De subsidies voor palliatieve zorg blijven laag en ondoorzichtig.

Jaarlijks sterven er honderdduizend mensen in België. Zeventig procent daarvan overlijdt in een ziekenhuis, dat is één dode per bed per jaar. De overigen sterven thuis (25 procent) of in een rusthuis (12 procent). Slechts enkele procenten van de bevolking komt thuis, in een rusthuis of in een ziekenhuis in aanraking met palliatieve zorg.

Die palliatieve zorg kende in Vlaanderen een opbloei in de jaren tachtig en negentig. In principe zou iedereen in de medische wereld zich met palliatieve zorg moeten bezighouden: de huisarts, de thuisverpleegkundige, de specialist en de verpleegkundige in het ziekenhuis. Maar soms is de situatie zo complex, dat er een gespecialiseerde opvang nodig is. Vandaag bestaan er zo vier vormen.

De hospices – naar Engels model – zijn aparte entiteiten, al dan niet verbonden aan een ziekenhuis. Ze creëren een sfeer als thuis. Mensen verblijven er dag en nacht, tot ze sterven. Hospices zijn de oudste en daardoor de bekendste vorm van palliatieve zorg. Het hospice van het Brusselse Sint-Jansziekenhuis van zuster-dokter Leontine is daarvan een goed voorbeeld.

Een tweede vorm zijn de palliatieve thuisbegeleidingsteams. Ze worden gevormd door verpleegkundigen die gespecialiseerd zijn in pijn- en symptoomcontrole en in psychische en sociale begeleiding. Deze teams treden niet in de plaats van de huisarts, de thuisverpleging of de verzorgende familie. Ze hebben wel meer ervaring met terminale patiënten dan een gemiddelde huisarts. Alleen deze teams worden vanaf dit jaar door het Riziv ernstig betoelaagd.

In sommige algemene ziekenhuizen werken palliatieve supportteams. Ze kunnen bestaan uit artsen, psychologen en sociaal-verpleegkundigen. Deze teams zorgen voor een speciale pijntherapie en beschermen de patiënt tegen de agressie van een acuut ziekenhuis, en tegen zinloze behandelingen en onderzoeken. Ze beletten ook dat terminale patiënten, bijvoorbeeld, om zes uur ’s morgens worden gewassen. Het is de bedoeling om de patiënt zo snel mogelijk naar huis te laten gaan. Tot voor kort waren er ook twee rusthuizen met zo’n supportteam. Nu zijn deze twee teams ontbonden, bij gebrek aan middelen.

Het vierde model is dat van de dagopvang. Dat maakt furore in Engeland. Het eerste Vlaamse dagcentrum opende in 1997 de deuren in het Vlaams-Brabantse Wemmel, het tweede in de Antwerpse gemeente Wuustwezel. Zo’n centrum is er voor mensen die thuis worden verzorgd. Wanneer die verzorging even te zwaar wordt, of wanneer de zieken zich gaan vervelen, of wanneer ze een infuus nodig hebben, kunnen ze in het dagcentrum terecht.

In 1991 maakte toenmalig minister van Sociale Zaken Philippe Busquin (PS) bij wijze van experiment 2,2 miljoen frank vrij per ploeg die aan palliatieve begeleiding deed (46,2 miljoen frank voor 21 palliatieve initiatieven in de thuiszorg, 4 in rust- en verzorgingstehuizen en 2 in residentiële centra). Voor de supportteams in de ziekenhuizen was er 900.000 frank voorzien voor ziekenhuizen met meer dan 500 bedden en 450.000 frank voor kleinere ziekenhuizen (250 à 500 bedden). Gespreid over 49 initiatieven gaf dat een bijkomende som van 29,7 miljoen frank.

Na twee jaar werking zou een meer gestructureerde financiering volgen. Tot 1997 besliste de federale overheid elke zes maanden over de verlenging van het experiment. Instellingen die na 1991 zijn opgericht, vielen niet onder die financiering. Zij waren, meer nog dan de andere, op de steun van serviceclubs, pensenkermissen of van Kom op tegen Kanker aangewezen.

“Voor een groot ziekenhuis hebben we vijf miljoen frank nodig”, zegt Senne Mullie van de Vlaamse Federatie Palliatieve Zorg. Voor België betekent dat een bedrag van 450 à 750 miljoen frank. Voor de rusthuizen zou daar nog eens 1,3 miljard moeten bijkomen.

Op Vlaams niveau vroeg minister van Volksgezondheid Wivina Demeester (CVP) in 1995 om de oprichting van vijftien palliatieve netwerken. Elk netwerk ontvangt per 300.000 inwoners een bedrag van 1,3 miljoen frank Vlaamse overheidssteun. De thuisbegeleidingsteams moeten bestaan uit minstens twee voltijdse verpleegkundigen en een halftijdse secretaresse.

Deze netwerken werden later door federaal minister van Sociale Zaken Magda De Galan (PS) overgenomen. In heel België kwamen er dertig, verdeeld over de twee gemeenschappen. Ze krijgen van de federale staat elk 1,25 miljoen. Een Vlaams netwerk ontvangt dus 2,55 miljoen, een Waals 1,25 miljoen frank. In de praktijk wordt het geld voor de coördinator van het netwerk opgeslorpt door de thuisbegeleiding. “Het grote misverstand is dat iedereen denkt dat de problemen zijn opgelost, sinds de netwerken worden gefinancierd”, zegt dokter Mullie. “In feite is er alleen een behoorlijke tegemoetkoming voor de thuisbegeleidingsteams, niet voor de ziekenhuizen en rusthuizen, waar de meeste mensen sterven.”

Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen, 02/456.82.00.

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content