en tot eind augustus in het Noord-Duitse Fallingbostel opgesloten. In het krijgsgevangenenkamp heersten brutaliteit, honger en ziekte. Na zijn terugkeer naar Aalst, begon hij, om zichzelf ’terug bij elkaar te rapen’, te tekenen en te schrijven. De toenemende intensiteit van de oorlog, de terreur van de bezetting, zijn eigen ervaringen in 1940 en die van zijn communistische vrienden in de illegaliteit scherpten zijn weerzin tegen de oorlog verder aan. Hij verbond er verregaande politieke conclusies aan.

Mijn kleine oorlog legt de concrete, dagelijkse ervaring van de oorlogsgruwel vast, van onderuit bekeken. Het adjectief ‘klein’ tekent de ambities: Boon – hij stelt het expliciet – was liever een ‘grote schrijver’ geweest, die liever een ander, ‘groter’ boek, de ‘bijbel’ over de oorlog, had geschreven. Het eindigt met de welbekende oproep ‘schop de mensen tot zij een geweten krijgen’. In de tweede, grondig herwerkte druk ervan bleek Boons verbetenheid omgeslagen in desillusie; ‘wat heeft het alles voor zin?’ vroeg hij zich in de nieuwe slotzin van het boek af.

Het literair-politieke project ‘Mijn kleine oorlog’ begon voor Boon in de lente van 1944, toen hij in een schoolschriftje notities begon te maken onder de titel ‘Vertellingen over den oorlog’. Dat pas sinds kort weer opgedoken manuscript (dat hij vijf jaar later cadeau deed aan een 18-jarig meisje) is de oerversie van Mijn kleine oorlog. Hij schreef ze in 1945 voor het eerst uit in een feuilleton in het weekblad Zondagspost, bewerkte ze voor de boekuitgave die twee jaar later verscheen en bleef ermee aan de slag tot de tweede editie van 1960.

Al deze teksten verschijnen binnenkort samen in een wetenschappelijke editie, onder redactie van Kris Humbeeck (die al jaren werkt aan een ongetwijfeld monumentale Boon-biografie), Dirk de Geest, Anne Marie Musschoot, Yves T’Sjoen, Ernst Bruinsma en Britt Kennis. Ze wordt voorgesteld op 1 november en ligt op 8 november in de boekhandel.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content